“Muren en tralies, dat kennen we nu wel. Volgens mij noemen we dat clichés”. Personage Henk in Een van ons, de meest recente roman van Christine Otten (1961), verwoordt het treffend. Onze beeldvorming over de gevangenis wordt bepaald door series als Orange is the New Black en Making a Murderer. Wie denkt aan het leven in de gevangenis ziet al snel de anonieme Amerikaanse oranje gevangenispakken voor zich. Gelukkig weet Otten met haar roman deze clichébeelden uit gevangenisfictie en -documentaires bij te stellen. De roman speelt zich weliswaar af tussen de muren en achter de tralies, maar vervalt geen moment in de oranjepakkensfeer.
Een van ons van Christine Otten volgt de parallelle verhalen van schrijver Katrien Achenbach, die schrijfworkshops geeft in een gevangenis, en gevangene Luc, een van de deelnemers aan de workshops, die niet actief meedoet, maar wel stiekem een logboek bijhoudt. Otten putte voor dit werk niet alleen uit haar verbeelding, maar gebruikte ook haar eigen ervaringen als begeleider van een schrijfgroep voor gedetineerden. Die schrijfgroep stond eerder al aan de basis van de succesvolle theatervoorstelling Gevangenis Monologen, een initiatief van Otten, waarvoor ze de handen ineensloeg met een team van schrijvers, producenten en acteurs. Ottens persoonlijke ervaring met de verhaalruimte van Een van ons lijkt te verklaren waarom deze roman zo genuanceerd is opgezet.
Interessant is bijvoorbeeld de wisselwerking tussen de schrijfstijlen die Otten hanteert om twee perspectieven uit elkaar te houden. Het werk is vanzelfsprekend gestileerd, maar de ongepolijstheid van beide perspectieven maakt de tekst beter voelbaar en de schrijvende personages kwetsbaar. Enerzijds is er de focalisatie van gedetineerde Luc, wiens logboek in de roman is opgetekend in notitiestijl: vaak schetsmatig, zonder volledige interpunctie en soms zelfs in onafgemaakte zinnen. Deze stijl maakt zijn stukken poëtisch: ‘De celdeur staat op een kier het tocht geroezemoes droge beats uit aftandse gettoblasters telefoongesprekken’. Anderzijds volgt de lezer Katrien, die als schrijver haar zinnen zorgvuldiger formuleert. Gedurende het werk zie je de twee schrijfstijlen steeds dichter naar elkaar toe groeien. Luc schrijft meer volzinnen, Katriens stukken worden schetsmatiger. Ook vanuit haar perspectief lezen we lossere zinnen zonder interpunctie. De stijlen raken vervlochten en steeds meer besef je dat de twee karakters naar elkaar toe groeien. Al doet een plotwending deze interpretatie wankelen. Luc maakt misbruik van de weggevallen afstand om met Katrien in conflict te komen en haar zo weg te duwen uit zijn domein, de gevangenis.
De toenadering in de stijl van de twee centrale personages is bovendien vervat in de titel van deze roman. Het verhaal leent zich om gevangenen in eerste instantie te zien als mensen, als ‘een van ons’. Otten legt weinig nadruk op de delicten van haar cursisten, waardoor vooral hun menselijkheid op de voorgrond treedt. In een van de passages worden gevangenen treffend vergeleken met doden: ze worden vergeten, bestaan niet meer voor ‘de mensen buiten’. Maar het verschil met de doden is natuurlijk dat een gevangene zelf níet vergeet. Tegelijkertijd wil Katrien zich identificeren met de gedetineerden, als ‘een van ons’ vanuit Lucs focalisatie, maar dat blijkt nog niet zo makkelijk. ‘Ik zie hoe graag ze een van ons wil zijn. Bewijs wil zien. Dat ze deugt. Ze deugt. Maar ze is laf. Ik ben ook laf. Ik zeg niks. Ik geniet ervan haar te zien bungelen.’
De roman laat bovendien zien dat het niet nodig is om een verhaal in deze setting te doorspekken met bizarre gevangenisintriges, maar dat de ruimte van de gevangenis op zichzelf al aanzet tot nadenken. Otten raakt daarbij aan existentiële thema’s, zonder dat ze die thema’s opblaast. Centraal staan bijvoorbeeld de grens tussen waarneming en fantasie en de waarde van herinneringen. De beschrijvingen vanuit gevangenen Luc en Yahya zijn vaak erg gedetailleerd, al is het de vraag wat hiervan berust op waarneming en herinnering en wat op fantasie. Herinneringen zijn altijd gekleurd, maar de gevangenis geeft een extra vertekening. Gevangenen zijn immers afgesloten van de realiteit zoals zij die hebben gekend – hun werkelijkheid van buiten de cel stoelt enkel nog op herinneringen, die door lang verblijf steeds verder vervagen. De roman verwijst herhaaldelijk naar deze belangrijke rol van herinneringen: ‘Het geheugen is een raar iets; functioneert als een soort drug als je het mij vraagt: met terugwerkende kracht gaan de scherpe randjes van de herinneringen af, krijgt alles, zelfs de meest kloterige gebeurtenis, een bepaalde mysterieuze gloed.’
Desalniettemin wordt duidelijk dat dit denken over grote thema’s niet los staat van de gevangenissetting. Het boek is sterk metafictioneel, maar vervalt niet in complexe beschouwingen over literatuur. Uit de schrijfworkshops die Katrien geeft, blijkt terloops steeds de kracht van literatuur. Zo wordt de betekenis van schrijven op papier door de context op scherp gezet. Mag je als gevangene geschreven geheimen hebben? Zo ja, hoe geheim zijn die dan? En mogen die dan fictioneel zijn? Stel dat een van de penitentiair inrichtingswerkers (PIW’ers) je schriftje vindt, dan kunnen je geschreven woorden immers tegen je worden gebruikt. Een gevangene die schrijft moet dus extra behoedzaam zijn en kan zijn fantasie juist niet volledig de vrije loop laten. Zo schrijft Katrien de namen van de gevangenen altijd voluit, terwijl Luc enkel hun voorletters gebruikt. Ook reflecteert ze op de rol van de auteur in een dialoog tussen Katrien en gedetineerde Jerrol: ‘“Die vrouw in je verhaal vindt zichzelf laf, ze wil het rechtzetten maar het lukt niet. Als lezer vind ik dat frustrerend. Je lijkt me een vechter. En dan laat je je boek zo zonder hoop eindigen. Ik begrijp het niet. Wie ben je eigenlijk?”’
De stille gevangene Henk is belangrijk voor het metafictionele karakter van het boek. Hij schrijft simpele stukjes als ‘Ik zou een druppel water willen zijn/ dat lijkt me heel erg fijn’, om vervolgens aan Katrien te vragen of het poëzie is. Toch geeft hij in dezelfde passage blijk van een goede kijk op het schrijfproces. Zo stelt hij: ‘“Die schrijver, zou die zonder muren ook zo dapper zijn?”’ In haar bijzondere positie tussen, maar ook buiten de muren van de gevangenis, schreef Otten een dapper en clichéloos verhaal over het gevangenisbestaan.
Reacties
Marga Claus
Fantastisch boek! Ik geef zelf schrijfles in de P.I., en het is allemaal zo herkenbaar en gevangenisecht.
Zeer verhelderende recensie ook!
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.