Er zijn veel redenen om Amazon, Google, Apple en Facebook te bekritiseren. Maar zelden werden deze zo helder, scherp en onderhoudend uiteengezet als door Franklin Foer (1974). Als Voltaire vandaag de pen had genomen, zou hij iets hebben geschreven wat sterk geleek op dit boek van Foer. Het zou alleen wat vileiner zijn geweest. Foer hanteert de pen zachter, hij blijft over het algemeen sereen en ingehouden.
Zijn boodschap is nochtans niet mis. De monopolistische hightechbedrijven staan op het punt de democratie, de burgerlijke vrijheden en een geestelijk leven op te doeken en in te ruilen voor een door data science en algoritmen gestuurd, transparant, efficiënt en comfortabel bestaan. Dat klinkt nogal pamflettair. Wanneer Foer waarschuwt dat ‘de tijd is gekomen om over de gevolgen van deze monopolies na te denken en de richting van de menselijke ontwikkeling weer zelf te bepalen’, en hij er nog aan toevoegt dat ‘als we eenmaal bepaalde drempels hebben overschreden – als we eenmaal onze privacy hebben opgegeven – er geen terugkeer meer mogelijk is: dan kunnen we onze verloren individualiteit niet meer herwinnen’, lijkt de Apocalyps niet veraf meer.
Toch is Foer geen doemdenker. Daarvoor is zijn kijk op de zaak (de plaats van internet en Big Data in onze samenleving) te genuanceerd: het gaat er niet om Amazon, Google, Facebook of Apple de wereld uit te haten; het gaat erom hen onder democratische controle te brengen. Zijn analyse is weloverwogen, historisch en filosofisch verankerd en biedt perspectief.
Foer had, het mag niet onvermeld blijven, zelf een appeltje te schillen met Amazon. In het najaar van 2014 had hij als redacteur van The New Republic een pittig stuk geschreven onder de kop ‘Amazon Must Be Stopped’. Daarin betoogt hij dat de Amerikaanse regering Amazon moest aanpakken wegens overtreding van de antitrustwetten. Als reactie zette Amazon een reclamecampagne in The New Republic stop. Algauw bleken ook andere adverteerders die zaken deden met Amazon (en in het Amerikaanse uitgeverswereldje is zowat iedereen daartoe gedoemd – een boek dat niet wordt aangeboden op Amazon lijkt niet te bestaan) terughoudend om nog te adverteren. Waarop Foer door de nieuwe CEO van The New Republic werd ontslagen.
Foers kleine drama illustreert pijnlijk het lot van de onafhankelijke, kritische journalistiek in internettijden. Bladen zijn afhankelijk van advertenties, dus van aantallen clicks, dus van nieuwsgierigheid wekkende koppen en van trending items. Advertentie-afhankelijkheid was altijd al een gevoelige kwestie en leidde in het verleden dikwijls tot spanningen tussen financiers en redacties van kranten en tijdschriften. Dat is een bekend verhaal. Maar als journalisten rechtstreeks gestuurd worden door programma’s als Chartbeat (waarmee je kunt zien hoe vaak een artikel wordt aangeklikt) of CrowdTangle (dat onderwerpen signaleert die trending beginnen te worden), komt de ernstige journalistiek in het gedrang. Voor journalisten die kritische stukken schrijven over bijna-monopolistische adverteerders is dan helemaal geen plek meer. Zulke hardleerse journalisten kosten hun bedrijf geld en dus moeten ze eruit. Met hen verdwijnen ook de journalistieke waarden.
Na zijn ontslag was Foer zo verontwaardigd dat hij van criticus tot activist werd. Hij spoorde de Authors Guild, de grootste schrijversbond van de Verenigde Staten, aan om de gevaren van Amazons macht te bespreken. Maar algauw deed hij een akelige ontdekking: zelfs auteurs die van kritisch proza hun waarmerk maakten, wilden liever niet het risico lopen onuitgegeven te blijven. Zij haakten af. ‘Uitgevers zijn zo paranoïde over de macht van Amazon’, zo schreef een van hen ter verontschuldiging aan Foer, ‘dat ik me op dit moment en in dit geval op de achtergrond moet houden’.
Alledaags opportunisme dus, kan gebeuren; wie werpt de eerste steen? Maar al snel wordt ‘dit moment’ of ‘dit geval’: ‘altijd en overal’. En voor je het weet is de wereld, voorthinkend van opportunisme naar zelfcensuur, in de greep van alwetende en alles controlerende hightechmonopoliebedrijven die onverschillig staan tegenover democratie, zelfbeschikking en privacy. Foers conflict met Amazon betekent dus veel meer dan een puur persoonlijk akkefietje. En bovendien staat er meer op het spel dan journalistieke eer:
Naarmate Amazon zijn opmars voortzet, worden zijn ambities groter. Het wil het luchtruim met drones bevolken. Het zal regeringen van de wezenlijke technologische infrastructuur voorzien. Het zal de toon zetten voor de toekomst van de werkplek, de toekomst van de economie en de toekomst van de cultuur. De macht van Amazon is geen incidenteel onderwerp van publiek debat, maar een essentieel onderwerp.
Dat laatste kan ook worden gezegd over de macht van die andere bijna-monopolisten: Google, Apple en Facebook.
Zodra Foer het over deze drie groten heeft, wordt zijn analyse rijker geschakeerd. Dat is niet omdat hij met hen geen eitje te pellen heeft en dus genuanceerder zou schrijven. Het komt gewoon doordat deze drie bedrijven cultureel gesproken interessanter zijn. De visie van Jeff Bezos, de oprichter van Amazon, is zó simpel dat ze op een sticker kan. Hij bezit ‘de geest van een hyperlogische technoloog en het geloof van een spreadsheetfundamentalist’, schrijft Foer. Bezos voorzag de steile klim van online shopping. Hij verwachtte dat internet de detailhandel onderuit zou halen en deed daar zijn voordeel mee. Hij begon niet zomaar boeken te verkopen omdat hij die nu eenmaal zo genegen was. ‘Ik begin te mopperen als ik een fysiek boek moet lezen, omdat het zo onhandig is. Het boek klapt altijd vanzelf dicht op het verkeerde moment’, klaagde hij eens. Hij bedacht simpelweg dat boeken een goed product waren om online te verkopen. Boeken waren makkelijk transporteerbaar, liepen weinig kans op beschadiging en de kans dat een klant een boek zou terugsturen was veel kleiner dan bij, pakweg, sokken. Boeken waren commercieel gewoon het handigst. Bovendien had Amazon, door Bezos de ‘grootste boekenwinkel ter wereld’ genoemd, aanvankelijk geen boekenplanken of magazijnen. Het bedrijf legde alleen maar een elektronische link tussen klanten en grote distributeurs (die op die manier afhankelijk werden van Amazon, zoals de hoteliers afhankelijk werden van Booking.com). Als Bezos één ding besefte, dan was het dat het grootste probleem in een kennismaatschappij niet de productie van kennis is maar de selectie en distributie ervan. Zijn businessmodel was dus al bij al eenvoudig, en hoewel kritiek op Amazon noodzakelijk is, valt er intellectueel niet zo veel eer mee te behalen.
Het valt er zo aan te zien dat Foer veel meer plezier heeft gehad aan het schrijven over Google, Apple en Facebook. Cultureel zijn deze bedrijven heel wat gelaagder. Wie hun logica wil begrijpen, komt niet toe met een tramkaartje en moet zich verdiepen in de recente cultuurgeschiedenis. Foer doet dit op een bewonderenswaardige manier. Zijn uiteenzetting over de hightechgiganten is telkens opgehangen aan de drijfveren en de lotgevallen van hun stichters of inspiratoren. Een mindere schrijver zou daar, zoals al zo vaak is gebeurd, een oppervlakkig verhaaltje van hebben gemaakt over ‘het leven van Marc Zuckerberg, diens sterkten en zwakten’. Foer draait de zaak om. Zijn verhalen over Zuckerberg (Facebook), Stewart Brand (Silicon Valley goeroe), Kurzweil (van Kurzweil) en Larry Page (Google) fungeren als lenzen; zoeklichten die bepaalde eigenaardigheden van de westerse, in het bijzonder de Amerikaanse, cultuur doen oplichten.
Hoewel Ontzielde wereld het fenomenale succes van de (internet)technologie tot onderwerp heeft, gaat het boek vooral over de culturele voedingsbodem waarbinnen die technologie kon gedijen. Foer graaft die culturele voedingsbodem nauwgezet af. Wat hij naar boven haalt, is op het eerste gezicht een rariteitenkabinet (waarin de fantasieën van René Descartes en Gottfried Wilhelm Leibniz over ‘denken als rekenen’ en ‘een alfabet van gedachten’ een ereplaats innemen), maar bij nader toezien is er toch een logic in this madness.
Uitgerekend in Californië, vlakbij de plek waar trippende hippies droomden van hun aards paradijs, werd in Silicon Valley een technologie klaargestoomd die de spirituele verlangens van een hele generatie leek te bevredigen. Dat ging niet vanzelf. De naar creativiteit en expressie snakkende tegencultuur vroeg namelijk niet om meer maar om minder technologie. Maar plots, geholpen door de visionaire bespiegelingen van Stewart Brand, zag ze in de computer een medium van vrijheid en verbinding. ‘Wij zijn allemaal computerhippies’, aldus Brand, die software omschreef als ‘een merkwaardig soort zachte technologie, een wetteloos land, waarin geen regels of verordeningen zijn, maar enkel de pure eisen van wat mogelijk is’. Dit trok velen aan. Wat in de communes maar half of helemaal niet lukte, zouden computers voor elkaar krijgen. Wat een mooie nieuwe wereld zou dat worden! Zo mooi als de ruimtefoto van de gehele aarde die Brand wilde maken, een geconnecteerde wereld, verenigd in één netwerk: alle mensen en dingen verbonden door eenzelfde stroom van energie, beelden en sensaties, zonder obstakels. Iedereen zou deel uitmaken van het grote wereldgeheel en er in opgaan – begrepen door iedereen, iedereen begrijpend. Het zou niet lang meer duren, zo had Marshall McLuhan ook al beweerd, dat de taal haar tirannieke greep op de intermenselijke communicatie zou verliezen.
Computernetwerken zouden emoties en beelden direct kunnen doorsturen. Je hoefde geen LSD meer te nemen om je verbonden te voelen. Een groot Computer-Pinksteren zou aanbreken, mensen zouden elkaar vinden in een totale integratie van ‘harmonieuze sprakeloosheid’ en volkomen transparantie.
De hunkering naar transparantie en totale integratie die zo kenmerkend is voor de vernetwerkte wereld van vandaag; het geloof dat door smart cities, online samenwerking, compatibiliteit van dataverwerking en kruispuntbanken de mensheid een evolutionaire sprong maakt waarvan Charles Darwin zou opkijken; ja, de hele idee dat zonder computerconnectie het leven amper de moeite waard lijkt, is, zo voert Foer aan, regelrecht ontsproten aan een spiritueel verlangen dat in Google, Apple en in mindere mate Facebook zijn realisatie vindt – of meent te vinden.
Want ergens halverwege deze grote transformatie leek een en ander niet helemaal te lopen zoals verhoopt. Het eengemaakte, alles-en-iedereen-verbindende wereldnetwerk lijkt meer en meer op een dystopische hel in de plaats van op Shangri-La.
Wereldvrede bleek te bestaan uit een neoliberale eenheidsmarkt waarin de menselijke conditie wordt teruggebracht tot een leven als consument of producent. En openheid (‘transparantie’) bleek te betekenen dat mensen worden gereduceerd tot hun gegevens, data, zodat ze, braafjes ingeplugd, als beloning input krijgen van hun smart devices en ze een comfortabel maar geestdodend leventje kunnen leiden, efficiënt op de hoogte gebracht over wat ze moeten eten, hoeveel stappen ze nog moeten zetten en wanneer de volgende breinspoeling eraan komt. En dus, concludeert Foer, wordt het hoog tijd dat die vergissing wordt rechtgezet. De hightechmonopolisten moeten aan banden worden gelegd, want als we ze laten doen leggen zij ons aan de ketting. Als ooit de antitrustwetgeving noodzakelijk was, dan wel nu. Foer eindigt zijn rijk gestoffeerde boek met een oproep tot verzet. Daaronder verstaat hij weliswaar vooral een ‘papieren opstand’:
Als de tech-bedrijven hopen de volledige mensheid in hun kudde op te nemen, is het lezen van papier een van de weinige splinters van het leven die ze niet volledig kunnen integreren. Iedereen zou regelmatig zijn toevlucht moeten nemen tot het heiligdom van het papier.
Misschien is het inderdaad zo simpel. In een elektronisch universum is papier het zand in de machine.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.