Het moet snel gaan voor Joost Vandecasteele. Nog geen jaar geleden debuteerde hij met de weinig overtuigende verhalenbundel Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij en nu – terwijl het tussenliggende jaar verder goed gevuld was met radio- en tv-optredens – is er een heuse roman. Opnieuw en opnieuw en opnieuw dient zich in de ondertitel aan als een Neo-Spartaanse hard-boiled liefdestragedie, ‘naar een idee van Heinrich von Kleist en Mark Johnson’, of als de onwerkelijke combinatie van genres en stijlen die ook Vandecasteeles debuut tekende. In dat debuut bleef de beoogde chaos van verwijzingen en registers vooral in het goed bedoelde concept steken, al leken sommige van de eerder fantastische verhalen wel wat meer te beloven. En meer is precies wat deze roman brengt, zij het meer van hetzelfde. Dit is Joost Vandecasteele, opnieuw en opnieuw en opnieuw.
Aan het begin van de roman is Penny aan het woord. Zij is de leidster van de zogenaamde Amazones, een tot de verbeelding sprekende terreurorganisatie die Neo-Sparta in haar greep houdt. Ze vertelt haar verhaal vanuit een hotelkamer die ze deelt met politiechef Alex, haar rivaal en geliefde. Hoewel de lezer weinig te weten komt over hoe de Amazones tegelijkertijd angst zaaien en bewondering oogsten, schildert Vandecasteele met verve een beeld van een volslagen uitgewoonde stad aan de rand van de totale ineenstorting van wat tot voor kort nog als beschaving werd omschreven. Beelden van kapotgeschoten steden in het Midden-Oosten, Brussel, Tokio en fictieve steden als het Metropolis van Superman strijden om voorrang. Neo-Sparta is zowel een typische laatkapitalistische ruimte waarin de waan van de dag regeert, als een haast postapocalyptische samenleving waarin iedereen zijn eigen wereld probeert op te bouwen en te verdedigen.
De ruimte waarin het verhaal zich afspeelt, is aanvankelijk even rommelig als effectief. Vandecasteele waakt ervoor om een ironische kopie te maken van de archetypische stad uit Amerikaanse stripverhalen. Meer dan een melancholische knipoog naar het genre van de (true) crime comic is het omslag dat vlak voor het eerste deel is afgedrukt dan ook niet. De wereld van Vandecasteele is ondanks het feit dat ook Neo-Sparta wordt beheerst door één burgemeester (een beetje een boef), één slechterik (de eigenlijke heldin) en één held (eigenlijk een wat treurige figuur), vele malen complexer en in aanzet interessanter. Het is namelijk een plek waar geen moraal kan gedijen, waar goed en kwaad irrelevante begrippen zijn en waar de logica nauwelijks vat op heeft. In een stad zonder centrum is het moeilijk zoeken naar een bevredigend evenwicht.
Deze doordachte chaos is de biotoop van Vandecasteele, maar de vraag die ook zijn tweede boek oproept is: tot welk doel? Een oneindig grote en uitgestrekte stad waarin talloze grotere en kleinere oorlogen worden uitgevochten door even disparate als desperate groepen ontheemde zielen is een verleidelijk concept. Ook de mix van klassieke, moderne en postmoderne elementen levert een aantrekkelijk uitgangspunt op voor een boek over de weinig florissante nabije toekomst. Zelfs de al iets meer beheerste, maar al met al toch nog steeds onbeholpen stijl van de schrijver draagt bij aan het idee dat Vandecasteele een boeiend onderwerp te pakken heeft. Juist de lompe aanpak, de weinig verfijnde humor (die meestal niet eens grappig is) en de voorliefde voor de badinerende hyperbool zouden immers effectief kunnen zijn in dit letterlijk verschrikkelijke relaas. Wat dat betreft is het misschien zelfs jammer dat zijn taal is opgepoetst tot min of meer standaard Nederlands, waar een eigenzinnige variant van zijn West-Vlaams wellicht sprekender was geweest.
Het kan allemaal werken, maar het wordt nooit duidelijk waarom het een en ander precies gebeurt. Waarom wordt Kleists versie van het klassieke verhaal van Penthesilea en Achilles precies herschreven? Waarom is de keiharde Spartaanse cultuur teruggekeerd en wat zegt dat allemaal over onze tijd die Vandecasteele zo duidelijk laat resoneren in zijn roman? Wat is, met andere woorden, de inzet van de strijd tussen Penny en Alex, als trots een afwezige emotie lijkt te zijn, goed en kwaad moeilijk van elkaar te onderscheiden blijken en er niet meteen een scenario klaarligt voor een ‘betere’ wereld? Het onbevredigende antwoord op die vraag is: niets. Een echte reden voor de opstand is er niet. Het idee van rebellie komt op een zekere dag bij Penny op en verdwijnt pas veel later weer, als het al te laat is. Ze leest over ‘heroïsche strijders’ die ‘niet vanuit een politieke ideologie of religieus extremisme, maar gewoon om iets anders te proberen’ aan hun opstand begonnen waren. En haar eigen revolte ‘zou geen groter doel in zich dragen zoals het bevrijden van een onderdrukt volk of de boel zelf overnemen, maar was een reden op zich, namelijk moeilijk doen om moeilijk te doen, een oorlog starten vanuit een puur fysieke noodzaak’.
Gewoon moeilijk doen: een erg interessante analyse is dat niet en helaas levert die slagzin ook geen interessant verhaal op. De beloofde subversie en de gesuggereerde opstandigheid blijven op deze manier namelijk steken in bravoure, die zich ook nog eens beperkt tot min of meer uitdagend taalgebruik en de manier waarop de literatuur- en andere verwijzingen worden vervormd. Maar of een klassieke hogepriesteres in dit geval nu een moordende hoer is en lekker opstandig en grofgebekt door het leven gaat of niet: ik word er niet warm of koud van. Zonder een echt verhaal, zonder een zweem van een politieke, maatschappelijke of culturele analyse komen stoer klinkende uitspraken over de stad waar ‘elke dag scènes uit het multiculturele drama worden opgevoerd’ en waar je de ‘hele namiddag [kunt] rondlopen, wat kruisen kopen, pijpenkrullen laten zetten en een clitoris laten afsnijden’ vooral pathetisch over. Alsof het plaatsen van een provocatief adjectief bij elk zelfstandig naamwoord het gebrek aan idee zou kunnen compenseren. Alsof badinerende verwijzingen naar actuele thema’s uit zichzelf een analyse zouden genereren. Helaas voor Vandecasteele is dat niet het geval.
Wat overblijft is een knap ontworpen decor waarin tal van personages hun lege gesprekken voeren. Een uitzondering is wellicht Alex, die aan het woord is in het lang uitgesponnen tweede deel van de roman. Zeven jaren zijn voorbijgegaan sinds Penny al dan niet stierf tijdens de collectieve zelfmoordactie van de verzwakte Amazones en Alex wordt verteerd door een verlangen naar de oorlog die hij zogezegd gewonnen heeft. Niet dat het hier duidelijk wordt waarom Alex precies uitkijkt naar een strijd tussen een bende opstandelingen en de staat, maar zijn eerder persoonlijke verlangens en frustraties zijn ten minste begrijpelijk. De onderwereld waarin hij zich vervolgens begeeft, is echter even weinig overtuigend als de rest van de roman. Er is het meisje Winne, dat het 72ste orakel van Neo-Sparta zal worden, maar haar mysterieuze gaven (die ze verwierf dankzij een jarenlange slapeloosheid) aanvankelijk vooral verkwanselt aan een groep die zich de Nieuwe Nuttelozen noemt. Er is Claudia, die niet veel meer te bieden heeft dan de afgrond tussen haar benen. En ten slotte is er Sebastiaan, die zich aanvankelijk aandient als macho en feestganger, maar later een soort maffia blijkt te runnen.
Echt logisch wordt het nooit. Verrassend evenmin.
Uitgesproken saai wordt het zelfs als de aanvankelijk intrigerende zoektocht van Winne eindigt bij een banaal studentenfeestje. En de teleurstelling wordt alleen maar groter als de gebeurtenissen behalve weinig interessant, ook nog eens tweedehands blijken te zijn. De staatsgevaarlijke dreiging die van de Nieuwe Nuttelozen uitgaat is namelijk de zogenaamde home invasion. Dat zijn inbraken, waarbij niets wordt gestolen, maar het pand of het huis in kwestie gebruikt wordt als arena. Vechten als uitlaatklep voor mensen die vastzitten in de nutteloosheid van hun bestaan: inderdaad, dat idee had Chuck Palahniuk al eens uitgewerkt in Fight Club. Palahniuk krijgt van Vandecasteele weliswaar een boulevard in Neo-Sparta, maar niet de eer om als inspiratie te dienen voor een vondst die de roman werkelijk kracht verleent. Want ook de home invasions hebben bijzonder weinig zeggingskracht.
Uiteindelijk blijkt alles zinloos te zijn geweest. In het derde deel kijkt Winne jaren later terug op haar leven als orakel, dat zo’n beetje begon toen het gevecht tussen Penny en Alex zijn ontknoping kende. Ze concludeert dat elke generatie haar kleine revolutie afdraait en dat er nooit echt iets bijzonders voorvalt. Alles gebeurt opnieuw en opnieuw en opnieuw. Maar wat betekent dat voor een roman waarin de afgrond nabij lijkt en het geweld een fysieke noodzaak is? Wat zegt de zucht naar geweld als ook het geweld niet meer is dan een melancholisch verlangen? Die vraag is vermoedelijk op honderden manieren te beantwoorden, waardoor de conclusie zich andermaal opdringt dat de schrijver ook niet goed wist hoe hij zijn ijdele mijmering en zijn onbesuisde bonk op de deur van de gevestigde literatuur met elkaar moest rijmen. Wat is immers het effect van zijn aanhoudende beschietingen op het burgerlijke fatsoen en de politiek correcte moraal als niets ooit echt verandert? Wat hebben we aan Vandecasteeles theatrale poging om als enfant terrible de literatuur op te schrikken als hij eigenlijk niet van plan is om werkelijk iets te zeggen en hij dus bij voorbaat al capituleert?
Ook die vragen zijn wellicht onbeantwoordbaar, tenzij het antwoord niet gezocht wordt in de roman, maar in de intellectuele context waarin het boek is ontstaan. Want is ‘moeilijk doen om moeilijk te doen’ vandaag de dag niet de ultieme intellectuele houding? Uiteraard moet ‘moeilijk’ hierbij niet begrepen worden in de betekenis van ‘ingewikkeld’ (academisme staat immers gelijk aan melaatsheid), maar in de betekenis van ‘lastig’, of ‘eigengereid’. Wie maalt er immers om een argument als de mening de blikvanger is? Wie besteedt er aandacht aan een gedachte als een beeld zoveel verleidelijker oogt? Wie verlangt er meer dan bravoure en présence als een goed geplaatste schreeuw meer oplevert dan een helder geformuleerd argument? Het lijkt er immers vooral om te gaan, aanwezig te zijn en je zegje te doen. Nadenken – dat andere moeilijk doen – is iets voor wereldvreemden.
Het is overigens tekenend dat die strategie vooral op de korte baan haar vruchten afwerpt. Nadat er naar aanleiding van Hoe de wereld perfect functioneert zonder mij in De Morgen enigszins voorbarig werd geroepen dat ‘ons volk’ er een schrijver bij heeft, valt het oordeel over Opnieuw en opnieuw en opnieuw namelijk een heel stuk minder euforisch uit. De Volkskrant denkt het wel goed te vinden, maar weet eigenlijk niet zo goed waarom (‘Het is curieus, eigenaardig en boeiend tegelijkertijd’). En hoewel Knack zich gewonnen weet voor het ‘weergaloze’ eerste deel van deze roman, heerst ook daar het gevoel dat het verhaal verzandt in geleuter. Zelfs voor wie zich liet en laat verleiden door Vandecasteeles universum, werkt het trucje niet lang genoeg. Behalve uiteraard in het geval van Marc Cloostermans, de vaste criticus van De Standaard die de ‘highbrowlezer die zijn neus al optrekt bij het lezen van de ondertitel’ op hautaine toon toevertrouwt: ‘het is nog geëngageerde literatuur ook’. Alsof een vermoeden van engagement tegenwoordig alle harten sneller doet slaan, prijst hij het ‘verlangen naar maatschappelijke verandering’ aan als rode draad van deze ‘superbe roman’. Dat Penny dat van meet af aan nadrukkelijk ontkent, maakt verder niet uit, want als populaire jongen vind je wat je vindt. Vluchtigheid is je eer en aanwezigheid is alles.
Gelukkig valt een tekst nooit samen met de kritiek die hij uitlokt, maar in dit geval liggen de roman en de lof van zijn grootste pleitbezorger niet ver uit elkaar. Ook Opnieuw en opnieuw en opnieuw lijkt in de eerste plaats aanwezig te willen zijn. Het is een boek dat drijft op de bravoure waarmee het is geschreven, en passant soms mensen weet te verleiden, maar uiteindelijk het antwoord schuldig moet blijven op de vraag wat het met dat visioen precies wilde zeggen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.