Ik moet een jaar of acht zijn geweest toen ik De heksen zag, de verfilming van het boek van Roald Dahl. Het boek had ik met plezier gelezen, maar de film raakte een andere snaar. Geregeld moest mijn moeder naderhand voor ik ging slapen controleren of zich geen heksen schuilhielden in de kast of onder mijn bed. Natuurlijk kende ik de heks uit Hans en Grietje, Sneeuwwitje, De Kleine Zeemeermin en De Tovenaar van Oz. Zij bezorgden mij opwinding, griezels en ontzag, en prikkelden mijn verbeelding. Wie wil er nu niet kunnen vliegen op een bezemsteel, en wie heeft niet ooit gepoogd ‘heksenbrouwsels’ te maken in de hoop superkrachten aan te kunnen wenden? Maar de heksen van Roald Dahl waren op een heel andere manier prikkelend. Ik was als de dood om in hun ban te komen door de fonkeling in hun ogen. Wat ik me daar precies bij voorstelde weet ik niet meer, maar ik kon er niet van slapen.
Het heeft opmerkelijk lang geduurd voor ik leerde dat de figuur van de heks een gruwelijke geschiedenis van folteringen en massamoord op vrouwen in Europa belichaamt. Door Caliban and the Witch: Women, The Body and Primitive Accumulation (2004), een van de belangrijkste werken van de marxistisch-feministische theoreticus, schrijfster en activiste Silvia Federici, werd ik me bewust van de omvang van deze gewelddadige schanddaad.
De vernietiging van gemeenschappelijke eigendomsverhoudingen
Federici stond aan het begin van de marxistisch-feministische theorievorming over sociale reproductie en was de oprichtster van de beweging Wages Against Housework uit de jaren 70. Deze beweging wilde duidelijk maken dat huishoudelijk werk en zorg voor kinderen geen vrijwillige dienstverlening zijn waar vrouwen van nature toe geneigd zijn, maar onbetaald werk — uitbuiting dus. Met De vrouw als zondebok. Over heksen, brandstapels en onteigening (2018) schreef Federici een toegankelijke, lichtvoetige versie van Caliban and the Witch, waarin ze een verband legt tussen heksenvervolging en de enclosures (waarbij landheren en rijke boeren zich gemeenschappelijke grond toe-eigenden) in het Europa van de vijftiende en zestiende eeuw. De vrouw als zondebok is een vertelling die laat zien dat het recht nog wel eens krom is en dat de geschiedenis niet tot het verleden behoort.
Het boek is in twee delen opgesplitst. Het eerste introduceert een aantal centrale thema’s die in Caliban and the Witch uitgebreider worden behandeld. Hier onderzoekt Federici de relatie tussen de overgang van gemeenschappelijke vormen van landbouw van het feodale Europa naar het agrarische kapitalisme, de periode van ‘primitieve accumulatie’, en de heksenvervolging in deze periode, met name op het platteland in Engeland. In deel twee bespreekt ze hedendaagse golven van geweld tegen vrouwen, waaronder heksenjachten, in onder meer Mexico, Tanzania, de Centraal-Afrikaanse Republiek en delen van India. Al deze landen zijn de laatste jaren onder druk komen te staan van het mondiale kapitalisme; zo belicht ze de economische en structurele aard van geweld tegen vrouwen, en laat ze zien hoe deze logica werkt op hedendaagse mondiale schaal.
Enclosure, het proces van omheining, toe-eigening én onteigening van gemeenschappelijke gronden, maakte een einde aan traditionele rechten op gemeenschappelijke grond, want zodra een land was afgesloten, was het gebruik ervan niet langer bestemd voor zogenoemde commoners, maar voorbehouden aan de eigenaar. In de loop van de 16e eeuw werden de rechte lijnen en omheiningen van de enclosures een algemeen kenmerk van het Engelse agrarische landschap. Met de enclosures ontstond niet alleen een specifieke vorm van landbouwproductie, maar ook een nieuwe machtsstructuur en een nieuwe logica van eigendom en privébezit. Moderne scheidslijnen tekenden zich af, zoals die tussen mens en natuur, kapitaal en arbeid, en mannen en vrouwen. En ook die tussen, enerzijds, een klasse van (groot)grondbezitters die de landbouwproductie commercialiseerde (deze privatisering van grond vond niet alleen plaats middels inbezitneming, maar ook door het uitvaardigen van wetten en de invoering van woekerpachten en belastingheffing), en anderzijds een groep mensen die hun gemeenschappelijke gronden en bestaansmiddelen waren verloren aan deze nieuwe opkomende kapitalistenklasse.
Deze ontwrichtende herstructurering van het platteland voltrok zich uiteraard niet zonder slag of stoot. Boeren kwamen in opstand en gemeenschappen raakten gepolariseerd. Toen in de jaren 1580-1620 de graanprijzen door inflatie stegen en armoede en ongelijkheid hand over hand toenamen, kwam ook de solidariteit binnen gemeenschappen onder grote druk te staan. Het agrarisch kapitalisme dat in deze tijd ontstond, kwam volgens Federici voort uit de strategieën die de kerk, grootgrondbezitters en kooplieden inzetten tegen de onrust en het verzet van het proletariaat op het platteland en in de stad. Tegelijkertijd benodigde de nieuwe productiewijze ‘waarbij mechanisering de voornaamste bron van accumulatie’ was, ‘een nieuw soort subject en subjectivering die het productievermogen zou bevorderen’. De armoede en ongelijkheid in de onteigende gemeenschappen werden de inzet om tot loonarbeid aan te jagen. De kapitalistenklasse sloot onteigende boerengemeenschappen in en maakte hen productief voor en afhankelijk van het kapitaal. Enclosure was dus een proces van insluiting en uitsluiting. Schaarste en armoede maakten ‘de arbeider’, de gastheer waarop het kapitalisme parasiteert.
De verweving van kapitaal, arbeid, sekse en seksualiteit
Enclosures kennen vele gedaanten. Ze treffen de boeren wier gemeenschappelijke gronden werden ingenomen en omheind, de tot slaaf gemaakte Afrikanen die werden gedwongen op plantages in de zogenaamde Nieuwe Wereld te werken, en de inheemse volkeren die daar werden uitgeroeid en wier grond werd toegeëigend. En ze treffen vrouwen.
Federici stelt dat de opkomst van kapitalistische arbeid in Europa de positie van de vrouw in de maatschappij fundamenteel heeft ondermijnd. Ze beschrijft hoe kerk en staat gezamenlijk optrokken om meerwaarde mogelijk te maken, onder meer door de opkomende arbeidersklasse langs sekse-lijnen te verdelen. Doordat vrouwen van loonarbeid werden uitgesloten, ontstond een nieuwe arbeidsdeling, waarbij vrouwen ondergeschikt waren aan mannen. Productie en reproductie werden van elkaar gescheiden, waarbij betaald en productief werk door mannen werd uitgevoerd en onbetaald reproductief werk door vrouwen. Vrouwen konden uitsluitend deelnemen aan activiteiten in de privésfeer die in het kapitalisme van geen waarde waren.
Heksenvervolgingen, schrijft Federici, moeten tegen deze achtergrond worden begrepen. ‘Heksenvervolging, net als de slavenhandel en de uitroeiing van inheemse bevolking in de “Nieuwe Wereld”, staat op een kruispunt van een cluster aan sociale processen die de weg hebben gebaand voor het ontstaan van de moderne kapitalistische wereld.’ Heksenvervolgingen vonden immers voornamelijk plaats op het platteland, in regio’s waar grond was of werd omheind en armoede groeide. Het overgrote deel van de ‘heksen’ maakte deel uit van de boerenbevolking die geen grond of gewoonterecht meer had en in opstand kwam tegen verarming en sociale uitsluiting. Zij werden, vaak door mensen uit de eigen gemeenschap, onder meer beschuldigd van ruziemaken, roddelen, beheksen van dieren, bedreigen, opdringerig gedrag, bedelen en stelen – gedrag dat allicht minder met tovenarij te maken had dan met stuitende sociale ongelijkheid.
Toch was armoede niet de enige oorzaak van de beschuldiging van hekserij. Kerk en staat waren beducht voor de macht van vrouwen, zegt Federici. Zij hadden namelijk een belangrijke rol in het onderhouden van gemeenschappen en het overdragen van gemeenschapskennis. ‘Elke bron van macht onafhankelijk van staat en kerk werd voortaan verdacht van duivelse praktijken en wekte angst voor de hel op – angst voor het absolute kwaad op aarde.’
Door vrouwen gedeelde gemeenschapskennis werd door de autoriteiten als een gevaar gezien voor de nieuwe, lokale machtsstructuren. Hoewel er ook jonge meisjes werden vervolgd, en het ook voorkwam dat de vrouwelijke lijn van een familie werd vermoord omdat men dacht dat hekserij erfelijk was, waren het vooral oudere en alleenstaande vrouwen die van hekserij werden beschuldigd. Ze waren gerespecteerde leden van de gemeenschap geweest, totdat hun activiteiten als duivelspraktijken werden gezien die de sociale orde ondermijnden. Sommige beschuldigde vrouwen beoefenden vormen van magie, waren tovenaars en brouwden tover- en liefdesdrankjes. Andere vrouwen waren kruidengeneeskundigen en verzorgden zieken. Weer anderen hielpen vrouwen bij bevalling en abortus. De gronden voor de beschuldigingen waren even buitenissig als absurd: van nachtelijk vliegen op een bezem, kindermoord, het laten verdwijnen van het mannelijk geslachtsdeel tot een pact of copulatie met de duivel. Veel optrekken met andere vrouwen, afgezonderd leven, niet komen opdagen in de kerk of juist altijd aanwezig zijn, temperamentvol zijn, vrije seksuele opvattingen hebben, om een aalmoes vragen of een affaire hebben met een buurman: het was genoeg om je als vrouw in gevaar te brengen.
Dat gevaar bestond in publieke gerechtsmartelingen waaraan vrouwen, kaalgeschoren en ontkleed, werden onderworpen, waaronder de wipgalg, zitten op gloeiendhete ijzeren stoelen, of de ‘Spaanse laars’, een omhulsel met ijzeren wiggen waarmee het been en de voet werden verbrijzeld. Nadat ze waren berecht werden ze gewurgd of levend verbrand.
De heksenvervolgingen waren een doeltreffend afschrik- en repressiemiddel om de orde te bewaren. ‘Met heksenvervolgingen bestraften de autoriteiten in één moeite door aanvallen op privé-eigendom, burgerlijke ongehoorzaamheid, en het geloof in gemeenschapskennis’, schrijft Federici. Vrouwen leerden ‘dat ze de plaats moesten aanvaarden’ die hun was toebedeeld in het zich ontwikkelende agrarische kapitalisme, ‘want als eenmaal was aangenomen dat vrouwen een dienares van de duivel konden worden, zou er op hen altijd een verdenking van duivelskunsten rusten’.
Ook vrouwelijke seksualiteit werd onderworpen aan de belangen van de bezittende klasse. In het West-Europa van de zestiende en zeventiende eeuw vielen seks, het huwelijk, overspel en voortplanting voortaan onder het gezag van de staat. In elk land in West-Europa ‘gold dat de seksualiteit van de vrouw beperkt moest blijven tot het huwelijk en de voortplanting, en dat de vrouw als echtgenote onvoorwaardelijk gehoorzaam moest zijn’. Vrouwelijke seksualiteit werd ingesnoerd tot een reproductiemiddel met een strak omlijnd doel, ‘een productieve kracht ten dienste van de voortplanting en regeneratie van de loonarbeider’. Van andere vormen van seksualiteit en seksueel genot werd iets minderwaardigs gemaakt, want vrouwelijke seksualiteit was sociaal gevaarlijk, schrijft Federici. Van niets werden ‘heksen’ zo vaak beschuldigd als van wellustig of onzedig gedrag, ‘doorgaans samen met kindermoord een inherente vijandigheid tegenover voortplanting’. Het is ook in deze tijd, halverwege de zestiende eeuw, dat abortus werd gecriminaliseerd. Zodoende kreeg de reproductieve subjectiviteit van vrouwen vorm in haar tegenbeeld: de heks als antimoeder.
De opkomst van het kapitalisme leidde volgens Federici tot de mechanisering van vrouwen als onbetaalde huisarbeiders, en broedmachines voor de productie van nieuwe arbeiders voor de fabrieken, de werkplaatsen en de imperiale oorlogen. De heksenvervolgingen zorgden daarbij ook voor verdeeldheid tussen vrouwen. ‘Ze leerden dat ze beschermd zouden zijn tegen de beul of brandstapel als ze meededen tegen de “heksen” en hierbij de leiding van de mannen aanvaardden.’ Op de brandstapel werden niet alleen vrouwen vernietigd, maar ook een lange geschiedenis van relaties tussen vrouwen die de basis had gevormd van hun sociale macht en van de vele vormen van kennis die generaties lang van vrouw op vrouw waren doorgegeven. Heksenvervolging vernietigde zo niet alleen gemeenschappelijke kennis, gemeenschappelijkheid en solidariteit tussen vrouwen, maar maakte die ook onmogelijk.
Hedendaags heksenschap
De vrouw als zondebok gaat ook over de hedendaagse heropleving van heksenjachten en, meer in het algemeen, over wat Federici ziet als een wereldwijde toename van geweld tegen vrouwen. Met zevenmijlslaarzen laat ze in het tweede deel van het boek overeenkomsten zien tussen de heksenvervolgingen van de 16e en 17e eeuw en hedendaagse golven van geweld tegen vrouwen in India, Tanzania, C.A.R en Mexico. Federici trekt deze twee tijdperken samen en beschouwt ze door de lens van enclosures die ook vandaag de dag gepaard gaan met gewelddadige toe-eigening en onteigening, óók in relatie tot het vrouwenlichaam.
Dit laatste deel van De vrouw als zondebok herinnert ons eraan dat de ordeningen van de enclosures er nog steeds zijn. In de vorm van mondiale kapitalistische accumulatie, extractie- en productiesystemen. In de vorm van uitbuiting van natuur, mensen, dieren en dingen. In de vorm van hiërarchische verschillen tussen mensen die solidariteit bemoeilijken. In de vorm van reproductieve arbeid als onbetaalde arbeid en bron van structurele ongelijkheid tussen de seksen. Onlangs tekende zich opnieuw een enclosure af: op 24 juni 2022 verwierp een conservatieve meerderheid in het Hof de uitspraak van 1973 in de zaak Roe vs. Wade, die het federale recht op abortus in de VS vastlegt. De verwerping van Roe v. Wade heeft de seksualiteit van miljoenen vrouwen wederom afgeperkt en hun lichamen onteigend.
We moeten enclosures zien als afperkingen van grond, kennis, het lichaam en van onze relatie tot andere mensen en de natuur. ‘Tegelijkertijd kunnen we ervan leren dat onze relatie met de wereld ook anders zou kunnen zijn’, schrijft Federici. ‘Onder de condities van de enclosure liggen ontkende en vergeten mogelijkheden.’ Haar dialectisch materialisme heeft de neiging de verloren gemeenschap recht tegenover het kapitalisme te stellen en deze te romantiseren: op een andere grond hadden we kunnen bloeien. Federici ziet de opkomst van kapitalistische vormen van arbeid en kapitaalaccumulatie als het gewelddadige tegenbeeld van de commons. Prekapitalistische vormen van gemeenschap en solidariteit worden zo het verloren goed dat nieuw leven ingeblazen moet worden. Aan het eind van De vrouw als zondebok roept ze feministische bewegingen op zich in te zetten voor ‘de opbouw van volledig egalitaire commons’. Hier rijdt haar betoog zichzelf in de wielen. Federici laat in haar boek duidelijk zien dat in een ongelijke wereld geen enkele verandering iedereen in gelijke mate treft. Bovendien, zoals we allemaal weten, in tijden van schaarste ontbreekt het aan solidariteit. Spreken van ‘de opbouw van een egalitaire commons’ is de vraag stellen: wie gaat dit werk doen en voor wie? Wie hebben het meest te lijden gehad onder de opkomst van de kapitalistische economie? Elke visie op de verloren commons moet naast prekapitalistische vormen van eigendom en solidariteit ook de pijnpunten van deze geschiedenissen benadrukken, waarin met name vrouwen van kleur nog steeds doelwit zijn van gewelddadige uitbuiting en uitsluiting.
De vrouw als zondebok werpt wel de vraag op hoe een radicale, postkapitalistische, gemeenschappelijke toekomst kan worden opgeëist, zonder deze bij voorbaat kansloos en onmogelijk te achten of te romantiseren. Hoe kunnen vrouwen hun geschiedenissen, solidariteit, kennis en hun lichaam terugvorderen als grond en bron van een nieuwe en inclusieve feministische beweging? De woede en urgentie van Federici zijn voelbaar en aanstekelijk. Het maakt van De vrouw als zondebok een oproep om deze krachten in te zetten, in naam van alle vrouwen die zijn gemarteld en verbrand, om de rebellie en het zusterschap van ‘de heks’ te doen opleven.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.