Essays, recensie

Fundamenten als ornamenten

De fundamenten

Ramsey Nasr

Behoeft Ramsey Nasr nog introductie? In De fundamenten spreekt deze moderne homo universalis van het Nederlandse kunstlandschap – schrijver, dichter, essayist, acteur, regisseur, voormalig Dichter des Vaderlands en oud-stadsdichter van Antwerpen – zich kritisch en expliciet politiek uit. Hij schreef op drie momenten in de nog steeds heersende pandemie, of volgens hemzelf ‘drie ellenlange dagen in een stilstaand jaar’, drie essays: ‘de etymologische maanden’ (maart 2020, tijdens de eerste lockdown), ‘een giftig gebied’ (september 2020) en ‘de fundamenten’ (februari 2021). Nasr schreef het laatste essay van de serie dus slechts een maand voordat De fundamenten, in maart 2021, werd uitgegeven. De urgentie van het werk staat daarmee buiten kijf, al rest de vraag nog welke invloed Nasr met zijn pamflet kan hebben.

Als motto citeert Nasr José Mujica, president van Uruguay in 2010-2015, waarmee hij direct zijn politieke insteek duidelijk maakt: had Nederland maar een machtig politicus die dacht als Mujica. Die sprak zich namelijk uit tegen de consumptiemaatschappij en overbodige behoeften die daaruit voortkomen: de hedendaagse obsessie met consumptie vindt steeds weer koopbare oplossingen voor problemen die er niet zijn. Het raakste deel van het citaat dat Nasr gebruikt, luidt: ‘Als ik of jij iets koop, betalen we niet met geld: we betalen met de tijd van leven die we hebben verdiend aan het verdienen van dat geld. Het verschil is dat je geen leven kunt kopen. Het leven verstrijkt gewoon.’ En laat dat nou precies een filosofie zijn waar de Nederlandse overheid níet naar handelt, toont De fundamenten ons.

Kunst doet wankelen
Nasrs begin is minder politiek: hij opent het eerste essay met Decamerone (eerste druk 1470, waarschijnlijk geschreven van 1349-1360), dat werd voorgedragen door het Internationaal Theater Amsterdam (ITA) tijdens de eerste lockdown. De keuze voor dat toneelstuk was geen toeval: Boccaccio (1313-1375) schreef Decamerone ook tijdens een pandemie – die link doet hopen dat uit de huidige situatie een net zo goed werk wordt geschapen.

Een van de sterkste delen van het boek staat in dat eerste essay en gaat over de kracht van kunst. Volgens Nasr ligt die vooral in de onzekerheid en extase die kunst kan bieden. Hij maakt daarin de ongemakkelijke maar treffende vergelijking met een virus: zowel virussen als kunst ontregelen ons, maar een virus brengt ons naar binnen en kunst naar buiten. Kunst laat ons inzien dat we niet onkwetsbaar zijn – iets wat we tot het einde van De fundamenten moeten onthouden, aangezien Nasr later juist verwijst naar de neiging van de mens om onkwetsbaar te willen zijn. We – daarmee vooral duidend op de westerse wereld – zijn gewend geraakt aan valse hoop op onsterfelijkheid en willen alles kunnen grijpen. Kunst doet ons daarentegen juist wankelen, maar het ‘nut’ daarvan wordt te weinig op waarde geschat.

De ondermijning van de waarde van kunst is slechts één van de punten waarover Nasr zich zeer kritisch uitlaat. In het eerste essay is hij nog mild en uit zijn mooie woorden over de betekenis van kunst spreekt nog enige hoop dat kunst wellicht de uitkomst zal bieden tegen een crisis als deze, zoals de achterflap van het werk ook doet vermoeden. In ‘een giftig gebied’ beschrijft hij echter de polarisatie die ontstond gedurende de coronacrisis, waarbij de afgelopen maanden aantoonden dat het nuchtere zelfbeeld van Nederland totaal niet strookt met de Nederlandse reputatie in het buitenland. De overtreffende trap hiervan zijn de emotionele en sentimentele corona-relschoppers, die geen enkele agenda meer hebben – aldus Annette Birschel, correspondent Nederland voor Duitse media, geciteerd door Nasr. Een vreemd soort nationalisme dat Nasr bekruipt – hij omschrijft hoe hij tijdens de Dodenherdenking in 2020 voor het eerst in zijn leven met volle overtuiging het Wilhelmus zong – slaat al snel om in een afkeer van het polariserende land. Ik betwijfel of Nasr in de huidige omstandigheden nog Dichter des Vaderlands zou willen zijn.

Snedig bekritiseert hij het neoliberale beleid van de Nederlandse overheid, waarin teveel ruimte is voor grote bedrijven, en waarin burgers op zichzelf zijn aangewezen binnen onmenselijk beleid. Hij spreekt het kabinet expliciet aan in de gebiedende wijs: ‘Kom als kabinet alsjeblieft niet langer aanzetten met je hashtag eigen verantwoordelijkheid.’ Nasr is het, mijns inziens terecht, oneens met de velen die Mark Rutte tijdens de coronacrisis prezen voor zijn leiderschap en bekritiseert de overheid juist op het zwakke leiderschap. Hij is duidelijk: ‘Indien dit onze leiders zijn, wat verwacht je dan van je burgers.’

Met ingehouden adem
Tijdens een groot deel van De fundamenten zorgt Nasr ervoor dat ik mijn adem inhoud: hij bouwt steeds spanning op over de penibele situatie van het land, zonder veel perspectief te bieden. Na verloop van tijd, zo laten met name de twee laatste essays zien, wordt hij steeds kritischer. Hij is met name uitgesproken over de problematische obsessie met winst, groei en rendement, die volgens Nasr onze fundamenten heeft aangetast. In beleefde woorden stelt hij dat een comfortabel leven in Nederland zo gemakkelijk en vanzelfsprekend is dat ‘de fundamenten als ornamenten worden beschouwd’. Wat die fundamenten exact zijn? Nasr schotelt het ons niet hapklaar voor, maar een focus op de mens en het milieu zijn volgens hem in ieder geval een belangrijk onderdeel. De precieze invulling van dit, nogal algemeen geformuleerde, fundament blijft uit. Nasr is vooral kritisch op de maatschappij en roept op tot verandering, maar lijkt zelf ook nog niet helemaal zeker over de vorm, waardoor zijn pleidooi niet volledig weet te overtuigen.

Onderweg, precies halverwege het boek, mogen we héél even uitademen: ‘Het alternatief bestaat’, schrijft Nasr namelijk. Hij ziet één belangrijke uitweg: de overgave aan het idee dat er zaken zijn die groter zijn dan onszelf. Een voorbeeld is de radicaliteit en oprechtheid van Van Gogh, die al wat groter is dan hemzelf probeerde te vatten in schilderkunst. Ook Nasr is overigens radicaal, roept immers expliciet op tot opstand, en komt oprecht over, of alleszins sympathiek en pretentieloos. Vooruitkomen kan volgens hem enkel door een vorm van natuurlijkheid toe te laten. Terwijl ik De fundamenten aan het lezen was, hield Joost Oomen een soortgelijk pleidooi, ludiek maar ook gemeend, in een recente aflevering van tv-quiz De Slimste Mens: we hebben baat bij meer inefficiëntie. Oomens eigen roman Het perenlied (2020) zou overigens gelezen kunnen worden als een vergelijkbaar pleidooi. Hoe dat precies zou moeten worden aangepakt, blijft bij beiden echter in het midden – Nasr lost dat op door te noemen dat een kunstenaar, zoals hijzelf en Oomen, niet de aangewezen figuur is om een maatschappij in te richten. Hiermee ondermijnt hij de kracht van kunst zoals hij die eerder omschrijft: zoals hij zelf laat zien aan de hand van verschillende kunstenaars, kan kunst juist nieuwe denkwijzen creëren, waar de maatschappij iets van kan opsteken. Bovendien zwakt hij met dit statement zijn eigen agency af, lijkt hij zichzelf misschien zelfs in te dekken: als kunstenaar hoeft hij immers geen oplossing te bieden op de problemen die hij aanwijst.

Hoewel Nasr me niet continu weet te grijpen, bijvoorbeeld bij een erg theoretisch deel over (basis)capabiliteiten waarmee we ons systeem van welvaart zouden kunnen hervormen, overtuigt De fundamenten wel via taal en retoriek. Ook in een essaybundel verliest Nasr zijn dichterlijke kwaliteiten niet, met rake zinnen als: ‘Geluk dat bestaat ten koste van anderen kan van alles zijn, maar nooit geluk.’ Ook beschrijft hij in het begin van het werk dat concretisering en personificatie effectief zijn om mensen te bereiken, zoals wanneer vleeseters worden geconfronteerd met een varken als levend wezen. Zelf past hij dezelfde strategie toe. Steeds als Nasr schrijft over kunst, gaat hij in op specifieke kunstenaars en specifieke werken met hun betekenis om zijn argumentatie bij te staan:

Meer dan een eeuw geleden stond de dichter Rainer Maria Rilke in het Louvre voor een klassiek beeld, de Torso van Milete. Zo’n vijfentwintig eeuwen scheidden Rilke van het marmeren beeld, een tijdsspanne groot genoeg om de rollen om te draaien. Rilke ervoer hoe het beeld van de godheid, een torso zonder hoofd, hém bekeek in plaats van andersom. […] We zijn niet de enigen die kijken: de wereld ziet ons. Apollo ziet ons. Het varken ziet ons. Het virus ziet ons – en handelt op basis van het geziene.

Hoop voor nieuwe generaties
Bij alles wat Nasr schrijft in De fundamenten, niet alleen de poëtische one liners, maar ook zijn standpunten denk ik: ‘JA!’, in hoofdletters. Maar tegelijkertijd is zijn werk niet overtuigend hoopvol. Waar hij de pijnpunten van de overheid en maatschappij zeer concreet weet uit te leggen, ontbreekt die concreetheid in zijn tegengeluid. Is kunst de oplossing? Nee, want kunstenaars zijn niet de aangewezen personen om de maatschappij in te richten, stelt Nasr. Maar wie dan wel?

Ook vraag ik mij af of genoeg mensen hetzelfde denken om een verandering tot stand te brengen en de maatschappij ooit uit die neoliberale tunnel te leiden. Hoe dit demissionair kabinet nog steeds overal mee wegkomt en ondanks alles waarschijnlijk in een vergelijkbare samenstelling een nieuwe termijn zal regeren, is zorgwekkend. Zelf heeft Nasr hoop voor nieuwe generaties, maar terwijl we nog in deze fase verkeren, is het lastig om ons voor te stellen dat we niet allang zijn verdoemd.

De inzichten van Nasr zijn bovendien niet baanbrekend (zie bijvoorbeeld Een beter milieu begint niet bij jezelf (2020) van Jaap Tielbeke), maar wel allemaal raak en het is te hopen dat hij met zijn grote bereik velen een eyeopener biedt. Steeds meer opiniemakers en prominenten spreken zich ondertussen uit tegen de Nederlandse regering, waaronder zeer recentelijk nog Tommy Wieringa  en Sheila Sitalsing, maar social media-reacties katapulteren ons tegelijkertijd weer terug naar de gepolariseerde realiteit. Tot de verschuiving zichtbaar gaat plaatsvinden, houd ik nog even mijn adem in.

Recensie van De fundamenten van Ramsey Nasr door Vera Vaessen.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2021
ISBN 9789403132310
144p.

Geplaatst op 09/11/2021

Tags: Coronavirus, Politiek, Ramsey Nasr

Categorie: Essays, recensie

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.