Bidden en bijten

¡Mondo Manga!

Nick J. Swarth

Het is raadzaam om ¡Mondo Manga! van Nick J. Swarth niet op de nuchtere maag te lezen. Wie de gedichtenbundel opent en de inhoudsopgave ziet, voelt zich waarschijnlijk al meteen ongemakkelijk bij het lezen van de reekstitels: ‘Pootgat’, ‘Gatlikker’ en ‘Koppoter’. Alledrie de termen staan met een tamelijk onschuldige betekenis in het woordenboek, maar zo opgesomd trekken ze je uitdagend een wereld van seks en agressie in. De inhoud van de gedichten bevestigt deze context.

Het eerste gedicht ‘FURIOSO! (ding voor Berckmans)’ is een ode aan de gedoemde Vlaamse auteur J.M.H. Berckmans (1953-2008) en opent met: ‘Er is een wesp die eitjes in wormen legt’. Zoals Socrates ooit de irritante horzel voor de Griekse samenleving was, zo lijkt Swarth zich hier graag te spiegelen aan de wesp Berckmans. In Swarths gedicht foetert Berckmans de mens uit:

Gore huid, vieze nagels, bruine arm, vuile darm
vieze voeten, vieze tenen, vieze benen, vies bot
vieze borst, vieze tepel, vieze oksel, vieze wrat
vieze ogen, vieze oren, vieze neus, vieze mond
vieze tong, hoerenjong, vuile long, vieze maag
vuile blindedarm, dikke darm, dunne darm, zak
vuile reet, vuile spleet, vuile schoot, vuile poot
vuile teringlijder, kankerlijer, eikel, dikke drol
De maat is vol

En in het gedicht ‘Rokende Colts’ weet Swarth Paul van Ostaijens klassieker ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ bij aanvang al te vernachelen:

Dag ventje met de gifgroene Colt
op de gebarsten vaas met de bloem
ploem ploem

Ik geloof best dat er een gewillig lezerspubliek is voor deze bundel, maar van nature behoor ik daar niet toe. Toch heb ik hem niet terzijde geschoven en wel degelijk helemaal uitgelezen, in toenemende mate met een zekere bewondering. Wat bij het lezen van de gedichten steeds nadrukkelijker duidelijk wordt is: Swarth weet wat hij wil en volhardt daarin. En wat hij zeker niet wil is mooie en subtiele poëzie schrijven.

In het boekwerk Zinnen beelden – vier momenten (Uitgeverij Skandalon, 2009), waarin dichters en beeldende kunstenaars in duo’s werk bij christelijke feestdagen maken, noemde Swarth zich een nihilist. Enerzijds is dichten voor hem ‘de dood in het knokige gelaat spugen’, anderzijds wil hij toch ook ‘raken aan iets onzegbaars.’ Hier toont zich de spanwijdte waarop dit dichterschap gestoeld is, nihilistisch en religieus of romantisch tegelijk. De fricties die deze tegengestelde ervaringswerelden oproepen zijn voelbaar in zijn poëzie. Misschien is wanhoop daarvoor de overkoepelende benaming, waarvan in het gedicht ‘Avondland’ heel verrassend de huid getuigt:

Word ik opgewonden als mijn handen me strelen?
De wreedheid van een tijd waarin je hoopte
nooit te hoeven leven
staat tot in de kleinste details beschreven.
De taal van de huid
wordt langzaam luid.

Gelukkig is Swarth ook postmodernist genoeg om met de nodige ironie en een zekere speelsheid de ‘Mondo’ te beschouwen als een ‘Manga’. Met het samenbrengen van die twee begrippen in de bundeltitel laat Swarth zien dat voor hem zelfs een grimmige wereld vitaal en leefbaar kan zijn. Dat geeft ook de lezer moed.

Ook bemoedigend is dat Swarth niet in een gedachteloze uitzichtloosheid blijft hangen. Uit het opvallend uitgebreide notenapparaat blijkt dat de gedichten vol staan met verwijzingen naar literatuur en film, vaak wel uit de meer obscure hoeken van deze genres. Linda Lovelace, hoofdpersoon uit de pornofilm Deep Throat, zegt in een motto: ‘I became cultured’. Hetzelfde geldt voor Nick J. Swarth. Schrijvers als J.M.H. Berckmans en Antonin Artaud behoren tot de inspiratiebronnen van zijn gedichten, naast bijvoorbeeld de romanfiguur Raymond uit de roman De vreemdeling van Albert Camus en dr. Miles J. Bennell, hoofdpersoon uit de horrorfilm Invasion of the Body Snatchers.

Swarth is geen dichter van het korte, uitgepuurde werk. De meeste gedichten hebben aan één pagina niet genoeg. Ook heeft de bundel aan één taal niet genoeg, onbekommerd citeert Swarth in het Engels, Duits, Frans en Spaans; verder herkende ik ergens het Brabantse dialect. Daarnaast is er in de bundel een grote variatie aan lettertypen aanwezig: bijna in elk gedicht staan woorden of zinnen in kapitalen, of in schuinschrift, of in kapitalen en schuinschrift. De grootte van de letters verschilt geregeld, af en toe is er een plaatje aanwezig. Tevens bevatten de gedichten een groot aantal inspringende regels en witregels. Al deze technieken drukken allerminst iets klassieks uit, de vorm van de gedichten is er eerder op gericht om de overvloedige en gefragmenteerde inhoud recht te doen. Swarth toont zich als een rusteloze stadsbewoner die met de zintuigen op scherp de meest verschillende indrukken een plaats wil geven in zijn poëzie.

De woorden in kapitalen lijken soms rechtstreeks uit strips afkomstig: ‘BAF BAF’ schrijft hij met een uitroepteken. ‘STAY OUT OF MY DARKROOM’, waarschuwt Swarth elders. Maar de darkroom die zijn poëzie is, is nu eenmaal uitgegeven en vraagt er dus om betreden te worden, ‘BIJL’, ‘KRIJS’, ‘WARNUNG’ of ‘EXPLOSION’ als afschrikkende elementen ten spijt. Het vermoeden rijst dat wie zozeer moeite doet om mensen af te schrikken en op afstand te houden wel eens iets heel dierbaars te beschermen heeft.

Het gedicht ‘Zegen deze mannen HUN MACHINES’ begint zo:

Woekerrente. Rijmt op lente.
De wreedste maan, met niets of niemand begaan, is
de nieuwe.
Woest dingen de dingen naar de gunsten van een iets
in een zelfreinigend vel
WE MOETEN WEL! WE MOETEN WEL!
(een oproep
tot gebed? Wie roept er nu op tot gebed? Ik tel tot tien,
wie niet weg is gezien
Een twee drie vier vijf zes

Laten wij bidden. Laten wij bijten.
De pijnpiano is geprepareerd.
En? Heb je er iets van geleerd?

Dr. Miles J. Bennell: ‘I never knew fear until I kissed
Becky.’

Wat in de eerste zinnen meteen opvalt zijn de tegenstellingen: ‘woekerrente’ contra ‘lente’. ‘De wreedste maan’ contra ‘de nieuwe’ maan. ‘Woeste dingen’ tegenover ‘iets in een zelfreinigend vel’. Iets slechts of kwaads tegenover iets wat pril is, beloftevol en goed. In de eerste regel lijkt wat slecht is bijna automatisch te evolueren uit het goede. In de tweede en derde regel is het kwade gelijkgesteld aan het goede. En in de volgende zin is een verlangen naar een omgekeerde beweging werkzaam, vanuit het slechte dingend naar het goede. ‘WE MOETEN WEL! WE MOETEN WEL!’ is de radeloze opwelling die daarop volgt.

Waarom moeten we wel? Alsof de dichter er zelf verbaasd over is en ook enigszins verontrust. Via een omweg, een andere stem, krijgen we toch een antwoord. De al eerder genoemde dr. Miles J. Bennell spreekt in het gedicht tot ons: ‘I never knew fear until I kissed / Becky.’ Een kus lijkt een compleet wereldbeeld aan het wankelen te brengen. Is hier sprake van plotseling opbloeiende liefde die de onverschilligheid heeft doorbroken of is Becky een bedreiging voor hem? De film waaraan de genoemde personen zijn ontleend heb ik er niet op nagekeken. In ieder geval wordt in het begrip ‘pijnpiano’ het nihilisme doorbroken door iets wat pijn met kunst (muziek) combineert.

Met deze pijn is het niet makkelijk leven, om niet te zeggen dat het onmogelijk is: ‘Woest dingen de dingen naar de gunsten van een iets / in een zelfreinigend vel / WE MOETEN WEL! WE MOETEN WEL!’ Verbaasd vraagt de dichter zich vervolgens af waarvan hier sprake is: ‘een oproep / tot gebed? Wie roept er nu op tot gebed?’ Toch lijkt ook nihilist Swarth er niet aan te kunnen ontkomen, nog voor hij tot tien heeft geteld staat er: ‘Laten we bidden.’ En mogelijk als schrikreactie volgt daarop meteen: ‘Laten we bijten.’

Het van zich afbijten kennen we van Swarth, de hele bundel door doet hij dat. Poëzie is voor hem een pijnpiano, het instrument waarmee figuurlijk wordt gebeten en, minder zichtbaar maar onlosmakelijk daarmee verbonden, gebeden. In ‘¡Mondo Manga!’, titel- en slotgedicht van de bundel, staat:

Ik ben geen kannibaal (…)
En als er hier en daar een bijtje zoemt tussen regel, neus of
lip, als er hier ergens een zakdoekje
wordt gelegd, een nootje
wordt gepeld
in klodders, losse flodders
ZIEDAAR UW MONUMENT

De spaarzame aanwezigheid van een onschuldig zoemend bijtje en een nootje om te pellen tonen zachtheid. De ruwe bolster van deze poëzie bevat kleine blanke pitten. Als de woesteling die de pijnpiano bijna continu met maximale kracht bespeelt zich even inhoudt, waarschijnlijk uit pure vermoeidheid, tonen die zich. Wel moet de lezer snel van begrip zijn, want voor hij het weet is de ontroering alweer (‘Bof, boem, bedèng, bedong!’) in een stripachtige wereld vol seks en geweld opgegaan.

Links

Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2009
ISBN 978 90 8684 047 2
64p.
Bestellen: clk.tradedoubler.com/click?a=1724103&p=67859&g=17297694&epi=1001004006888714 p.

Geplaatst op 12/02/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.