Met Gods bedrog. Diverse scenario’s (2014), een bundel die oorspronkelijk in 2011 in Libanon verscheen, wordt voor het eerst werk van Fatena Al-Ghorra in het Nederlands vertaald. De 39-jarige dichteres groeide op in de bezette Palestijnse gebieden. Tot 2009 werkte ze in Gaza als nieuwsanker, radiopresentatrice en correspondente voor het nieuwsagentschap Wafa. Ze kwam op voor de vrije meningsuiting en waagde zich in haar programma’s aan taboeonderwerpen als scheiding en seksualiteit. Met de machtsovername in Gaza door Hamas werd de situatie voor haar onveilig en moest ze vluchten. Ze vroeg in België het statuut van politiek vluchteling aan en woont inmiddels in Antwerpen. Gods bedrog won in 2012 de El Hizjra Literatuurprijs en werd inmiddels in het Italiaans en het Spaans vertaald. De Nederlandse vertaling kwam tot stand met behulp van ZebrART, een organisatie die zich inzet voor gevluchte kunstenaars, en van PEN Vlaanderen. Annelies Verbeke, ondervoorzitter van PEN Vlaanderen, schrijft in een korte inleiding over Al-Ghorra: ‘De dichter is een slapeloze die erop uit trekt om elkeen te wekken die een rol bekleedt in het waanzinnige schouwspel dat haar omgeeft.’
De genereuze en verzorgd vormgegeven tweetalige (Arabisch-Nederlands) bundel telt maar liefst 118 pagina’s en is opgebouwd uit drie delen: ‘Wat de verteller zei’, ‘Slotakte’ en ‘Observaties geschreven door de regisseur in de marge’. Het middendeel is veruit het langste en bestaat uit twaalf reeksen gedichten. Woorden als ‘verteller’, ‘akte’ en ‘regisseur’ die in de afdelingstitels voorkomen wijzen reeds op de performatieve en publieke dimensie van deze poëzie. Dat doet ook de ondertitel van de bundel: Diverse scenario’s. ‘God’, ‘verteller’ en ‘regisseur’ roepen een figuur van autoriteit en almacht op. Vanuit een krachtig vrouwelijk perspectief is Gods bedrog in de eerste plaats een afrekening met het bedrog van mannen: de vader, de broer, de minnaar en misschien op momenten de schepper zelf. Uit die afrekening blijkt ook de culturele verankering van deze poëzie in een nog traditioneel gestructureerde samenleving die het gedrag van de vrouw binnen bepaalde perken wil houden. De ‘hij’ in het volgende gedicht is wellicht de vader die zich van zijn dochter afkeert omdat ze zich te goed amuseert:
Vroeger zei hij tegen mij: ik hou van je
als je lacht en als je speelt
maar waarom
slaat hij me nu en scheldt hij me uit als ik lach
en waarom is hij als mijn oudere broer geworden
hij gelooft wat anderen zeggen
en hij wendt zijn gezicht van me af
Toch is deze bundel geen expliciete feministische kritiek op het patriarchaat. Wel geeft hij vrij spel aan een lyrische vrouwelijke stem die al de haar toegemeten ruimte neemt om haar verlangen, haar verdriet en haar verzet uit te schreeuwen. De eerste versregel van de bundel kan niet mis worden verstaan: ‘Trek je schaapskleren uit, laat de wolf huilen’. Al-Ghorra’s poëzie is een vrouwelijke klacht, aanklacht, oproep, verwijt, waarschuwing, aanval, vervloeking en gebed tegelijk. Dimensies die in de eigentijdse poëzie niet afwezig zijn, maar daarin zeker niet zo centraal staan als in Gods bedrog. Wie ooit Arabische poëzie heeft horen voordragen – bijvoorbeeld Fatena Al-Ghorra haar eigen werk –, heeft ook zonder de taal te begrijpen een vermoeden van het performatieve gehalte ervan. Het is geen toeval dat veel gedichten van Arabische dichters als Adonis en Nizar Qabbani gezongen werden door grootheden als Umm Kulthum en Abdel Halim Hafez.
Dit soort poëzie stelt bijzondere eisen aan de vertaler. De vertaling van Gods bedrog was in handen van Nisrine Mbarki en Kees Nijland, die op bepaalde momenten in het vertaalproces versterking kregen van Assad Jaber, EBH Bouazza, Karel Sergen en Al-Ghorra zelf. Wellicht is het geen overbodige luxe om in dergelijke omstandigheden vertalerscollectieven samen te stellen met vertalers die zowel uit de bron- als de doelcultuur afkomstig zijn. In dit geval heeft de samenwerking geleid tot een mooi, ritmisch en vloeiend Nederlands dat in zijn eenvoud een archaïsche en monumentale kracht bezit. Het is perfect Nederlands en toch niet het Nederlands dat we kennen. Het ongewone en vreemde zit in de retoriek van Al-Ghorra’s schriftuur, die verbonden is met een nog sterk aanwezige orale Arabische literaire traditie. Een orale traditie waarmee wij in het Westen vooral vertrouwd zijn via Bijbelse teksten en andere premoderne literatuur, niet toevallig teksten die bedoeld waren om voorgedragen te worden.
Al-Ghorra schrijft hartstochtelijke poëzie. (Ook letterlijk: het woord ‘hart’ valt bijna dertig keer in de bundel.) Dit is poëzie van de grote emotie, van de grote pijn, het grote gebaar en de grote retoriek, zonder ironie of (zelf)relativering:
En ik, vader, zoek je in zonnebloemen
en in de klaprozen die je met mijn bloed kleurde
ik hol blootsvoets door de stegen
in mijn koninklijk kleed door rotsen afgerukt
en doornen, o hart van mijn hart, vreten mijn vlees
terwijl ik je niet zie
De nevenschikkende en opsommende syntaxis is eenvoudig maar bijzonder krachtig. De emoties en ervaringen die verwoord worden, lijken nog niet volledig geïndividualiseerd en gepsychologiseerd. Het zijn nog gedeeltelijk collectieve emoties die in archetypische en traditionele metaforen (druiven, vijgen, zand, enzovoorts) worden uitgewerkt, wat verzen van een eenvoudige en directe pracht oplevert:
Ik ben wijn
je kiest me uit als een kenner
je schenkt me in en je hoofd duizelt
ik voer je dronken en ik word dronken van jou
ik les je dorst niet, jij lest mijn dorst niet
De directheid van deze poëzie heeft ook te maken met de duidelijk afgebakende traditionele rollen die ingenomen worden door man en vrouw, zoals in dit gedicht waarin de beschermende minnares-moeder aan het woord komt en beelden van zwangerschap, penetratie en mishandeling met elkaar vervloeien:
Ik ben je moeder
ik neem je in mijn buik
verberg je in mij
ik sluit de vensters die pijn binnen laten
ik vang de zweepslagen op mijn rug zodat ze jou niet raken
ik verdraag je klappen en dat je mijn lichaam dik maakt
zodat de eenzaamheid je niet pijnigt
ik zing voor je en in mijn ziel blijf je
ongeboren
De gedichten winnen nog aan kracht naarmate je er meer na elkaar leest. Tijdens je lectuur hoor je een stem die met elk vers groeit en je verleidt en meesleept op een emotionele achtbaan die je van liefdesverdriet en jaloezie naar wraak en verzet slingert. In haast elk gedicht wordt iemand aangesproken of terechtgewezen, wordt er opgeroepen, gesmeekt… Ook al gaat het over het intiemste liefdesverdriet, je hebt het gevoel dat het op straat wordt uitgeschreeuwd en dat iedereen het moet horen:
Mijn voeten vastgenageld
loop ik achter jouw voetstappen aan
ik overnacht bij roofdieren
ik jank tot de maan verschijnt
je houdt mijn hart in de greep en leidt mij als een volgzame hond
ik waai mee met je wind
als je honger aan me knaagt kniel ik
sta enkel op om je te gehoorzamen
blind keert mijn blik terug
Dit gedicht is volledig opgebouwd rond elementaire en archetypische beelden: de maan, de wind, de hond, de roofdieren, het janken, de honger. Andere vaak terugkerende beelden voor de verterende liefdespassie zijn: vuur, branden, vlam, as, enzovoorts. (Het komt zelfs als een kleine verrassing wanneer in een van de gedichten plots een computer of een mobieltje opduikt.) De hele bundel wordt getekend door een ‘primitieve’ erotiek. ‘Primitief’ in de zin van direct en ongecompliceerd, wat aansluit bij een klassieke traditie in de Arabische poëzie maar in het huidige klimaat allesbehalve evident is:
Hij zal niet verzadigd worden zolang mijn vingers hem niet raken
hij zal nergens steviger staan dan tussen mijn dijen
geen plek zachter dan onder mij
of:
Zijn zwijgen
toen hij als een dadel op haar dijen rijpte
zijn gekreun
toen hij het lessen van haar dorst een nieuwe betekenis gaf
zij waren de twee enige getuigen
Het feit dat Al-Gorra Palestijnse is en uit Gaza komt zou een politieke lezing van deze poëzie in de hand kunnen werken, maar daar geven de gedichten zelf weinig aanleiding toe. De obstakels waar het lyrisch ik zich aan stoot, hebben weinig of niets te maken met de Israëlische bezetting en de dramatische situatie in Gaza. Het is de bezetting van het hart door de liefde die centraal staat. Deze bundel bevat veel emotioneel geweld, dat meestal wordt vertaald in beelden van fysieke pijn. Op die momenten lijkt er wél even iets door te klinken van de bloedige politieke situatie in bezet Palestina:
Neem hem tussen je dijen en onderwerp hem
fluister in zijn oor dat de winter terug mag keren
trek zijn slagaders een voor een uit
maak ze schoon zoals een soldaat zijn wapen schoonmaakt
poets alles weg behalve mij
leg je stevige handpalm op zijn hoofd
en prevel alles wat ik openbaar
Of in dit sterke, haast surrealistische gedicht:
Als ik jou met mijn hart omhels
sijpelt het bloed uit je schouders
en uit mijn ogen vliegen
zwarte vlinders
Het ‘explosieve’ van dit beeld kenmerkt de hele bundel. Al-Ghorra schrijft een extraverte, eruptieve lyriek, die direct en sensueel is, krachtig en vrouwelijk, hartstochtelijk en opstandig.
Gods bedrog werd geschreven vóór Al Ghorra’s komst naar Europa. Een fascinerende en cruciale vraag is dan hoe buitenlandse auteurs een plek vinden in een literair systeem dat hen vreemd is. Hoe reageert ons literair systeem op die poëtische Fremdkörper? Dat geldt natuurlijk voor elke vertaling, maar het gaat bij Al-Ghorra om meer dan een vertaling van haar poëzie: zij woont in Vlaanderen, spreekt Nederlands en wil hier haar toekomst – ook haar literaire – uitbouwen. Zij heeft te kennen gegeven ook in het Nederlands te willen schrijven. In Nederland is het Kader Abdolah, ook een politieke vluchteling, gelukt om die sprong te maken: voor zijn komst naar Nederland had hij twee boeken in het Farsi gepubliceerd en inmiddels maakt hij onlosmakelijk deel uit de Nederlandse literatuur. De situatie in het Midden-Oosten (en in Afrika) is van die aard dat er de komende jaren nog heel wat politieke vluchtelingen naar Europa zullen komen, onder wie vanzelfsprekend ook schrijvers. De rol die zij kunnen spelen in ons literair systeem hangt zowel van hun aanpassingsvermogen af als van de openheid van het systeem: hoeveel willen we investeren in het opvangen en begeleiden van schrijvers, in het vertalen en uitgeven van hun werk? Met Al-Ghorra duikt plots een verrassend krachtige, eigenzinnige maar ook enigszins afwijkende lyrische stem op in de Vlaamse poëzie. Hoe zal het Vlaamse systeem op haar poëzie reageren, welke plek zal ze krijgen en vooral: hoe zal Fatena Al-Ghorra’s stem, beïnvloed door een nieuwe omgeving en misschien een nieuw taalidioom, veranderen? Vragen die een volgende, in België geschreven bundel wellicht zal beantwoorden.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.