Een theatertekst is per definitie hybride. Hij heeft een zekere autonomie, maar verwijst steeds ook naar iets wat hij (nog) niet is: een theatervoorstelling. Je zou kunnen zeggen dat een theatertekst voortdurend voorbij zijn papieren grens wijst en vraagt naar een omzetting in theatertekens.
Het theater heeft zich op een bepaald ogenblik in zijn geschiedenis terecht geëmancipeerd van de literatuur en heeft het ‘spel’ als zijn absolute vertrekpunt genomen. Theater was niet langer een zo getrouw mogelijke enscenering van een tekst, maar werd een ‘cybernetische machine’ (Roland Barthes), waarin de tekst (naast de acteur, de scenografie, het geluid, de belichting…) maar een van de vele tekens was. De toneelteksten zijn niet langer het beginpunt en de maatstaf voor de enscenering, maar worden ‘brandstof’ voor de voorstelling.
Dat heeft gevolgen voor het schrijven van toneelteksten. Het eerste dat onder druk komt te staan is de gesloten dramatische structuur met zijn beperkte aantal personages, het conflict, uitgewerkt in dialoog en psychologische ontwikkeling, en de duidelijke plot met ontknoping.
Veel eigentijdse theaterteksten maken niet langer gebruik van dit klassieke schema, maar bestaan uit brokken tekst die tijdens de repetities in een bepaalde configuratie worden gezet. De schriftuur van de teksten voor het theater wordt daardoor opener, meer gefragmenteerd, epischer, poëtischer en meer monologisch. Het Kanaal van Gaea Schoeters (1976) is een mooi voorbeeld van die gefragmenteerde open schriftuur en van die mix van vertelling en poëzie in een overwegend monologisch spreken.
De tekst bestaat uit vier verschillende ‘stemmen’, die aanvankelijk naast elkaar staan maar zich gaandeweg met elkaar vervlechten, zodat het lijkt dat de stemmen op elkaar antwoorden. We krijgen het verhaal van een anonieme Afrikaanse vluchteling; het verhaal van de transseksuele vrouw Margaret; in het Nederlands vertaalde citaten uit bekende stukken van William Shakespeare (Hamlet, Macbeth, Henry IV, Cymbeline…) die aansluiten bij de thematiek van het stuk: de impact van roddel, de kracht van toneel, het gendervraagstuk,…en ten slotte Engelse fragmenten uit The Book of Sir Thomas More (circa 1601).
Dit laatste stuk is oorspronkelijk geschreven door Anthony Munday en Henry Chettle, maar Shakespeare zou een hand gehad hebben in de revisie ervan en zelf de auteur zijn van een speech waarin Thomas More pleit voor een humanitaire behandeling van mensen die hun land moesten ontvluchten.
Het stuk verwijst naar de gebeurtenissen van 1 mei 1517 in Londen die in de Engelse geschiedenis bekendstaan als Evil May Day. Op die dag trokken Londenaars gewapend met stenen, stokken en kokend water op tegen migranten afkomstig van het Europese vasteland. De speech van More is een krachtig humanistisch manifest en de voorbije jaren in Engeland wel vaker voorgelezen op evenementen ten voordele van een opener migratiebeleid.
Het Kanaal ontstond vanuit de expliciete vraag van het Antwerp Queer Arts Festival aan Schoeters om iets te doen met deze tekst van Shakespeare. Het werd uiteindelijk een van de vier draden waaruit Het Kanaal is geweven.
Het Kanaal is natuurlijk de zee-engte tussen het Europese vasteland en Engeland. Aan de ene kant van het kanaal, in Calais, staat de vluchteling die zich klaarmaakt om over te zwemmen. Aan de andere kant, in Beachy Head, staat Margaret op de hoogste krijtrotsen van Engeland zich, zoals later zal blijken, voor te bereiden op een zelfmoordpoging.
Beide personages zijn outcasts: hij dus een illegale vluchteling, zij een man die een vrouw is geworden. Terwijl de vluchteling vooruitkijkt en nog gelooft dat een oversteek naar Engeland nieuw leven zal geven, kijkt Margaret terug op haar leven in dat beloofde Engeland, waar haar transseksualiteit niet werd aanvaard en haar academische loopbaan werd tegengewerkt: ‘Alsof bij mijn operatie ook mijn hersenen waren geamputeerd.’
De vluchteling en Margaret komen om beurten aan het woord om hun verhaal te vertellen. De pijn en het cynisme van Margaret (‘“Maggie darling”, zei mijn therapeut, “je ironie wordt nog een keer je dood”’) botsen daarbij voortdurend tegen de pijn en de hoop van de vluchteling (‘Is ’t zo verkeerd dat we proberen te mikken op iets beter? Er iets van willen maken, van ons leven?’).
Schoeters schrijft in korte gebalde zinnen; wat hoekig, maar vaak ook krachtig. Ze gebruikt harde beelden. Dit is hoe de vluchteling zijn tocht beschrijft:
Met elke kilometer die je loopt, verlies je stukken van jezelf. Ze blijven haperen in struiken, of liggen, voorgoed vergeten, in de laadbak van de truck waarin je je verstopt. Ze scheuren van je af, hangend onder treinen en kleven aan de rails. Of je verkoopt ze simpelweg, in ruil voor een paar kilometer winst.
De vluchteling roept op een bepaald ogenblik een gruwelijk tafereel op dat het bekende schilderij van Théodore Géricault blijkt te zijn, ‘Het vlot van de Medusa’ (1818). De beschrijving van het schilderij verschuift langzaam naar een beschrijving van zijn eigen verschrikkelijke overtocht naar Europa:
Het waren niet de besten, die in leven bleven. Dat zijn het nooit. Alleen wie sterk is, kan zich redden. Meestal ten koste van de rest. Over het water lopen, kan niemand, dus roeit iedereen met de riemen die hij heeft. Ik overleefde omdat ik goed kan zwemmen, en ongezien door ’t water glijd. Onder de radar blijf. Anderen omdat ze goed konden praten, en zich op ’t droge lulden, geen beter zwemvest dan een radde tong.
Ook het verhaal van Margaret is hard. Haar transgenderidentiteit werd door haar ouders in Norwich emotioneel aanvaard, zelfs door haar vader, een hevige fan van de plaatselijke voetbalclub, maar stootte paradoxaal op weerstand in het intellectuele en academische milieu. Margaret is negatief over Engeland:
Geen land houdt zo strak zijn grenzen dicht voor wat niet ours is: hoe had ik durven dromen dat ik ongestraft migreren kon van m naar v? Al blijft min en min plus: wie én zijn land én zijn lichaam ontvlucht, krijgt wel asiel. Voor hen gooien we de poort wijd open. Om nadien alle deuren op hun neus dicht te slaan.
Die sombere hardheid verraadt het militantisme van Schoeters. De twee personages zijn meer dragers van ideeën en uitspraken dan dat het psychologisch en emotioneel uitgewerkte figuren zijn. Het stuk verhoudt zich expliciet tot de vluchtelingencrisis enerzijds en het nog maar pas opgestarte maatschappelijke debat over de transgenderidentiteit anderzijds. Het is dus geen toeval dat op de laatste pagina van de tekstuitgave de contactgegevens van de zelfmoordpreventiedienst, het transgenderinfopunt en vluchtelingenwerk zijn opgenomen.
Het meest ‘problematische’ aan het toneelstuk is de plaats die de Shakespeare-citaten krijgen. De Shakespeare-fragmenten zijn door Schoeters zelf vertaald, op een eigentijdse, brutale, ironische manier, zoals blijkt uit de vertaling van de beroemde opening van de to be or not to be-monoloog:
Leven of sterven? Dat is de vraag –
maakt het mij tot een mooier mens
als ik mijn trieste lot in stilte draag
of maak ik beter met geheven hoofd
een eind aan deze zee van zorgen?
Sterven, slapen – want wat is ’t meer dan dat? –
En zo het zwijgen opleggen aan ’t pijnlijk kloppen
van mijn hart en aan mijn smart, zo diep genesteld
in mijn vlees – welk schoner eind kan ik mij wensen?
Sterven, slapen. Ja, slapen, wie weet zelfs dromen
– shit. Daar knelt het schoentje. Wie weet welke
dromen vinden mij straks in mijn dodenslaap,
eens het rumoer van ’t aardse leven is verstomd?
Dat is zowaar een echt bezwaar.
Daarom dus rekken we ons triest bestaan zo lang.
Een van de citaten uit Macbeth – ‘Ik smeek u, stop! Slechts wat een man tot man maakt, durf ik doen. / Wie verder gaat, vergooit zijn mannelijkheid.’ – wordt echter verkeerdelijk toegeschreven aan Lady Macbeth. Of het zou een knipoog van Schoeters aan de lezers moeten zijn!
In de (muziek)theatervoorstelling van Het Kanaal worden de Shakespeare-teksten door een sopraan gezongen en op die manier uit de literatuur gehaald, terwijl bij het lezen de referentie naar de oorspronkelijke context (het verhaal van Hamlet of Macbeth bijvoorbeeld) nadrukkelijk aanwezig blijft. Voor de toeschouwer gaan de citaten deel uitmaken van het muzikale universum dat in de voorstelling wordt gecreëerd; voor de lezer blijven ze enigszins overbodige Fremdkörper.
Op dit punt is de spanning het grootst tussen de theatertekst als autonoom literaire werk en als brandstof voor de voorstelling. Waren de vier stemmen dan toch te veel van het goede? De verschillende elementen integreren in elk geval beter in de voorstelling dan bij lezing van de tekst.
Door de geëngageerde ingesteldheid van de auteur heeft Het Kanaal iets schematisch en staat, alle literaire verwijzingen ten spijt, de maatschappelijke stellingname expliciet voorop. Toch is het een intelligent geschreven stuk, dat een van de pijnlijkste verschijnselen van onze ‘geglobaliseerde’ wereld met de nodige verontwaardiging blootlegt: het verscherpen en misschien zelfs vermeerderen van fysieke en maatschappelijke grenzen.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.