Bitterzoet bier in café De Kauw

Tekens van leven

Frederik Willem Daem

Disclaimer: In deze tekst komen homofobe termen voor. 

De Reactor streeft ernaar een inclusief platform te zijn. De Reactor is kritisch over de literatuur die zij recenseert en heeft de beslissing genomen om niet te censureren maar kritisch te beschouwen. Daarom geeft De Reactor het aan wanneer er in een tekst taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is. Ben je benieuwd naar een inclusief beleid op taalgebruik, download dan hier de handreiking van Codedi.

 

Kon Tekens van leven van Frederik Willem Daem (1988) op een toepasselijker moment verschijnen? Zijn debuutroman kwam uit in een tijd waarin ons voorheen zo vanzelfsprekende cafébezoek is verworden tot een herinnering. Zelf bracht de Brusselse schrijver drie jaar lang vele uren door in verschillende Belgische bruine kroegen. Toen dat nog mocht, uiteraard. Samen vormden die kroegen de inspiratie voor zijn eigen, fictieve café genaamd De Kauw. Vijf jaar na de publicatie van zijn debuut, verhalenbundel Zelfs de vogels vallen, bracht hij zijn papieren café De Kauw een aantal dagen tot leven ter gelegenheid van de publicatie van zijn eerste roman. Die vermenging van feit en fictie vond plaats in juni 2020, later dan gepland, want zelfs fictieve cafés moesten hun deuren sluiten in maart.

Daem is niet de enige millennial die anno 2020 een bitterzoete ode schreef aan een al dan niet verzonnen lokaal café. Bij het thema van de roman moest ik direct denken aan de jonge honden van de Ierse band Fontaines D.C., die hun lokale kroeg in Dublin bezingen in de track ‘Liberty Belle’ op het album Dogrel (2019). Doe uzelf een plezier en zet het nummer aan tijdens het lezen, als een soundtrack bij de roman én deze recensie. Want ‘Liberty Belle’ en Tekens van leven roepen een vergelijkbaar beeld op, dat van een bruin café als uitstervende soort in een grote stad, belicht vanuit een jong perspectief. Elke avond zitten dezelfde mensen er aan de bar, de gokautomaten en pooltafel staan achterin en de cafénaam prijkt er in simpele witte letters op de ruit, bij voorkeur in een WordArt-achtig boogje. De essentie van de sfeer in zo’n volkscafé weet Daem in één passage te vatten:

Zoveel mensen die je ooit alleen in een kroeg aantrof en waarbij het na een minuut of vijf al duidelijk werd dat hij of zij op niemand wachtte. Al die mannen en vrouwen die zochten naar een plek waar ze stil konden zijn terwijl er rond hen gepraat werd, waar het leven verderging zoals het dat genadeloos deed en zij even van de zijlijn konden toekijken hoe dat dan in zijn werk ging. Een plek waar ze konden verdrinken wat verdronken moest worden, zich tegenover niemand hoefden te verantwoorden en waar ze, als ze al een vraag gesteld kregen, de vrijheid hadden die te negeren, zonder dat dit voor hen enig gevolg had.

Van omarming naar de ‘haiku van de staminee’

Aan het begin van de roman bevinden we ons nog niet in café De Kauw, maar in de slaapkamer van hoofdpersonage Andreas, samen met zijn – dan nog – vriendin, die hij Hertje noemt. Het verhaal begint dromerig en lieflijk bij Andreas die de sproetjes op Hertjes lichaam telt. Ze bestempelen de liefde voor elkaar in een soort chiasme:

‘Ik zie u graag,’ mompelde ze.
‘Ik hou van u,’ zei Andreas.
‘Ik hou ook van u,’ antwoordde ze automatisch.
‘Ik zie u ook graag,’ zei hij en het was routine geworden, deze gestandaardiseerde procedure die ze bij het slapengaan hanteerden.

Aan het eind van de epiloog is Hertje echter vertrokken – waarom weten we dan nog niet en hoewel de reden niet volledig wordt geëxpliciteerd, lezen we tussen de regels dat Andreas schuld draagt voor de breuk. De rest van het verhaal beschrijft zijn liefdesverdriet, dat hij kennelijk in eenzaamheid moet verwerken, zonder vrienden of familie. Hij trekt naar De Kauw, waar hij zijn avonden slijt. Wat hij de rest van de dag doet, komen we nauwelijks te weten. Regelmatig ontwaakt hij met een kater. In het begin kijkt hij een objectificatie van die kater, in de vorm van een poster met een zwarte kat, nog recht in de ogen aan, maar algauw haalt hij deze weg.

De naam van het café lijkt niet voor niets een homofoon van ‘de kou’: de papieren kroeg die Daem schiep, biedt Andreas niet de warmte en geborgenheid die hij er hoopt te vinden. Die leegte is voelbaar. Nog in het eerste deel van het boek verandert het lieflijke omarmende rijm in ‘de haiku van de staminee’ in een gesprek tussen twee cafébezoekers dat zich regelmatig herhaalt in een café als De Kauw:

‘Wat scheelt er met u?’

‘Och, waar moet ik beginnen?’

‘Waar ge ook maar wilt.’

Of zoals Fontaines D.C. zingen:

He’s just very very tired of having

That same old boring conversation.

De roes uitgeslapen

Ongeveer op twee derde van de roman realiseer ik mij pas hoe weinig progressie de personages doormaken, hoe vlak ze eigenlijk zijn. Zo leren we Hertje nooit bij haar echte naam kennen, bestaan Andreas’ collega’s Jason en Maxime enkel in flashbacks en ontmoeten we de barvrouw en stamgasten van De Kauw niet buiten de kroeg. De personages drinken om ‘eens van ellende te kunnen veranderen’ of ‘alle nu uit [hun] leven te verdringen’. Deze summiere karakterontwikkeling sluit enerzijds perfect aan bij de thematiek. Alle mogelijke confrontaties met gevoelens worden weggedronken. De alcohol dempt de emoties van de personages en het boek leest daardoor zelf als een roes, als een kijk op het leven door licht beslagen glazen.

Aan de andere kant is het gebrek aan personageontwikkeling in deze roman een zwaktebod. Ook hoofdpersonage Andreas blijft namelijk nogal aan de oppervlakte. Zijn identiteit wordt vooral gekenmerkt door zijn liefdesverdriet, waarmee Daem laat zien hoe afhankelijk een mens kan zijn van zijn significant other, hoe een ander zo’n ‘aanslag op het ik’ kan zijn. Soms doet Daem dit enigszins clichématig, bijvoorbeeld als hij beschrijft hoe de geliefden ‘als twee vreemde instrumenten op elkaar afgestemd [dienen] te worden in hun zoektocht naar een harmonische melodie’, op andere momenten doet hij dit treffend.

De minst vlakke, of meest levendige, en daarmee ook de mooiste passages zijn namelijk die waarin Andreas en Hertje samen zijn, waaronder de beschrijving van hun eerste ontmoeting. In dit deel maakt Daem een verrassende wisseling naar een raamvertelling, waarin hij een aanslag in een vliegtuig beschrijft, die op exact hetzelfde moment plaatsvindt als de ontmoeting van de twee jonge geliefden op een huisfeestje. Hij laat daarmee treffend zien hoe de klok op andere manieren tikt voor verschillende mensen, hoe verschillende gebeurtenissen in verschillende contexten kunnen voelen als een explosie, ook al is de aard totaal anders. Hoewel Daem kleine verwijzingen van en naar de twee verhaallijnen maakt (‘2500 kilometer westelijker voltrok zich die nacht een soortgelijk scenario’), laat hij de interpretatie grotendeels aan ons. Moeten we Andreas beschouwen als een zelfdestructieve terrorist of houdt de vergelijking op bij het toeval dat deze twee vormen van een aanslag op hetzelfde moment plaatsvonden? De raamvertelling verwart al met al een beetje, maar versterkt tegelijkertijd de intensiteit van Andreas’ emoties in zijn eerste ontmoeting met Hertje.

Alle andere momenten van opbouw in de roman leiden daarentegen tot een anticlimax. Andreas lijkt halverwege de roman bijvoorbeeld bijna in een confrontatie met zijn collega’s Jason en Maxime terecht te komen, maar verstopt zich achter in het café en weet hun blikken te ontwijken. Ook wachten de stamgasten met smart op de terugkomst van de trouwe tooghanger Visse, die uiteindelijk niet terugkeert. De oplossing voor teleurstellingen als deze is simpel: ‘Het enige wat je moest doen was het glas naar je lippen bewegen.’ Steeds als het erop aan lijkt te komen, wordt drank ingezet als leidraad, die afleidt van de lading van gevoelens en gebeurtenissen.

Andreas waarschuwt zichzelf hiervoor (‘Er was een stemmetje in zijn hoofd dat zeurend zei dat het drinken zijn tol begon te eisen.’), maar negeert deze waarschuwing. Zelfs de apotheose van het toogverhaal is daardoor onbevredigend. Voor Andreas blijkt die anticlimax even groot. De stilstand die De Kauw over Andreas afroept, wordt gesymboliseerd in de eindpassage: Andreas probeert terug te gaan naar het café na de kerstvakantie, maar treft een dichte deur en een verbouwing aan. Vanaf dat moment gaat hij eindelijk weer voelen. En wat hij dan voelt, zijn de sproetjes van Hertje. Hoewel er weken voorbij zijn gegaan in De Kauw, heeft Andreas eigenlijk stilgestaan en zijn we terug bij de sproetjes uit de eerste twee zinnen van de roman. Hier gaat zijn leven pas weer verder.

Kind van zijn tijd

Hoewel Andreas zich laat meeslepen door de tragiek van het bruine café, impliceert Tekens van leven dat hij nooit helemaal thuis zal horen in De Kauw, dat symbool staat voor stilstand:

Door een of andere speling van het lot was De Kauw onveranderd gebleven. […] Het café was er […] in geslaagd een uitzonderingstoestand te creëren, waarbij het zich, op de waan van de dag of de inflatie van de prijs van een vat bier na, enkel tot zichzelf hoefde te verhouden.

Het hoofdpersonage is daarentegen onmiskenbaar jong en vormt daarmee een contrast met de identiteit van De Kauw en haar stamgasten. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer een groep jongeren een feestje organiseert en hij tussen beide groepen schippert. Dat moment herdefinieert niet alleen het café, zoals de tekst benoemt, maar in mijn ogen vooral ook Andreas.

Daarnaast zijn de verwijzingen naar smartphones en andere moderne technologie talrijk: Andreas stelt meerdere keren een zelfdiagnose van zijn katerklachten door middel van de online tool ‘SymptoMaat’, Chatroulette wordt beschreven als een instrument voor ‘gelijkheid, verbondenheid, snelheid, diversiteit en solidariteit’ en Andreas begeeft zich regelmatig in het ‘digitale café’, waarmee Daem verwijst naar een datingapp. We leren de hoofdpersoon bovendien het best kennen in een passage over zijn internetgebruik. Hierin laat hij zich eerst wijsheid inspreken door een stand-up comedyshow die hij op zijn laptop terugkijkt. Vervolgens komen we pas op bladzijde 205 te weten dat hij vroeg zijn vader verloor, enkel doordat hij dit vertelt aan de digitale match Tiny. Deze verwijzingen vormen een sterk contrast met de verjaring, oubolligheid en het conservatisme van De Kauw: in de wc hangen nog ‘posters van concerten en tentoonstellingen die al jaren achter de rug waren’ en de stamgasten verwijzen, kortzichtig als ze zijn, naar mensen van andere afkomst met ‘bruinmannen, makaken, kopvodden of pitavreters’.

Toogverhaal in Vlaamse tong

Tot slot valt in de vorm op hoe expliciet Vlaams de roman is, al vanaf de ondertitel, ‘Een toogverhaal’, en de eerste bladzijden die hierop volgen. Zowel de spreektaal van personages als de vertellerstekst bevatten veel Vlaamse woorden en uitdrukkingen: ‘“Awel,” zei Spinne en hij tikte twee keer op zijn horloge. “Rustig hè, vent,” zei Kris, “is ’t mijnen toer?” […] “Komt ervan met uw gestoef,” zei Spinne en hij schold Kris uit voor stomme janet.’ Het Vlaamse karakter blijkt bovendien niet alleen uit het taalgebruik in de roman, maar ook uit subtiele verwijzingen naar de Belgische cultuur, zoals het bestellen van bier door middel van een pinkgebaar en een discussie over het beste album van de Belgische band dEUS.

Tegen mijn verwachting in koos Daem er bovendien voor om in de Vlaamsheid weinig onderscheid te maken tussen de setting in De Kauw en de verhaallijnen van de jongere personages. In andere romans wordt expliciet Vlaams taalgebruik veelal gebruikt voor de couleur locale, om een traditionele of lokale omgeving te kenmerken, onder andere te herkennen in De helaasheid der dingen (2006) van Dimitri Verhulst en, recenter, Het smelt (2016) van Lize Spit. Dat Daem dit verschil veel minder duidelijk maakt, doet de negatieve, stereotyperende connotaties van Vlaams als minderwaardig aan Algemeen Nederlands afnemen. Het Vlaams mag er zijn in deze roman.

Dat is best bijzonder, want Nederlandse uitgevers staan erom bekend het taalgebruik van hun Vlaamse auteurs te vernederlandsen. Zo schreef Saskia de Coster al eens over hoe haar toenmalige redacteur alle Vlaamsigheden filterde uit haar roman Wij en ik (2013), gesitueerd in Vlaanderen. In Tekens van leven lijkt dit niet aan de orde, noch in de gesproken woorden van de personages, noch in de vertellerstekst. Een verklaring zou kunnen zijn dat Daem voor Tekens van leven een stimuleringsbeurs ontving van Literatuur Vlaanderen. Los daarvan staat buiten kijf dat de roman niet zou bestaan zonder deze Vlaamse setting, die centraal is voor het verhaal, een ode aan het Vlaamse volkscafé.

Aan het eind van de roman vraag ik mij echter af in hoeverre dit een ode is. Daem laat met Tekens van leven vooral zien hoe bitterzoet het caféleven kan zijn. Dat blijkt bovendien niet specifiek te gelden voor de Vlaamse bruine kroeg: ook Fontaines D.C. schreven een ode aan een plek die volgens hen het laatste bastion is van een vervagende Ierse identiteit, maar waar je wel elke dag de ‘same old boring conversation’ hoort. Beide werken doen verlangen naar een avondje doorzakken in de kroeg nu het niet kan, maar laten ook de treurnis zien die een bruin café met al haar ‘zonderlingen’ herbergt.

Deze recensie door Vera Vaessen over Tekens van leven van Frederik Willem Daem werd mede mogelijk gemaakt door het ANV.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2020
ISBN 9789403143606
331p.

Geplaatst op 26/12/2020

Tags: 2020, ANV, Brussel, Fontaines DC

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.