Poëzie, Recensies

Het herinnerde zwijgen

Bewijs van bewaring

Iduna Paalman

Waar Iduna Paalman in haar debuutbundel De grom uit de hond halen (2019), in 2020 bekroond met de Poëziedebuutprijs, persoonlijke angsten onder de loep nam, buigt de dichter zich in haar tweede bundel, Bewijs van bewaring (2022), over de geschiedschrijving. Ze ontleedt die als een praktijk waarin men enerzijds naar een innige band met het verleden streeft en anderzijds beslist welke verhalen het waard zijn om bewaard en gehoord te worden. Die beslissing komt er al te vaak op neer dat verhalen – niet zelden de verhalen van vrouwen – tot de vergetelheid veroordeeld worden. Tevens waagt Paalman zich aan een poëtisch-historisch onderzoek naar de levens van enkele vrouwen en naar andere gebeurtenissen waaraan de geschiedkunde nog pijnlijk weinig aandacht heeft besteed.

De gedichten van Bewijs van bewaring bevatten dan ook een rijkdom aan intertekstuele verwijzingen naar primaire bronnen, waaruit sterk zintuigelijke en tegelijk complexe symbolen met meerdere betekenissen voortkomen. In de cyclus ‘Wortels’, geïnspireerd door de dagboeken van de Nederlandse publicist en vrijdenker Geertruida Kapteyn-Muysken (1855-1920), schept Paalman bijvoorbeeld enkele bijna surrealistische beelden door details van huiselijke taferelen rond zaken als voedingswaren en de dagelijkse zorg voor kinderen te vermengen met minder alledaagse beelden: ‘we trekken de schaamte uit hun kruin zodat die niet / naar beneden muteert, schone voeten willen we en monden / die sissend in vuur overleven’.

Historicus, dichter, raadspersoon

Op het vlak van de schrijfstijl wordt de bundel voornamelijk gekenmerkt door een afstandelijke toon, die soms vermakelijk contrasteert met de emotionele inhoud en de expressiviteit van de beelden, een stijl die Paalman al in De grom uit de hond halen hanteerde. Andere opvallende stijlkenmerken zijn het gebruik van imperatieven en vragen, de talrijke aansprekingen van jij-figuren, en het gebruik van een wij-figuur. Die middelen zorgen samen vaak voor het effect dat een ik de jij-figuren evalueert en stuurt, en dat van bepaalde stemmen verwacht wordt dat ze zich verantwoorden.

In ‘Het proces’, waar intertekstueel aan de verhoren van vermeende heksen wordt gerefereerd, kan dat effect uiteraard zeer letterlijk geïnterpreteerd worden: het lyrisch ik lijkt dan op te treden als een raadspersoon die een ‘jij’ moet verdedigen en adviseren (‘ontsnap je mij? Lig ik te dutten? Ik moet je verdedigen, wie zijn de vrouwen / die ons de kop spaarden’, ‘Wees je veroordeling voor: nodig zoals Hendrika Hofhuis het hele dorp uit / spring vrijwillig in het water, zink zelfstandig en kom weer boven, het delict / is bijna altijd imaginair, daar komt veel publiek op af’). Ook de gedichten ‘Vragen aan de minnares’ en ‘Salomé II’ impliceren een dergelijke dynamiek. In het laatstgenoemde gedicht lijkt het ik te refereren aan de historicus-dichter die tot een poëtische revaluatie van het Bijbelse personage hoopt te komen:

ik ben bang voor de woorden die je in ere herstellen bang

[…] in het land van de omtrekkende wijs en de afstandelijke trant

wil ik je dichtbij halen, champagne met ijs want waar anders

word je zoals je was, in welk boek moet je anders

belanden? […]

ik kan je duiden navertellen misschien zelfs

poëzie van je maken de mythe ontrafelen ik heb er lang

op gewacht

Door lezers ertoe aan te zetten aspecten van de herinnering aan historische figuren op een diepgaandere, poëtischere wijze te herinterpreteren, ‘verdedigt’ de historicus-dichter die figuren ook tegen de institutionele geschiedschrijving die hen dreigt te veroordelen, hetzij tot de vergetelheid, hetzij tot een zware afvlakking.

Opengebroken levens

Inhoudelijk onderzoekt Paalman in haar poëzie de omgang van de mens met het persoonlijke én met het collectieve verleden. Het werk combineert een kritisch-feministisch perspectief met een existentialistisch-reflectieve invalshoek en hoewel de inhoud steeds sterk fragmentarisch blijft, suggereert elk gedicht naast het (persoonlijk-)historische onderwerp een centrale emotionele en/of ideologiekritische problematiek. Het eerste gedicht van de bundel heet ‘Tussenkomt’ en kan een lezing van de rest van het werk informeren door de voorstellingen van de tijd, geschiedenis en herinnering die het naar voren schuift. De voortgang van de tijd in ‘Tussenkomst’ lijkt de momenten die ooit iemands leven vormden ‘open te breken’ en het leven te ‘bevrijden’:

de eieren op tafel, het vlees van gisteren, alles

wat overblijft: opengebroken tijd, het leven

dat zich eruit heeft bevrijd

De nu historische betekenissen kunnen nog wel iets ‘teweegbrengen’ ‘voor wie het zich herinnert’. Dat alles benadrukt het constructieve aspect van de geschiedkundige praktijk en het belang van losse bronnen met fragmentaire informatie als de grondstof voor herinneringen. De praktijk van de geschiedschrijving die in Paalmans gedichten wordt beoefend, leidt uit losse bronnen af dat gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en construeert daaruit de herinnering aan (een wending in of periode van) iemands leven. Die herinnering verschilt fundamenteel van het echte leven dat de gebeurtenissen organisch met elkaar verbond, maar lijkt haar eigen waarde te hebben. Ze kan iets teweegbrengen; de herinnering krijgt een emotionele waarde. Daarmee zijn we echter nog ver van de ware rijkdom van Paalmans concept van poëtische geschiedschrijving verwijderd. Zo stelt het lyrisch ik in het gedicht ‘Salomé II’ paradoxaal:

ik kan je duiden navertellen misschien zelfs

poëzie van je maken de mythe ontrafelen ik heb er lang

op gewacht

het is niet de vraag hoe je herinnerd wordt want ook dat

gebeurt altijd op het plein van de ander

Wat is de vraag dan wel?

‘[I]k zeg bewust niet: paniek’

In We Heal from Memory: Sexton, Corde, Anzaldua, and the Poetry of Witness (2006) stelt de Amerikaanse auteur Cassie Premo Steele dat de poëzie van de Amerikaanse vrouwelijke auteurs in de titel van haar monografie de lezer kan bijbrengen hoe die een goede getuigenis wordt van individuele en collectieve traumatische geschiedenissen. Trauma wordt in traumatheorie niet zozeer gezien als een vreselijke ervaring, maar wel als een structuur van ontbrekende informatie in iemands geest. Die ontstaat doordat een gebeurtenis te kwetsend is om op een narratieve manier tot een bewuste (individuele of collectieve) herinnering verwerkt te worden. Vervolgens wordt die gebeurtenis enkel in het onderbewuste (van het subject of van een maatschappelijke intersubjectiviteit) opgeslagen als een geheel van losse gevoelens en beelden die van tijd tot tijd in dromen of dwangmatig gedrag naar boven komen. Genezen van een trauma houdt dan in dat je die gevoelens en beelden in een talige vorm giet, ze op die manier deelt met getuigen en zo tot een verwerkbare ervaring van het trauma komt. Poëzie is volgens Steele een ideale vorm om de fragmentarische beelden en gevoelens in tot uitdrukking te brengen. In Paalmans bundel resoneert vooral het lange gedicht ‘Dit geldt voor iedereen’, over wapenmisbruik, wapenwetten en de bewapening van staten, sterk met een dergelijk traumaconcept:

en als zo’n situatie of persoon terugkeert – dat je dan dus altijd de herinnering hebt

aan alertheid

aan op je hoede zijn

ik zeg bewust niet: paniek

[…]

en die herinnering aan alertheid zorgt dat je alert bent

zo wordt alertzijn dus iets onuitroeibaars

telkens als het verdwijnt komt het tevoorschijn in een herinnering

waardoor het er weer is buiten de herinnering

[…]

we kunnen u niet onderzoeken omdat u bent verdwenen in uw eigen resultaat

we kunnen u niet herbergen omdat u geen vaste vorm hebt aangenomen

Algemener worden door de bundel heen zowel collectieve historische trauma’s als meer individuele trauma’s aangekaart. Ik denk wat collectieve trauma’s betreft – naast de paniek na feiten van wapenmisbruik in ‘Dit geldt voor iedereen’ – aan het onderwerp van de heksenvervolging in de reeks ‘Het proces’, of dat van de onderwerping van vrouwelijke seksualiteit en vruchtbaarheid aan een patriarchaal gezag in de reeks ‘Barrièremiddelen’, dat over de geschiedenis van voorbehoedsmiddelen handelt.

Voorbeelden van gedichten uit de bundel die niet duidelijk naar een historische context verwijzen en een persoonlijk trauma lijken te suggereren, zijn ‘Bewijs van bekwaamheid’ en ‘Belastend materiaal’, die seksueel misbruik aankaarten, en ‘Bewijs van bewaring’ dat gaat over een moment waarop de vader van de ik-figuur haar voor de grap of als pesterij één rolschaats cadeau deed. Dat titelgedicht sluit een reeks van vijf gedichten af waarvan de titels met ‘Bewijs van’ beginnen en die rechtstreek op ‘Tussenkomst’ volgen. Het slot ervan biedt zicht op de waarde van historische constructie bij traumaverwerking:

alles wat achterbleef, wie strikt het samen wie neemt het

bungelend mee

 

kun je pas snappen waarom je vader je pestte, telkens zo

pestte als je al zijn passen terugrolt naar het inpakpapier

het geintje de winkel de jaloezie de felle veters

de wederopbouw de oorlog zijn moeder

 

en is het die moeite waard?

De finale vraag suggereert dat het nut van de constructie van een historisch kader waarbinnen men de gebeurtenis zou kunnen duiden om zo tot een coherente herinnering te komen twijfelachtig is. De traumatheorie verklaart dat hetgeen geconstrueerd en verwerkt moet worden dan ook niet de herinnering aan de gebeurtenis is, maar de ervaring van het trauma zelf, als een geheel van onder meer onzekerheden, onbeantwoorde vragen en beelden. Nu vond de constructie van dat geheel reeds plaats in de vorm van het gedicht. Om terug te komen op de paradox uit ‘Salomé II’: het is niet de vraag hoe iets op een coherente manier herinnerd kan worden, maar hoe de pijnlijke onmogelijkheid om tot een coherente herinnering te komen via een talige constructie kan worden gevat en verwerkt.

Andere stiltes

Het zijn echter niet enkel traumatische herinneringen die in Paalmans bundel geëxploreerd worden als fragmentarische gehelen van gevoelens en beelden. Hetzelfde geldt namelijk voor niet-traumatische onzekerheden en voor vergeten verhalen van grote vrouwen. In ‘Bewijs van toelating’ staat bijvoorbeeld de onzekerheid over de eigen positie als schrijver binnen het literaire veld centraal. En de onzekerheden rond gender, identiteit en bestaan worden gethematiseerd in ‘Terugvordering’, dat Paalman schreef naar aanleiding van een interview met schrijver-performer Valentijn Hoogenkamp voor Gloei, de podcast van Edward van de Vendel en Zeno Kapitein (gekoppeld aan het boek Gloei. Interviews en gedichten (2020)).

De herinneringen zijn in die gevallen niet fragmentair gebleven omdat de gebeurtenissen te pijnlijk waren, maar omdat ze vanwege een andere reden niet in een ruimer verhaal zijn opgenomen. De jij-figuur in ’Terugvordering’, die waarschijnlijk aan Hoogenkamp refereert, kan de twijfels in de aanloop naar een borstoperatie niet kaderen binnen een net verhaal waarin een potentiële lelijkheid wordt afgewend en het ‘mooie’ uiterlijk uiteindelijk wordt teruggewonnen. De twijfels problematiseren immers de concepten van ‘hun uiterlijk’ (‘Voor deze woorden heb je geen uiterlijk nodig’) en zelfs van hun bestaan (‘de vraag of je bestaat’).

In ‘Bewijs van toelating’ zou het rechtlijnige succesverhaal van een auteur voor wie het schrijven simpelweg een natuurlijke vaardigheid is (‘we zeiden al / dat je aanleg had, nu noemen we het een dier, natuur’) alles slechts nodeloos compliceren. Voor vrouwen als de astronomen Maria Margaretha Kirch (1670-1720) en Maria Mitchell (1818-1889), over wie het gedicht ‘Baanbrekend’ handelt, maakte de patriarchale maatschappij het dan weer aartsmoeilijk roem te vergaren; de eveneens door mannen gedomineerde geschiedschrijving deed weinig moeite om de herinnering aan hen levende te houden.

Zowel de onzekerheden als de vrouwenlevens hebben hun sporen nagelaten. Bij de laatste gaat het echter niet om onderbewuste gevoelens en beelden, maar om bronnen met fragmentaire informatie. Niettegenstaande de verschillen met het traumaconcept bij Steele, lijken de gedichten er ook hier niet naar te streven de verzwegen elementen alsnog in de ruimere verhalen te verwerken. Ze verkennen de structuren van stilte die uit dat verzwijgen voortvloeien: de gevoelens van vervreemding ten opzichte van je eigen identiteit wanneer die weinig ruimte laat voor onzekerheid en de losheid van de sporen die belangrijke vrouwen nalaten in onze collectieve herinnering.

Samengevat toont Paalman met Bewijs van bewaring een bijzonder diepgaande reflectie op en exploratie van een dichterlijk-historische praktijk die de patriarchale tendensen van de institutionele geschiedenis ten dele kan compenseren. De dichter weet haar aanzienlijke verbeeldingskracht meesterlijk te combineren met haar kritische denkvermogen.

 

Deze recensie door Anthony Manu over Bewijs van bewaring van Iduna Paalman werd mede mogelijk gemaakt door het Algemeen Nederlands Verbond (ANV).

Querido, Amsterdam, 2022
ISBN 978 90 214 6260 8
96p.

Geplaatst op 17/02/2023

Tags: collectieve geheugen, vrouwengeschiedenis

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.