Recensies, Samenleving

Saboteren in plaats van redeneren

Theorie van de kraal

Kapitaal/Ras/Fascisme

Willem Schinkel en Rogier van Reekum

Theorie van de kraal is een boek dat je eerder ondergaat dan leest. Het werk gaat over witheid en mannelijkheid. Het is, aldus de auteurs, ‘geen kritiek, geen aanklacht, geen veroordeling’. Maar een theorie, zoals de titel suggereert, is het al helemaal niet. Je zou het een vervloeking kunnen noemen. Een vervloeking verpakt in… liefde.

Tijdens het lezen van Theorie van de kraal ging in de keuken mijn fluitketel aan het zingen. Ik had het niet gemerkt. Blijkbaar maakte het boek in mijn hoofd zoveel kabaal dat het fluitje van mijn ketel er niet tegenop kon.

Je kunt dit boek niet gewoon lezen, het valt op je lijf zoals een stormwind je kan overvallen. Krachtig en tomeloos. Maar ongericht. Het boek is zo’n extreem voorbeeld van wokeness, het waakzame bewustzijn dat als een radar de omgeving afspeurt naar sporen van racisme, seksisme, sociale onrechtvaardigheid en ecologisch onverantwoord gedrag, dat het een persiflage lijkt.

De witte man is een soort van satan. Witte mannen, zo leren we in Theorie van de kraal, ‘zijn woekerende haat’. Ze ‘zijn gemaakt van haat’. Of nog: ‘haat is de relatie die maakt dat er witte mannen zijn’. De lezer die dan denkt: ‘oei, dit is ook niet echt genuanceerd’, wordt meteen terechtgewezen. ‘Wie nuance zoekt, verdedigt witheid.’ Alle witte mannen zijn opportunisten en geweldenaars, wat op hetzelfde neerkomt als zeggen dat alle witte mannen liberalen en fascisten zijn. En dat zijn ze volgens de Nederlandse sociologen Willem Schinkel en Rogier Van Reekum. Misschien doet zo’n bewering bij de lezer opnieuw de wenkbrauwen fronsen. Maar Schinkel en Van Reekum geven geen krimp. Wie een onderscheid maakt tussen fascisme en liberalisme begrijpt er niets van, voeren ze aan. Beide zijn met mekaar verweven als de keerzijden van een Möbiusband. Hooguit is liberalisme een ‘voorstadium van fascisme’. Een eindje verder wordt het fascisme dan weer ‘de avant-garde van het liberalisme’ genoemd, maar ach, het doet er weinig toe, fascisme en liberalisme zijn toch één pot nat. Beide ideologieën zijn namelijk een uitvloeisel van het witheidscomplex dat de wereld al veel te lang verstikt.

De kern van dat complex is gelegen in het ‘kraal-denken’, een metafoor voor hokjesdenken. Een kraal is een omheinde plek waar vee wordt bewaard en gecontroleerd. Kraaldenken komt er dus op neer dat de aarde en al wat zich daarop bevindt, wordt gezien als iets dat te veroveren, temmen, ordenen en controleren valt. Het op hol geslagen kraaldenken, zo is de stelling, beheerst onze wereld. Iedereen wordt gek gemaakt door de ratrace, het rondhollen in de kraal, concurrerend, circulerend, excellerend. De kraalmeesters zijn witte mannen. Zij hebben de kraal uitgevonden en de wereld ingericht naar het beeld en de gelijkenis van de kraal.

De auteurs vinden het niet nodig om hun beschuldigingen aan het adres van de witte man, en ‘witheid’ in het algemeen, te beargumenteren. Waarom zouden ze ook? Witheid is niet zomaar een huidskleur. ‘Witte man is een naam voor subjecten die geweld als principe hebben’, dus voor het kwade. Wat voor zin heeft het om te discussiëren met de witte satan? Er valt niet met witte mannen te praten. Ze moeten weg. Hun mond houden, dat moeten ze. Door de grond zinken van schaamte. De hele debatcultuur levert niks op. Het is, net als de ‘parlementaire babbelbox’, een vorm van nihilisme, een vorm van geweld. Al dat debatteren over emancipatie en gelijkheid van vrouwen, gekleurden en LGBT’s brengt immers geen zoden aan de dijk. Het voedt slechts de illusie van witte mannen dat ze al bij al niet zo slecht zijn. Kritiek geven en debatteren is iets voor zombies, het is ‘academische necrofilie’. Bovendien, ‘fascisten kunnen niet denken’. Waarom dan debatteren? ‘Op rechts zijn geen ideeën’, stellen Schinkel en Van Reekum op een toon die geen tegenspraak duldt. Met rechtse, liberale, fascistische, kortweg ‘witte’ mannen ga je niet om. Je wilt ze de wereld uit.

En zo gaat het bashen maar door. Het doel van Theorie van de kraal is niet bescheiden. De auteurs willen ‘het algeheel einde van de bestaande liberaal-fascistische orde’, het einde van de ‘witheid’ an sich bereiken. Van de witte mannelijkheid welteverstaan. Witheid is mannelijk, toxisch mannelijk. En een andere dan toxische mannelijkheid bestaat niet. Beide auteurs staan dan wel geboekstaafd als witte man, maar ze zeggen niettemin ‘last te hebben van witheid, mannelijkheid’. Daar willen ze voor eens en voorgoed van af. Dat kan slechts op één manier: door sabotage. Als het van Schinkel en Van Reekum afhangt is de eindstrijd ingezet. ‘Witten’ (met name zij die beginnen te beseffen dat zij door hun talloze gewoontehandelingen een corrupt systeem van uitbuiting en racisme in stand houden) staan voor de keuze. Ofwel bewapenen ze zich, zoals de white supremacists, ofwel verzaken ze de witte veroverings- en overheersingszucht en gaan ze aan het saboteren. ‘Alleen witten die saboteren deugen.’ En zie, op die manier is er nog hoop voor witten en kunnen zij nog uit hun fascistische hel worden verlost. Sabotage is hun vagevuur.  Hoe die sabotage er moet uitzien wordt er niet bij gezegd.

Of toch wel. Zij het onrechtstreeks. Er staan geen gebruiksaanwijzingen in het boek. Dat zou ruiken naar verplichting, orde, discipline, regels en wetten. Het zou ruiken naar witte mannen. Het enige dat Schinkel en Van Reekum de lezer te bieden hebben is een programma ‘dat geen programma is’.

Wat dan wel? De liefde! Jawel, de liefde. Alleen liefde kan witte mannen, en allen die onder hun paternalistische dwingelandij, hun koloniale veroveringen en misbruiken zuchten, redden. Alleen de liefde maakt vrij. Niet het ‘romantisch gerommel’ van Eros, maar de goede oude agapē. De liefde die door Paulus werd bezongen. De onvoorwaardelijke, niets verwachtende liefde die niets bezit noch opeist. De liefde van mensen die weten dat geen mens een eiland is, dat het leven een kluwen, ja een woekering van betrekkingen is, en dat grenzen illusies zijn. Liefde is grenzeloos. Zij laat zich niet aan banden leggen of regelen. Zij is vrij. Het is die liefde waarvan Augustinus zei: ‘Heb lief en doe wat je wil’.

Het is enigszins verbijsterend om na de lange scheldtirade tegen ‘liefdeloze liberalen’, ‘ranzige fascisten’, ‘mannen met stropdassen’, boekhouders, kapitalisten, ‘mannetjes in uniformen’, mensen met een ego, bureaucraten, domme rechtsen, kortom: witte mannen – een tirade die je moeilijk anders dan hatelijk kunt noemen – te belanden bij een oproep tot belangeloze liefde. Al moet gezegd dat ook Paulus’ oproep in de ‘Brief aan de Galaten’, waar Schinkel en Van Reekum zo gretig uit putten, begint met een vervloeking: ‘Als iemand u een ander evangelie verkondigt dan gij ontvangen hebt: hij zij vervloekt’.

Het evangelie van Theorie van de kraal is dat van het leven als onophoudelijke, ongebreidelde, onbegrensde woekering – het leven als onvolledigheid. Wie beseft dat het leven open en onvolledig is, een ‘verwirwarring’ van betrekkingen, weet dat orde illusoir is. Leven wil woekeren. De orde handhaven, grenzen trekken en eraan vasthouden, is kwellend. Voor eventjes, als om te spelen, kan dat geen kwaad. Dat is als een lijntje trekken in het zand: zo weggespoeld in de eb en vloed van het leven. Maar zodra een mens ernaar streeft om ‘iemand te zijn’, iemand met een onwrikbare identiteit, begaat hij een hoofdzonde. Hij denkt dan een ‘autonoom subject’ (de natte droom van de liberaal) te zijn en begint kralen te ontwerpen. Hij bakent grenzen af. Eerst grenzen rond zijn ego. Maar ook grenzen tussen ‘wij’ en ‘zij’: grenzen tussen volkeren of staten (de natte droom van de fascist). Zulke grenzen zijn illusoir en vereisen geweld om in stand te houden. In het binnenste van ieder ‘ik’ dat zich een autonoom zelf waant, zeg maar: in iedere witte man, ‘woedt een fascistische strijd’.

 

En dat meerdere keren: de man-caesar in mij probeert alle anderen eronder te houden; de witte caesar reduceert alles wat wil ontsnappen aan witte ordeningen; de kapitaal-caesar in mij bindt de menigte van solidariteiten via verschuldiging; de bezitter in mij bezet iedereen die een algemene economie deelt; de politie-caesar voert dagelijkse staatsdwang uit op alle anderen in mij die ordeningen overschrijden […]

 

Het liberaal denkende zelf houdt, in zijn binnenwereld, dus zo’n beetje een fascistisch regime overeind.

Een subject zijn is in de ogen van Schinkel en Van Reekum een even grote dwaasheid als te denken dat er zoiets bestaat als ‘migratie’. Hoe zou dat kunnen? Wat is dat eigenlijk: ‘ergens’ zijn? Wat is een plaats, een afgebakende plek en positie, anders dan een illusie? Wat is de aarde anders dan ‘een veld van woekerende circulaties’, een werveling van woekeringen en voortdurend wijzigende mogelijkheden? Van wie is die aarde, ‘dat komen en gaan, dat zuchten en steunen’, die aarde ‘die keert en keert en keert’, van wie is ze? De vraag is te absurd voor woorden. Van niemand natuurlijk. Het woord migratie is bedacht door lieden die de aarde hebben verkaveld. Witte lieden. ‘Wie migratie zegt, geeft zich al over.’ Migratie bestaat niet. Of liever: ‘er is helemaal geen objectieve manier om te kijken naar migratie’. Het kijken – de registratie, de papieren – ‘constitueert migratie’. Daarmee is in de ogen van Schinkel en Van Reekum het migratieprobleem in Theorie van de kraal opgelost. Dat bestaat niet. Grenzen zijn immers illusies.

Op een gelijkaardige manier wordt ook het ‘probleem van de economie’ opgelost. Want ook de economie is nergens op gebaseerd. Er is helemaal geen schaarste, dat is gewoon een verzinsel. Er is meer dan genoeg, er is zelfs overvloed. Maar door, eens te meer, grenzen af te bakenen en de aarde met al wat ze aan mogelijkheden bevat op te delen, ontstaat ‘het schaarsteprobleem’ pas. En dan, tja, moet er geteld worden, en verdeeld, en vervolgens ontstaan ongelijkheid en problemen van herverdeling, tot in der eeuwigheid. ‘We leven, hoe verdekt of afgezworen ook, onder de terreur van een economische theologie.’ De economie, en zeker de kapitalistische economie, kan maar bestaan door te verhullen dat er genoeg is voor iedereen. ‘Overvloed is de nachtmerrie van de kapitalist.’ Het probleem is volgens Schinkel en Van Reekum dan ook niet het beteugelen van te veel ongelijkheid. Dat is sociaaldemocratie van de oude stempel. Wie streeft naar minder loonspanning of meer herverdeling, heeft er niks van begrepen. Er is helemaal geen schaarste. Dat te beseffen is het begin van echte verandering.

Het is duidelijk dat Schinkel en Van Reekum plezier hebben in het wegdefiniëren van problemen in de plaats van ze op te lossen, of ze zelfs maar ernstig te analyseren. Migratie? Economische ongelijkheid? Klimaat? Psychische problemen? Racisme? Seksisme? Allemaal het gevolg van het kraaldenken. Simpel toch. Het doet denken aan de Duitse filosoof Hegel die, geconfronteerd met het detail dat de feiten niet overeenstemden met zijn bedenksels, antwoordde: ‘jammer voor de feiten’.

Daarmee is niet gezegd dat de auteurs geen zenuwen raken die moeten geraakt worden. Maar de ‘kritiek-die-geen-kritiek-is’ op het kraaldenken bevat mijns inziens te veel groteske veralgemeningen en wilde uithalen om de lezer te helpen om orde op zaken te stellen in zijn hoofd. Maar laat dat nu juist de bedoeling zijn van de auteurs. Er is te veel orde, vinden zij. Laat er ruimte komen voor woekering. Wat dat in concrete levensomstandigheden zou kunnen betekenen is onduidelijk. En niet zonder gevaar. De oproep tot sabotage en – ‘als we de kans krijgen’ – tot ‘het algehele einde van de bestaande liberaal-fascistische orde’ heeft veel weg van een gewelddadige eschatologische fantasie.  Vooral die ‘als we de kans krijgen’ is omineus. Blijkbaar zouden de auteurs ook wel – zoals alle witte mannen? – de macht willen hebben om de wereld in te richten.

Racisme, seksisme en onrechtvaardigheid moeten aan de kaak worden gesteld. Maar dat doe je mijns inziens door argumenten en heldere redeneringen. Niet door woordspelletjes en scheldproza. En ook niet door definities, grenzen, kaders – ‘kralen’ – onwenselijk te verklaren. Daarmee maken ze het zichzelf en de lezer moeilijk. In feite stoten ze op de paradox waarmee Theodor Adorno worstelde in zijn Negatieve Dialectiek. Hoe kan je denken zonder concepten? Je zou soms willen dat het kon. Concepten zijn vaak mentale gevangenissen die tot bekrompenheid leiden, dat is waar. Maar als we concepten overboord gooien houdt het denken eveneens op. Conceptueel denken deugt niet, niet-conceptueel ‘denken’ evenmin. Adorno’s negatieve dialectiek loopt dood op een muur van paradoxen. Schinkel en Van Reekum zijn naïever en ogenschijnlijk hoopvoller. Maar ook hun redeneringen zijn weefsels van paradoxen. Ze gebruiken concepten die – in hun terminologie – geen randen hebben, of zo vage randen dat ze precisie missen; anticoncepten dus, die naar goeddunken kunnen worden opgevuld. De theorie van de kraal leert me dat een ‘zwart vrouwelijk subject’ met een pathologische geweldsdrang een ‘witte man’ is. Wat moet je met een ‘theorie’ die tot zulke conclusies leidt?

 

extra

Het simplisme waarmee maatschappelijke kwesties in Theorie van de kraal worden geanalyseerd komt tot uiting in de woordspelletjes die je her en der tegenkomt. Zij komen in de plaats van serieuze definities en zouden, neem ik aan, het denken speelser en vrijer moeten maken. Denken als feest. Maar ze kregen me niet aan het dansen.

Een greep. Een fragmens is een onvolledige mens, een echte mens dus. Dat is het tegendeel van een randmens, een mens die denkt in termen van randen oftewel afbakeningen. Bovendien moeten randmensen ‘over hun randen heen grijpen om iets te kunnen zijn en moeten ze tegelijk hun randen bewaken om zichzelf niet te verliezen’. Een randmens is veelal een iedereenling, dat is iemand die denkt dat hij een autonoom subject is. Een aardigheidje is ook dat randmensen aan randhumanisme doen wanneer ze mensen die aan de rand leven opnemen in de mensheid – met de bedoeling hen te kunnen uitbuiten. Zulke uitgebuite sukkelaars zijn mensheidenen: ze worden opgesloten in de kraal ‘mensheid’ om hen beter te kunnen beheersen. Mensheidenen zijn vaak verstotenen van het land, ze weten niet waar ze zijn, ze kennen de waar-heid niet.

De woordenlijst is niet volledig, maar hiermee heb je toch de belangrijkste ‘terminologie’ van de theorie van de kraal. Ik mag hopen dat niemand het in z’n hoofd haalt om die gezochte terminologie over te nemen.

 

Recensie: Theorie van de kraal van Willem Schinkel en Rogier Van Reekum door Walter Weyns

Boom, Amsterdam, 2019
ISBN 978 90 2442 649 2
224p.

Geplaatst op 15/04/2020

Tags: Fascisme, Kapitalisme, racisme, Rogier van Reekum, Theorie van de kraal, Willem Schinkel

Categorie: Recensies, Samenleving

Naar boven

Reacties

  1. Sicco de Jong

    Bij het verschijnsel ‘kraal’ moest ik denken aan ‘the Borg’ uit de Star Trek films, een intergalactisch specimen die alle andere culturen tracht te assimileren met de slogan ‘resistance is futile’. Daarna worden de geassimileerden regelmatig gereset. Ik beschouw de haat jegens de ander als sublimatie van het eigen tekort. Wanneer we ons binnen onze eigen kraal bevinden zijn we in ‘der Heimat der Wirheit’, is het de ander die dat verstoort. Overal in de wereld worden nu muren gebouwd omdat we niet meer wensen te zeggen’ zoals Kennedy dat in Berlijn deed, ‘Ich bin ein Berliner’. De recensent moet zich realiseren dat hij als mens onvolledig is en complementair aan de ander; zijn fulmineren tegen dit boek is wat paradoxaal omdat het mogelijk daarmede zichtbaar maakt dat hij een kraal denker is: het boek en de argumentaties daarin verlopen niet volgens de regels die gelden binnen de kraal. Schinkel en van Reekum zie ik als schoffelaars en we moeten niet onmiddellijk de hark ter hand willen nemen. Ik accepteer hun aangebrachte wanorde omdat we daardoor mogelijk in de gaten krijgen tot welke puinzooi het kraal denken kan leiden.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.