Cut the crap

Kluun is nauwelijks een interessante schrijver te noemen. Als mediafiguur mag hij er desondanks wezen. Gek genoeg is het de literaire kritiek geweest die Kluun voer heeft gegeven voor zijn media-offensief, door spektakel boven inhoud te prefereren. Daarom is een nieuwe Kluun ook een test voor de criticus. Hoe te reageren op een auteur waar nauwelijks iets over te zeggen valt, maar waar toch altijd over gesproken wordt?

Je vraagt je af wat Arie Storm dacht, toen hij in oktober 2003 besloot om een onbekende debutant met de vreemde naam Kluun de grond in te schrijven. Stijl, plot, personages: niets deugde volgens Storm, die termen als ‘kinderachtig’ en ‘aanstellerij’ bezigt. Nu zal ik de laatste zijn om Komt een vrouw bij de dokter een meesterwerk te noemen, maar het grof vuil dat Storm ervan maakt, is het nu ook weer niet. Het is een debuut zoals er zoveel verschijnen: autobiografische inslag, vlot verteld maar stilistisch pover.

Storm schoot met een kanon op een mus en dat kwam de mus eigenlijk wel goed uit. Jos Joosten heeft al beschreven hoe afwijzing door de gevestigde literaire kritiek heel goed in het straatje van Kluun paste. Het is een klassieke avant-gardistische strategie, hier met groot commercieel succes ingezet, getuige de enorme verkoop van Komt een vrouw bij de dokter. Kluun gebruikte Storms gebulder om zichzelf scherper te profileren. Hij is niet zoals de gevestigde literatuur, omslachtig, omfloerst, intellectueel, dat weet hij maar al te goed. Nee, Kluun heeft één belangrijke kwaliteit die juist dankzij zijn gebrek aan literair vernuft naar voren komt: Kluun is echt, hij is authentiek.

Storms bespreking gaf Kluun munitie om zijn verhaal te vertellen. Wat dat betreft is hij een ware populist: iedere afwijzing door de elite maakt hem sterker. In interviews refereert Kluun dan ook regelmatig aan de negatieve ontvangst die zijn debuut ten deel viel. Had Storm wat proportioneler gereageerd, of gedaan wat de literaire pers gewoonlijk doet met oninteressante debuten, namelijk negeren, dan had Kluun dit verhaal nooit kunnen vertellen. Buiten Storm nam namelijk niemand uit de gevestigde literaire kritiek de moeite om Komt een vrouw bij de dokter te bespreken.

Mede dankzij dit verhaal is Kluun een mediafenomeen geworden. Bij zijn volgende boek, De weduwnaar, was de literaire kritiek dan ook min of meer gedwongen om een oordeel te geven. Elsbeth Etty, niet te beroerd om op onnavolgbare wijze uit haar slof te schieten, probeerde Kluun voor eens en voor altijd de toegang tot de republiek der letteren te ontzeggen. ‘In de literatuur kunnen banale gebeurtenissen en voorspelbare emoties de vorm krijgen van unieke ervaringen die nooit eerder als zodanig zijn verwoord. Niet de beschreven gebeurtenis of de emotie zelf, maar de vorm en de taal bepalen het literaire gehalte.’ Haar conclusie is dat ‘het onmogelijk is De weduwnaar van [Kluun] als literatuur te bestempelen. Evenals in het eerste deel van zijn memoires, Komt een vrouw bij de dokter, banaliseert de schrijver herkenbare en door iedereen ervaren, maar ook voor iedereen unieke, gevoelens van liefde, schuld en rouw tot een platvloerse soap.’

Zoals intussen wellicht wel duidelijk zal zijn was dit koren op de molen van Kluun. Gevolg: nog meer aandacht, nog meer verkochte exemplaren, nog meer Kluun.

Haantjes

Nu, met het verschijnen van Haantjes, Kluuns derde roman, kan geen literaire bijlage er nog omheen om het boek te bespreken. Opvallend positief, deze keer. Arjan Peters zette de toon door te schrijven dat Haantjes ‘er mag wezen’. Ook NRC (Arjen Fortuin) en Trouw (Rob Schouten) zwaaiden Haantjes al lof toe.

Het moet inderdaad gezegd dat Haantjes een beter boek is dan Kluuns eerste twee romans. Die verbetering lijkt vooral te danken aan het kleinere speelveld dat Kluun voor zichzelf afgebakend heeft. Haantjes speelt zich bijna geheel af rondom het reclamebureau van hoofdpersoon Stijn. Waar Kluun in Komt een vrouw bij de dokter opzichtig klungelde met het idioom voor menselijke emoties, ziekte, verlies en dood, spreekt hij de taal van de reclamejongens uit Haantjes met duidelijke beheersing.

Anders gezegd: Kluun reproduceerde in Komt een vrouw bij de dokter een schokkende hoeveelheid gemeenplaatsen, zonder de indruk te wekken meester te zijn over zijn woorden. In Haantjes pardodieert hij op vaak grappige wijze de one-liners, de loze kreten, de holle frasen van de wereld van handige jongens met rappe mondjes. Dat levert vaak amusante scènes op, die her en der niet zouden misstaan in de fantastische Amerikaanse serie Mad Men.

Dat Kluun in Haantjes meer dan in zijn eerdere werk naar literatuur verwijst, in plaats van naar popmuziek en film, draagt er wellicht aan bij dat deze roman het beter doet in de kritiek. De referenties aan Elsschot en De ondraaglijke lichtheid van het bestaan van Milan Kundera lijken echter vooral bedoeld om te demonstreren dat Kluun ‘niet van de straat is’. I.M. van Conny Palmen wordt in een lolligheidje gebruikt. Bezwaarlijk kan dus gezegd worden dat de literatuur zich in het weefsel van Haantjes genesteld heeft, of dat Kluun zich werkelijk engageert met de schone letteren. Maar blijkbaar is het genoeg om ineens met de grote jongens en meisjes mee te mogen doen.

Haantjes mag dan scherp zijn, het is ook een erg oppervlakkig boek. Je leest het in een halve middag uit (het is nog geen tweehonderd bladzijden en de bladspiegel is lekker ruim) en bent het twee dagen later alweer bijna vergeten. Het leert je niets dat Kaas van Elsschot en Mad Men je niet al eerder leerden en het pakt ook niet echt door. Alle personages komen min of meer ongeschonden uit het fiasco dat ze zelf veroorzaken, de karakters ontstijgen het stereotype nauwelijks en de satire blijft zodoende altijd licht en onschuldig.

Haantjes is niet meer dan een vaardig, lollig boekje. En daar wringt de schoen toch een beetje. Want waar Kluuns vaste alter ego Stijn in Haantjes neergezet wordt als een redelijk sympathieke underdog, die een spelletje geld verdienen verliest van de geslepen nichten die hem tijdens de Amsterdamse Gay Games van 1998 een golden opportunity voorspiegelen, is de werkelijke Kluun natuurlijk een meer dan geslepen entrepeneur. Het is een cynische truc om jezelf in je werk neer te zetten als iemand die door eerlijkheid, naïviteit en oprechtheid de underdog is, terwijl je in werkelijkheid al jaren als een volleerd poppenspeler de media naar je pijpen laat dansen. Zo vaardig dat geen boekenbijlage er onderuit komt om het te bespreken.

In een klimaat waarin boekenbijlagen telkens korter worden en waarin na de volstrekte marginalisering van de poëzie in die bijlagen, nu ook de Nederlandstalige fictie steeds meer in het verdomhoekje terecht komt – tel voor de grap eens hoeveel Nederlandse romans besproken worden in NRC of de Volkskrant en vergelijk dat met het aandeel non-fictie en vertaalde romans – is dat een gotspe. Blijkbaar besteden de Nederlandse boekenredacties liever aandacht aan mediafenomenen dan aan boeken. Dat valt ze te verwijten, omdat er scheepsladingen relevante Nederlandse literatuur onbesproken blijven.

Moet de Nederlandse kritiek Kluun onder embargo stellen dan? Dat lijkt me overdreven, maar het zou fijn zijn als men proportioneel op zijn werk kon reageren. Dus niet met de volledige strijdkrachten ten oorlog trekken, maar ook niet zomaar buigen naar de grillen van de populaire media. En in godsnaam, als je er niets over te zeggen hebt, schrijf er dan ook niet over. Gebruik de vrijgekomen ruimte om dat ene boek te bespreken dat al veel te lang is blijven liggen en dat wel een duwtje in de goede richting kan gebruiken, omdat er werkelijk iets in op het spel staat. Misschien zou dat wel een satire kunnen zijn, zoiets als Being There van Jerzy Kosinski bijvoorbeeld. Over een eenvoudige reclamejongen, die het literaire establishment op zijn kop zet, omdat niemand enig idee heeft wat ze met hem aanmoeten. Het ontbreekt hen simpelweg aan ideeën over waar het heen moet met de literatuur, of wat literaire kritiek eigenlijk is.

Geplaatst op 12/02/2011

Naar boven

Reacties

  1. rein swart

    Zo mag ik het horen, of is een reactie hierop ook al te veel van het goede?

    Beantwoorden

  2. J.Z. Herrenberg

    Ik vind de verschrijving ‘entrepeneur’ voor Kluun wel leuk.

    Beantwoorden

  3. Marc Reugebrink

    Ja, dit is natuurlijk allemaal zo, maar hier wordt toch niet echt duidelijk gemaakt waarom het boek slecht is. Wat is oppervlakkig? Wat is er tegen vaardig en lollig? En wat als je het in een halve middag uit kunt lezen? Is dat slecht? Qua recensie houdt dit toch niet echt over, vind ik. En dan – was het echt nodig hier precies dit, voor de meeste Reactor-lezers tamelijke evidente standpunt te verkondigen? Het zijn maar wat bedenkingen bij een stuk waarmee ik ook meteen zou willen instemmen.

    Beantwoorden

  4. Matthijs de Ridder

    Het is voor een keer geen recensie, maar een stelling natuurlijk. En het gaat volgens mij minder om het boek dan om de machinaties van de dagbladkritiek. Dat Kluun is gelanceerd door één recensie en vervolgens incontournable werd omdat hij zichzelf handig in de markt heeft gezet, is opmerkelijk en zegt veel over hoe kranten nu werken.
    Volgens mij is er niet zoveel tegen Kluun op zich. Ook niet tegen de manier waarop hij zich weet te verkopen. De hoge oplagen komen hem toe. Dat de journalistiek dol blijft draaien in haar eigen logica is wel een probleem.

    Beantwoorden

  5. Marc Reugebrink

    Excuus, ik zag over het hoofd dat het geen recensie is. Daarmee vervalt een deel van mijn vragen. Maar toch — wat hier wordt verkondigd weten we allemaal al (‘wij’ hier op De Reactor) en het zet geen zoden aan de dijk zolang de grotendeels door de markt gestuurde dagbladkritiek als gezaghebbend geldt. De Reactor heeft dat tij (nog?) niet kunnen keren en een stuk als dit bewijst bijna dat je terugtrekken in een niche om aan wérkelijke literatuurkritiek te doen, ook niet het antwoord is op de malaise die nu al een paar decennia lang in de literatuurkritiek heerst (het draagt niet bij aan de terugkeer van literatuur en literatuurbeschouwing in wat nu eenmaal de publieke ruimte is: tot nader order is dat niet het internet). Het gaat om invloed en macht. Ik schreef juist voor het komende nummer van Rekto:Verso een stuk waarin ik stel dat we eigenlijk alleen nog positieve recensies in die publieke ruimte zouden moeten publiceren; een negatieve recensie heeft immers alleen zin en betekenis wanneer er nog een literair discours is waarbinnen het steggelen over de kwaliteit van het gebodene zinvol is (en dat is weer alleen het geval als literatuur meer is dan een van de rest van de samenleving los staand gegeven). Het is een beetje provocerend, omdat het uitgaat van de gedachte dat alle literaire kritiek in de openbare ruimte vandaag de dag noodgedwongen nog uitsluitend een consumentenadvies is — de ‘sterren’ tellen, niet de motivatie. In een dergelijke sfeer lijkt collegialiteit en een verdediging van de literatuur tout court belangrijker dan kritische kanttekeningen of excommunicatie.

    Beantwoorden

  6. Jeroen van Rooij

    Dat lijkt me in het geval van Kluun, gezien de vreemde journalistieke logica die aan de besprekingen van zijn werk in de kranten ten grondslag ligt (Over Kluun wordt geschreven in de media, dus het moet belangrijk zijn, dus moeten we erover schrijven) eerder contraproductief. Dan neem je immers jezelf het enige instrument dat je hebt om hier tegenin te gaan (namelijk je kritische pen) uit handen. Daarnaast denk ik dat het niet verkeerd is om wat ‘wij’ weten nog eens te verkondigen met argumenten en voorbeelden, in de hoop dat dit anderen overtuigt. Natuurlijk had ik hiermee ook naar NRC of De Volkskrant kunnen gaan, maar het zou me verbazen als ze voor zo’n stuk van een pas gedebuteerd auteur, plaats zouden inruimen.

    Beantwoorden

  7. Arnoud van Adrichem

    Volgens mij is een platform voor literaire kritiek als De Reactor een uitstekende plaats om te debatteren over de waarde en het gezag van papieren en digitale literatuurkritiek. Anders dan Reugebrink beweert, bestaat er hier niet zoiets als een constant en homogeen ‘wij’ dat een gelijkluidende opvatting over literatuurkritiek propageert. Misschien is de status en reikwijdte van De Reactor (nog) minder groot dan die van de kranten en weekbladen, maar mede gelet op het snel toenemende bezoekersaantal voert het te ver om deze jonge site weg te zetten als een niche.

    Beantwoorden

  8. Marc Reugebrink

    De literatuurkritiek in dag- en weekblad (voor zover nog aanwezig) gaat, gedwongen door de logica van de krant (de hoofdredactie, de directie, de aandeelhouders), uit van de zogenaamde ‘nieuwswaarde’. Die staat niet zelden op gespannen voet met de literaire waarde die een criticus aan een literair werk toekent. Dat is nu precies waar het om gaat: in de krant is literatuur deel van een massamedium en van met de massamedia verbonden massacultuur; dat staat niet zelden tegenover het humanistische bildungsideaal waarvan literatuur de principiële vertegenwoordiger is/was. Het zou, met andere woorden, maar vreemd zijn als de krant niet de journalistieke logica zou hanteren, ook al botst dat met de logica van de klassieke literatuurkritiek. Als je daar rekening mee houdt én je bent tegelijkertijd doordrongen van het feit dat tot nader order de dag- en weekbladen gezaghebbend zijn als het gaat om de bepaling welke literatuur van belang geacht moet worden en welke niet (al worden die kranten links en rechts ingehaald door bijvoorbeeld het nog veel minder controleerbare circuit van de grote commerciële literatuurprijzen (een toekenning of nominatie voor één van die prijzen heeft een groter effect dan welke recensie in welke krant dan ook maar)) — als je met dat alles rekening houdt dan getuigt het bijna van romantische dromerij om in een recensie op die plek nog iets anders te zien dan een consumentenadvies. Het enige wapen dat je dan blijft, is het zwijgen over wat je niet goed vindt — al moet je ook in dat geval tegen de journalistieke mores ingaan (want stel je voor dat je ‘de’ nieuwe Grunberg, ‘de’ nieuwe Brouwers, ‘de’ nieuwe Nooteboom of Siebelink niet goed vindt en er over zwijgt… — onmogelijk!).

    En Arnoud, ik snap dat je onmiddellijk begint te kronkelen als een duivel in een wijwatervat zodra het over ‘wij’ gaat. Dat is precies het kenmerk van de literaire kaste: dat verdomd heroïsche, wat ‘godderige’ (om Vroman te citeren) individualisme van de intellectueel. Van ‘ons’ dus, Arnoud (want ik kronkel zelf mee, al is dat misschien moeilijk te begrijpen; ik gebruikte overigens juist aanhalingstekens om precies die dubbelheid aan te geven). Het is precies wat ‘ons’ door de huidige elite het etiket oplevert dat ‘we’ elitair zijn — om de spraakverwarring nog wat te vergroten: de huidige elite, dat zijn zij die toegang hebben tot de massamedia en die zichzelf als de absoluut niet-elitair denkende dienaren van ‘het grote publiek’ zien. De omkeringen zijn de wereld nog niet uit.

    Of er hier op deze site verschillende opvattingen over literatuurkritiek worden gepropageerd, doet eigenlijk niet terzake. Dat is de tragische vergissing die je begaat. Het gaat er voorlopig om dat de plek waar je op literatuur reflecteert niet alleen bepaalt hoe je dat doet, maar ook wat je voorstaat. In die zin zet ik helemaal niks weg als niche. Als het aan mij ligt is literatuur en literatuurbeschouwing nog steeds het stralende middelpunt van ons cultuurideaal. Maar serieus: ook jij weet dat literatuur dat niet is. Zoals je ook weet, ondanks de groeiende bezoekersaantallen (zit je al op 200.000? is De Reactor de eerste plek waar naar gekeken wordt als het gaat om de vraag welke literatuur volgens de huidige vooronderstellingen ‘belangrijk’ is?) — zoals je ook weet dat De Reactor binnen het huidige tijdsgewricht niets anders kan zijn dan een niche. Was het dat niet, dan had het geen subsidie nodig en moest het de adverteerders van zich af slaan.

    Om alle misverstanden te voorkomen: ik ben tegen de neoliberale dictatuur die zelfs de marktcorrigerend genoemde subsidies in de ban wil doen. Dat we zonder die beschaving aan de barbaren en de wolven zijn overgeleverd, lijkt me duidelijk. Maar dat we onder de knoet van dat liberalisme leven, dat dat bepaalt wat op dit moment onze realiteit uitmaakt, het lijkt me niet verstandig dat te ontkennen — hoe heroïsch ook.

    ‘Cut the crap’ — dat is toch ook: begrijp je eigen positie?

    Beantwoorden

  9. Jeroen van Rooij

    Ik begrijp ook best wat mijn (of onze, al dan niet tussen aanhalingstekens) positie is, maar dat betekent niet dat ik die hoef te accepeteren, zoals je lijkt te suggereren. Dat zou met wat te fatalistisch zijn.

    Maar begrijp me goed: ik probeer niet om je van fatalisme te beschuldigen, noch denk ik dat je werkelijk vindt dat hier ‘romantische dromerij’ bedreven wordt. Volgens mij zijn we (geen aanhalingstekens) verstandig genoeg om in te zien dat die extremen alleen maar belemmeren.

    Matthijs schreef laatst dat de literaire kritiek het internet moest opzoeken om niet in de tredmolen van journalistieke logica en onbeschaamd marktdenken mee te hoeven lopen. De Reactor is (hoop ik toch althans) de plaats waar dat in eerste instantie zou moeten gebeuren. Als je die redenering volgt, ligt het dan niet voor de hand om af en toe stelling in te nemen voor het soort literatuurkritiek dat hier bedreven kan worden? En is dit er dan niet de geëigende plaats voor?

    Beantwoorden

  10. Marc Reugebrink

    Ik suggereer niet dat je de ‘ons’ toegewezen positie moet accepteren, Jeroen. Ik schreef al: ‘als het aan mij ligt…’ Maar we moeten hem wel juist inschatten om onze beginsituatie in de realiteit te kennen, om het eens met woorden uit de lessen didactiek te zeggen.

    Mijn punt is eigenlijk dat een stelling als die van jou hier (in ‘onze’ niche) een beetje een open deur is, terwijl het daar (in ‘de’ werkelijkheid) niets verandert. Matthijs’ pleidooi destijds heb ik weliswaar met veel sympathie, maar ook met de nodige bedenkingen gelezen. Het moest nog eens goed op een rij gezet worden, dat wel. Maar uiteindelijk laat zijn stuk zich toch eerder lezen als een terugtrekking, niet als een aanval. We mogen de publieke ruimte niet opgeven, en die ruimte is nog steeds grotendeels die van de krant (die natuurlijk ook op internet zit; het gaat dus meer om macht dan om materiële verschijningsvorm). Enfin, ik herhaal me zelf.

    Natuurlijk moet De Reactor onverdroten doorgaan met het geven van het goede voorbeeld, en ook even hard proberen om zich naast de krant een plek te veroveren die even veel gezag uitstraalt. Maar ik denk dat inhakken op de dagbladkritiek uiteindelijk geen zoden aan de dijk zet. Doe beter dan hen, denk ik altijd.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.