Onder de noemer De Grieken publiceert uitgeverij Bebuquin drie volumes met daarin de elf Griekse tragedies die Johan Boonen vertaalde. Dat kan alleen maar toegejuicht worden, want de vertalingen van Boonen waren inmiddels alleen nog maar tweedehands te vinden. Het eerste deel van de reeks – Oorlog – bevat vier tragedies die elk een bepaalde gebeurtenis uit de Trojaanse oorlog behandelen: Ajax en Philoctetes van Sophocles, De Trojaanse vrouwen van Euripides en Agamemnon van Aischulos.
Johan Boonen (1939) is naast vertaler auteur van absurdistisch-existentialistische stukken als De bokken (1974) en Jozef Vek (1975). In 1976 kreeg hij de Staatsprijs voor Toneelliteratuur. Als schrijver en als vertaler is hij steeds zeer dicht bij de theaterpraktijk betrokken geweest. Zijn teksten, zijn eigen stukken én zijn vertalingen, kwamen tot stand in nauwe samenwerking met acteurs en regisseurs. Boonen doceerde daarnaast jarenlang over theater en drama aan het RITCS te Brussel en werkte voor radio en televisie. Maar het zijn de elf vertaalde Griekse tragedies die als zijn magnum opus mogen worden beschouwd. Ze zijn het equivalent van Willy Courteaux’ vertalingen van William Shakespeare. Ze zijn glashelder, muzikaal en poëtisch ondanks (of misschien wel dankzij) een bewust alledaags en ingehouden taalgebruik. Ook hun speelbaarheid staat buiten iedere discussie.
Het is jammer dat in het voorwoord (van Karel Vanhaesebrouck) noch in het nawoord (van Bruno Tersago) aandacht wordt besteed aan de praktijk van het vertalen en aan de specifieke keuzes van Boonen. Boonen laat zijn Antigone-vertaling uit 1974 voorafgaan door een viertal ‘verzoeken’ aan de vertaler, aan zichzelf dus. Het is een wat enigmatische en cryptische tekst, waaruit ik het tweede ‘verzoek’ licht:
verzoek 2
teater kan sterven bij de geleerde. ook de dwaas kan het teater vermoorden. dus vertalen: tussen huid en lichaam haperen als de adem. de auteur in de urnen betrappen op woorden die ook jouw woorden zijn. en de andere woorden afkopen met een klein verlies.
de man van jeruzalem naar jericho
Ik begrijp dit fragment als een mini-vertaalmanifest. Het begint met een duidelijk statement: de vertaling voor theater sterft zowel in de handen van de geleerde (de minutieuze filoloog die alleen maar bezig is met het origineel) als in de handen van de dwaas (degene die niet precies weet wat er oorspronkelijk staat). Dan volgen drie definities van wat vertalen is: 1. een moeilijk te begrijpen fysieke metafoor: ‘haperen als de adem tussen huid en lichaam’. Vertalen lijkt een moeizaam, lichamelijk proces te zijn; 2. in het origineel (‘de auteur in de urnen’) die woorden vinden die ook nu nog gebruikt worden; 3. traduttore, traditore: vertalen is onvermijdelijk iets verliezen, maar dat verlies moet zo beperkt mogelijk blijven.
Het ‘verzoek’ eindigt met een omschrijving van de vertaler als ‘de man van Jericho naar Jeruzalem’. Is dit een verwijzing naar Jezus’ parabel van de Barmhartige Samaritaan? Daarin stelt Jezus de vraag wie de ‘naaste’ is. Niet de priester, noch de Leviet zorgen voor de in elkaar geslagen Jood, maar wel de Samaritaan, terwijl Joden en Samaritanen niet vriendschappelijk met elkaar omgingen. De parabel gaat over het onverwacht en ongewenst geraakt worden door (het lijden van) de ander. De priester en de Leviet stappen niet uit de cirkel van zichzelf. Dat doet de Samaritaan wel. Wat is nu de link met vertalen? Misschien deze: is de vertaler naar wie Boonen verwijst de vertaler die zich door het andere (de andere taal, de andere cultuur, de vreemdheid,…) laat aanraken? Vandaar misschien ook de intieme lichamelijke metafoor in de eerste definitie?
Je zou hier nog een hele beschouwing aan kunnen vastknopen over Friedrich Hölderlins ideeën over ‘het vreemde’ en ‘het volkseigene’ naar aanleiding van zijn Oedipus-vertaling, maar wie Boonens vertalingen leest, merkt onmiddellijk dat het hem er in de eerste plaats om gaat de Griekse tragedies nu leesbaar en speelbaar te maken.Terwijl Hölderlin in zijn vertaling net de afstand met de Griekse tragedie wilde laten zien, wil Boonen de nabijheid ervan tonen. In het derde verzoek schrijft hij: ‘jouw woorden zijn geen vloek want jij houdt van kreoon en antigone’. De taal in Boonens vertalingen van de Griekse tragedies is inderdaad onze taal. Over die keuze kan natuurlijk gediscussieerd worden. Zo kiest de Nederlandse vertaler Gerard Koolschijn voor een veel archaïscher en barokker-lyrischer idioom om de Griekse tragedies te vertalen, wat de speelbaarheid van de stukken niet schaadt, integendeel zelfs. Boonen kiest voor een directe en heldere betekenis en een transparante en toegankelijke syntaxis. Een korte passage kan dit verschil duidelijk maken. Ik citeer een aangrijpende en helaas nog steeds zeer herkenbare passage uit het tweede koorlied van Agamemnon over de verschrikkingen en de ellende die de oorlog veroorzaakt. Dit is de vertaling van Koolschijn:
De god van de oorlog,
een goudwisselaar
die handelt in lijven
en altijd op het slagveld
de weegschaal bedient,
stuurt vanuit Troje in ruil voor een man
de geliefden het verbrande, trieste,
moeilijk beweenbare schraapsel van as
waarmee hij zijn vaten
nauwkeurig gevuld heeft.
En zij zingen kreunend
de lof van hun man:
de één wist van vechten,
de ander sneuvelde mooi
in de slachting om andermans vrouw.
Dat gromt men in stilte
een nijdig verdriet belaagt Atreus’ zonen
die vechten voor recht.
Weer anderen bezitten daar
rondom de muur in Trojaanse grond
voor hun mooie gestalte
een graf: vijandige aarde
bergt haar bezetter.
En dit is dezelfde passage in de vertaling van Boonen:
De oorlog is een god
die lijken koopt voor goud.
Hij heeft zijn rijke bank
vlak bij het front gebouwd.
Hij stuurt uit Troje goud
in ruil voor onze zoon.
De assen in de urne
staan voor het laatste loon.
Het goud is door het vuur
gezuiverd – maar brengt groot verdriet.
Hoor de vrouwen klagen.
Hoor ze zeggen: mijn man
was een knap soldaat – en:
mijn man is gesneuveld
op het bloedig veld van eer.
Omwille van Helena –
de vrouw van iemand anders
zeggen ze stil.
Hun verdriet
wordt stilaan haat tegen
de koning en zijn broer – die
oorlog willen om Helena.
Ook rusten er soldaten
ongeschonden in de grond
die zij veroverden – vlak bij
de muur die hen zag vechten.
De kwaliteit van beide vertalingen staat buiten kijf. Boonen kiest voor korte zinnen, voor verduidelijking (de ‘vrouw’ wordt ‘Helena’, de ‘Atriden’ worden ‘de koning en zijn broer’), voor directheid (‘onze’ zoon), voor een vloeiend en ononderbroken spreekritme. Koolschijn kiest voor langere zinnen, een gemaniëreerde syntaxis, een gebroken ritme, wat resulteert in een wat duistere, ritueel-archaïsche taal. Boonen opteert voor de helderheid van onmiddellijk verstaan, voor de adem van de directe communicatie. Hij negeert daarmee de afstand die ons ongetwijfeld van de Griekse tragedie scheidt en overbrugt in taal een onoverbrugbare kloof – de kloof die Hölderlin zo fascineerde –, maar dat levert prachtige passages op die je zo uit de mond van een actrice wil horen, zoals de klacht van Hekabe, de koningin van Troje, die zichzelf toespreekt in De Trojaanse vrouwen:
Vrouw (met uw verdriet) – sta op
Blijf niet langer liggen op de grond.
Er is geen Troje meer.
Geen koningin.
Een god heeft het tij gekeerd.
Drijf mee met de zee.
Drijf hulpeloos mee met de zee.
Vaar met uw schip niet tegen de stroom.
Vaar met het toeval mee.
Laat me mijn verdriet (mijn enig bezit).
Ik heb geen stad geen man
geen zonen en geen dochters meer.
Het machtige zeil van mijn huis
is gescheurd is vergaan.
Wat moet ik u zeggen – wat zeg ik niet?
(Waarom ween ik?)
Ik voel mijn leed: het weegt.
Het drukt mijn arme lichaam plat.
De keiharde grond onder mij
is een bed voor mijn rug.
Mijn hoofd en heel mijn lijf doen pijn.
Kon ik maar wiegen als een schip
en slapen op mijn zij.
Maar zij doet pijn.
Misschien op mijn andere zij.
Ik wieg op een lied
Ik wieg van verdriet op een lied.
Wie in een zee
van verdriet vergaat
zingt – alsof troost bestaat.
Verraderlijk eenvoudige poëzie vol tragische muziek. Korte zinnen, heldere beelden, ritmische herhalingen – ‘Drijf mee met de zee / Drijf hulpeloos mee met de zee’ en ‘Ik wieg op een lied / Ik wieg van verdriet op een lied’ doen zelfs even denken aan Paul van Ostaijens ‘Melopee’ – drukken zowel verdriet als berusting uit, pijn en melancholie, de zwaarte van het lijden en het verlangen om gewiegd te worden.
Er is veel in deze vier tragedies dat voor ons aan het begin van de eenentwintigste eeuw nog herkenbaar is: het immense verlies veroorzaakt door een oorlog, zowel voor de overwonnenen als voor de overwinnaar; de ontwrichtende kracht van hoogmoed, jaloezie en wraak; de corruptie, de manipulatieve strategieën, maar ook de diplomatieke onderhandelingen van de machthebbers; de positieve en negatieve effecten van de politieke retoriek,… Het waren aspecten waarmee de Grieken in hun kwetsbare democratische experiment in het Athene van de vijfde eeuw voor Christus voortdurend te maken kregen.
In zijn inleiding vertelt Karel Vanhaesebrouck (VUB) cruciale dingen over de Atheense tragedie, maar ze doet op bepaalde momenten ook denken aan een snelcursus over het Griekse theater. Al die historische en contextuele informatie is niet nodig om toegang te krijgen tot deze teksten.
Dat geldt nog meer voor de tekst van Bruno Tersago, Griekenland-kenner. Tersago analyseert de Griekse politieke en economische crisis van de voorbije jaren en maakt daarbij gebruik van de terminologie van de Griekse tragedie (hubris, nemesis, katharsis,…). Het is een intelligente tekst, maar volledig overbodig in dit boek. Het zijn niet zulke teksten die de actualiteit van de Griekse tragedie bewijzen. Die actualiteit zit in de eerste plaats in de vertaalkeuzes van Johan Boonen zelf.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.