Proza, recensie

De Bronzen Uil 2023: ‘Tussen morgenzee en avondland’ van Ramy El-Dardiry

De dood van een vader, meegedeeld via de telefoon. Daarmee opent Tussen morgenzee en avondland, de debuutroman van Ramy El-Dardiry, die naast schrijver ook fysicus is en werkt bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in Nederland. Na kortverhalen in De Gids, Kluger Hans, Liter en NRC en een bekroning met de El Hizjra Literatuurprijs, prijkt zijn debuut op de shortlist van De Bronzen Uil 2023, de Vlaams-Nederlandse literaire prijs voor het beste prozadebuut.

‘Walk like an Egyptian’

De dood van zijn vader Nessim schudt hoofdpersonage Amirs zorgvuldig opgebouwde leven als succesvolle jonge consultant in Amsterdam door elkaar. Alexandrië nestelt zich opnieuw in zijn hoofd. Zijn Egyptische wortels komen weer aan de oppervlakte en oefenen hun aantrekkingskracht uit, hoewel hij ze na de scheiding van zijn ouders net extra diep begraven had. Voor hij echt stierf wás zijn Egyptische vader voor Amir al dood en begraven, al sinds Nessim zijn Nederlandse moeder met een afscheidsbrief vol taalfouten verliet voor een jonge Nubische vrouw. Nu dringen herinneringen en nachtmerries zich opnieuw aan Amir op en wordt hij geplaagd door migraineaanvallen. Hij besluit de dood van zijn vader te verzwijgen, ondanks de spanningen die ook zijn relatie onder druk zetten.

Al vroeg had Amir besloten te conformeren, en dat ‘betekende dikwijls zwijgen. Liever zwijgen dan confronteren, want confronteren betekende onzekerheid, onrust in het hoofd die tot slapeloze nachten leidde en die de mogelijkheid verkleinde om ergens bij te horen.’ Hij incasseert kleine en grote racistische oprispingen en “grapjes”, ondergaat de zoveelste ‘mensen zoals jij…’, laat zich op het werk zonder protesteren lid van ‘het minoriteitenkabinet’ noemen. Als Camus’ vreemdeling wordt Amir heen en weer getrokken tussen twee culturen en voelt hij zich nergens helemaal thuis. Zijn naam en uiterlijk (‘zwarte glanzende krullen’ en een ‘olijfkleurige huid’) onderscheiden hem van zijn blonde, witte klasgenootjes en later van zijn collega’s. In Egypte is het zijn gebrekkige kennis van het Arabisch en van islamitische rituelen die ervoor zorgt dat hij zelfs tussen zijn tantes, ooms en neven een buitenstaander blijft.

Hoewel hij gestaag opklimt in de consultancy-firma en het tot partner schopt, blijft hij zich wat onwennig voelen in de oppervlakkige, glanzende en ambitieuze bedrijfswereld van de Amsterdamse Zuidas met haar vastgeroeste gebruiken en gewoonten. Liever ‘ontsnapt’ hij naar ‘de provincie’ met opdrachten die niemand anders wil, waar hij de zaken op zijn manier kan aanpakken en tijd kan doorbrengen met de arbeiders in de bedrijven die hij moet vernieuwen. ‘Vanzelfsprekendheid benaderen’, dat is zijn doel, ‘gewoon’ zijn, zoals de Pieters, ‘de Frederiks, de Japen en de Joepen’, maar ‘kunnen handelen zonder na te hoeven denken [is] een gevoel dat Amir vreemd [is]’. Wanneer hij in de Verenigde Staten de ‘opperbaas’ van ‘the family’ ontmoet, herkent die hem onmiddellijk als mede-Alexandrijn door zijn manier van lopen.

Een weefsel van tegenstellingen

Zoals de titel al aangeeft is Tussen morgenzee en avondland een roman van tegenstellingen: het kosmopolitische Alexandrië waar Nessims vader werd geboren staat in schril contrast met het ietwat kneuterige Noord-Limburgse dorp aan de Jansberg waar Amir opgroeide; de stad wordt tegenover het platteland geplaatst, het Midden-Oosten tegenover Europa. Die breuklijnen trekken zich door in het religieuze (islam, jodendom en christendom, aan de hand van verschillende personages) en in het persoonlijke: vader Nessim botst met zoon Amir, Amir met zijn broer Faroek. Tussen Amir en zijn collega’s blijft een zekere afstand bestaan, en ook Amirs job als consultant staat in contrast met zijn partner Guusjes werk als kleuterleidster. Toch is het tegelijk een verhaal van verbondenheid en verwevenheid, die zich op verschillende vlakken uiten. Amir besluit op een bepaald moment om naar Alexandrië te trekken en zijn familie te bezoeken, en zo ook dichter bij zijn vader te komen. De lezer las ondertussen al verschillende hoofdstukken vanuit het perspectief van vader Nessim als jongeman, en weet dus eerder dan Amir zelf hoe zijn vader evenzeer een zoekende ziel is, die worstelt met dezelfde twijfel tussen conformeren en vertrekken. Als ijverige student kon de jonge Nessim naar de Engelse eliteschool Saint Catherine, waar hij met zijn bescheiden afkomst en kleren met rafelige randjes een beetje uit de toon viel maar toch zijn plaats wist te veroveren. Kolonel Nassers nationalistische beleid en verzet tegen koloniale Britse inmenging en de korte oorlog met Israël maken evenwel een einde aan het kosmopolitische Alexandrië waarin hij opgroeide, en dwarsbomen zijn eigen prille en geheime relatie met de Joodse Sarah.

De roman toont aan hoe literatuur in staat is verschillende verhaallijnen te verstrengelen en tot één verhaal te verweven. Dit idee hangt in de tekst nauw samen met enkele belangrijke metaforen die zich rond het concept van roots, wortels, kristalliseren. Van ‘opa Brabant’ krijgt Guusje enkele aardbeiplantjes mee. Amir heeft snel sympathie voor het plantje dat met een uitloper in een ander potje wortelt. Guusje denkt hem te doorzien, het plantje is als zijn vader die ook probeerde te ‘aarden in vreemde grond’. De vergelijking en symboliek liggen wat voor de hand, zelfs al corrigeert Amir in gedachten Guusjes observatie – zijn vader is de uitloper die uit de moederplant vertrok, hijzelf het kleine nieuwe plantje dat zich in de vreemde bodem probeert te nestelen. Toch weet El-Dardiry de banaliteit van de metafoor te omzeilen en het beeld diepte te geven, door het op verschillende manieren te laten terugkomen. Amirs vader kon niet floreren in het kleine dorpje aan de Jansberg en kwijnt na zijn ontslag thuis weg voor de televisie. Zijn moeder Marije bezoekt op haar dagelijkse ochtendwandeling een oude scheefgegroeide lindeboom waarvan de stam is uitgehold, maar die toch twee dikke takken blijft ondersteunen. Ze voelt zich met de boom verwant. Ook hier komt de auteur weer gevaarlijk dicht bij een te expliciete, eenduidige vergelijking.

Later in de roman wordt ook naar de mycorhiza verwezen, de symbiotische schimmel-wortelnetwerken waarmee bomen en schimmels voedingsstoffen, water en mineralen uitwisselen. Wetenschappelijk gezien staan deze netwerken, hun omvang en functies nog ter discussie, maar dat het beeld literair goed werkt en schrijvers inspireert, staat buiten kijf. In één van de hoofdstukken wordt de metafoor dan ook toegepast op de symbiose tussen steden en hun inwoners, die elkaar wederzijds voeden en vervolmaken.

Plekken aan het woord

Het is dan ook niet verwonderlijk dat plaatsen in de tekst een belangrijke rol spelen. Zowel Alexandrië als het dorpje aan de Jansberg krijgen in de roman een stem en enkele eigen hoofdstukken, vervlochten met de verhalen van Nessim en Amir, zoals ook hun levens met de locaties verbonden zijn. Alexandrië, ‘de bruid van de Middellandse zee’, een stad die zich ‘als een teek’ in je hoofd nestelt, stad van Alexander, stad van wetenschappers en wiskundigen, stad van boeken, van losbandigheid en liefde, een stad als een smeltkroes waar de khamasin zanderig doorheen waait. En dan het dorp aan de Jansberg, minder welbespraakt, nuchterder, bescheidener, met zijn pottenbakkers en zijn klei, met zijn moerassen die ooit Hendrik en Lodewijk van Nassau opslokten. In deze hoofdstukken toont El-Dardiry zich een ware verhalenverteller die verschillende registers weet te bespelen en niet vies is van wat metafictie en humor.

Zo oppert Alexandrië bijvoorbeeld dat Nessim en Amir toch iets te veel aandacht krijgen, en heeft de schrijvende stad toch ‘wat moeite met de hedendaagse neiging van mensen om het particuliere boven het universele verhaal te verkiezen’. Ze berispt de schrijver die haar wat meer ruimte had beloofd, en uit bezwaren tegen het overwicht van het mannelijke perspectief in het boek. ‘Ik raadde de schrijver aan vrouwelijke karakters te kiezen, juist omdat die zo met mijn geschiedenis verweven zijn.’ Zelf heeft de stad het in de aan haar gewijde hoofdstukjes over de belangrijke rol van Cleopatra, Hypatia en Catherina in haar geschiedenis. De schrijver waarschuwde weliswaar ‘dat er een zekere maatschappelijke tendens was die het steeds moeilijker maakte om als man over vrouwen te schrijven.’ En hoewel de auteur in de tweede helft van het boek het woord laat aan Amirs Nederlandse moeder Marije en zijn partner Guusje lijkt hij het metafictieve advies toch ergens ter harte te hebben genomen: het tweede deel van de roman is veel beperkter en volgt de personages van minder dichtbij.

Daar blijft de lezer dan ook wat op zijn honger: waar de vertellers in het eerste deel ruim de tijd nemen, wordt alles in het tweede deel wat te snel afgehandeld. Daardoor zijn er toch wat losse eindjes in een roman die alles mooi lijkt te willen samenbrengen: er wordt niet echt stilgestaan bij hoe het is voor Nessim om zo jong vader te worden, om het geheim van een verboden liefde mee te dragen, om je geliefde te verliezen, evenmin lezen we hoe Marije de dood van haar vroegere echtgenoot verwerkt.

El-Dardiry schrijft scherpzinnig en met veel empathie over stroeve familiebanden, over migratie en identiteit. Hij weet de sfeer van een plek in al haar zintuiglijkheid in woorden te gieten en reikt heel wat geschiedkundige kennis aan zonder pedant over te komen. Zijn schrijfstijl is beheerst, en sprankelt toch als de lichten van Alexandrië weerspiegeld in de zee. De terugkerende beelden en metaforen met hun echo’s geven het verhaal extra gelaagdheid. Zo begint de roman in ‘de week waarin de zaadjes van die iepen uitwaaierden over de stad’. Die iepenzaadjes dwarrelen ook het hele boek door: Guusje maakt er slingers van om de lente te vieren, later doen ze Amir denken aan als de goudgele ogen uit zijn nachtmerries, ogen die tegelijk zijn verwantschap met oom Fuad illustreren. In Alexandrië worden de zaadjes een hart, symbool voor de liefde tussen Amir en Guusje. Maar ook zijn wetenschappelijke achtergrond verwerkt El-Dardiry feilloos in zijn roman. De geschiedenis van Alexandrië wordt getekend door enkele belangrijke wiskundige ontdekkingen: zo is het de bakermat van Euclides en zijn meetkunde, en zou Eratosthenes er de omtrek van de aarde hebben berekend. Wiskunde, en bij uitbreiding de natuurwetenschappen, blijken dan ook een dankbare bron van metaforen en vergelijkingen: cirkels, middelpunten en stralen, netwerken die 250.000 stadiën omspannen, golven …

Het zijn die golven van geluid, van licht, en de trillingen die ze veroorzaken die de jonge Nessim fascineren en die hem de wereld van de fysica intrekken waardoor hij aan een prestigieuze universiteit in Parijs kan promoveren. De golven zijn natuurlijk ook de golven van de zee die Alexandrië begrenzen en waar zijn liefde voor Sarah kan groeien terwijl ze hem leert zwemmen. Amir daarentegen deelt zijn vaders liefde voor water niet en verafschuwt als kind de zwemlessen op school, het warme ondiepe bad waar hij gescheiden van zijn vrienden de bewegingen moet leren. Enkele vreselijke lessen later verschijnt een meisje ‘met twee keurige vlechtjes, een mond vol scheve tanden en een moedervlek net achter haar rechteroorlel’ die Amir onbewust als een soort goddelijke gids door de zwemlessen en het water loodst. Vele jaren later herkent hij Guusje aan dat moedervlekje in de rij in de supermarkt, wat leidt tot een van de mooiste (bijna-)openingszinnen: ‘Ik dacht dat je God was.’ Ook Marije ontmoet later al zwemmend haar nieuwe liefde.

Hoewel de roman met zijn tweede deel dus niet helemaal overtuigt, biedt hij een frisse kijk op een vrij klassiek verhaal, dat de lezer zeker weet te beroeren. De tekst wil zijn als het gebed van de jonge Amir waarin Arabische koranverzen met christelijke zinnen versmelten, als het trapje dat oom Mahmoud gebruikt om over de kerkhofmuur te klimmen die het Joodse deel van de begraafplaats van het Islamitische scheidt. Net zoals Mahmoud zowel de overleden Nessim als de Joodse Sarah eert, brengt de roman verschillende tradities samen. El-Dardiry doet wortels uitwaaieren, en maakt kundig Euclides’ cirkel rond, beginnend met een overlijden en eindigend met nieuw leven.

Een recensie van Tussen morgenzee en avondland van Ramy El-Dardiry door Hannah Cornelus, in samenwerking met het Algemeen-Nederlands Verbond en het Willemsfonds in het kader van De Bronzen Uil.

Geplaatst op 23/11/2023

Tags: 'Literatuur', De Bronzen Uil, Egypte, familie, Identiteit, Migratie, Ramy El-Dardiry, Recensie, shortlist, Willemsfonds

Categorie: Proza, recensie

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.