Proza, Recensies

De kant van zijn moeder

Nog altijd storm

Peter Handke (vert. Miek Zwamborn)

Ergens in het midden van zijn leven ging Peter Handke op zoek naar zijn afkomst. Het bracht een breuk teweeg in zijn omvangrijke oeuvre. Geboren in Oostenrijk in 1942, verwierf hij in 1966 bekendheid met het toneelstuk Publikumsbeschimpfung, dat in 1968 in het Nederlands werd vertaald als Hooggeëerd publiek. Vier acteurs spreken het publiek toe, dat zich bewust moet worden van de eigen positie. Alles wat naar traditioneel theater zweemt wordt vermeden: ‘Hier wordt niet het toneel gegeven, wat des toneels is. Hier komt u niet aan uw trekken. Uw kijklust blijft ongestild.’

Nog in 1966 keerde Handke zich af van andere Duitse auteurs, door op een symposium in Princeton tekeer te gaan tegen wat hij ‘beschrijvingsdrang’ noemde, zoals hij die bedreven zag door realistisch vertellende auteurs als Heinrich Böll en Günter Grass. Zelf schreef Handke andere boeken, wat niet wil zeggen dat hij ‘ander proza’ bedreef. Gedurende de jaren zeventig werd hij beroemd als de belangrijkste exponent van de naoorlogse Duitstalige literatuur, in die mate dat J.F. Vogelaar in 1979 zich genoodzaakt zag Handke te ontmaskeren, in een lang artikel in Raster, als een ‘overschat schrijver’.

 

Handke schrijft traditionele literatuur, opgemoffeld met modieuze attributen. Bovendien reviseert hij zonder enig voorbehoud het beeld van de romantiese kunstenaar. Geen wonder dat elk werk van hem vertaald wordt. […] Met het taalexperimentele kamp (zo dat al bestaat) heeft hij niets te maken, of het moet zijn dat hij er zijn tweedehands materiaal en materieel vandaan heeft gehaald, die hij sinds jaar en dag voor nieuw slijt en verslijt.

 

Het zijn harde woorden die weinig recht doen aan wat boeken als De angst van de doelman voor de strafschop (1970), Ongezocht ongeluk (1972) en De last van de wereld (1977) nog steeds bieden. Met zowel talige als verbeeldingsrijke precisie exploreert Handke het innerlijk van een mens, aan het wankelen gebracht door grote of kleine rampen, maar meestal gewoon door de bevreemdende observaties die het leven kenmerken. Het opmerkelijkste is de lichtheid waarmee hij dat doet, zonder pathetiek, bijna achteloos, en altijd fragmentarisch. John Updike recenseerde Het uur van het ware gevoel (1975) in The New Yorker en merkte terecht op dat Handke ‘schrijft vanuit een gebied buiten de psychologie, waar gevoelens de onverzettelijkheid krijgen van willekeurig aangetroffen, geologisch geanalyseerde kiezels’.

 

Een mooiere wereld

Al in de jaren tachtig begon er iets te veranderen. Handkes boeken werden hermetischer, lijviger en moeilijker samen te vatten. Meer nog dan zijn vroege werk werden het talige constructies waarmee de auteur zich van de wereld en de maatschappij leek af te keren, en die, met een citaat uit een essay uit 1995 van Handke-adept W.G. Sebald, ‘een nieuw en, zou je kunnen zeggen, programmatisch ontwerp vertoonden voor het zichtbaar maken van een mooiere wereld alleen met de kracht van woorden’. Kindergeschiedenis uit 1981 is zo’n boek, waarin Handke autobiografisch schrijft over zijn vaderschap en over de relatie met zijn dochter. Ook de drie bekende essays, verschenen tussen 1989 en 1991, over respectievelijk vermoeidheid, de jukebox en de geslaagde dag, zijn te lezen als verheerlijkingen – als talige vieringen van allesbehalve spectaculair of dramatisch te noemen ervaringen. Als een fenomenoloog probeert Handke de werkelijkheid op zijn ideeën en emoties af te stemmen, en in tegenstelling tot in het werk uit de jaren zeventig, klinkt er zelden een scherpe, brutale of griezelige wanklank. Dat wil niet zeggen dat deze boeken harmonieus of kitscherig worden, maar wel is er een auteur aan het werk die de eigen geest wil bezweren, en die verslag uitbrengt van de strijd om de inwendige huishouding te kalmeren, inderdaad in een streven naar geluk en naar een mooiere wereld, zoals Sebald het omschreef.

Van alle Handke-exegeten was hij – twee jaar jonger dan Handke, maar pas later literair actief geworden – een van de meest scherpzinnige. Sebalds essay uit 1995 maakt deel uit van zijn bundel Unheimliche Heimat, met teksten over Oostenrijkse literatuur, en het is helaas nooit in het Nederlands vertaald. Het eigenlijke onderwerp van ‘Jenseits der Grenze’ is een ander boek van Handke, De herhaling uit 1986, dat door Sebald terecht als keerpunt wordt beschouwd. Verteller van dat boek is de jongeman Filip Kobal, die in 1960 op reis gaat vanuit het zuiden van Oostenrijk naar Slovenië, op zoek naar zijn vermiste oudere broer Gregor. Onderweg wordt de geschiedenis van de familie Kobal geschetst, die zich nooit thuis heeft kunnen of mogen voelen. Ze zijn afkomstig uit Slovenië, maar ze zijn woonachtig in het door Oostenrijk geannexeerde Karinthië. Zomaar terugkeren naar het Slovenië van weleer is onmogelijk. De herhaling is daardoor, zoals Sebald schrijft, op verschillende manier verwant met Het slot van Kafka: Kobal en zijn familieleden kennen en zien het kasteel dat ze willen bereiken, maar het lukt hen niet.

Kobal heeft veel met Handke gemeen, want Slovenië is ook het land waar de roots van zijn moeder liggen. Door zich zodanig met de kant van zijn moeder en haar Sloveense familie te identificeren, wil Handke zich tegelijkertijd afkeren van zijn twee vaders, allebei Duitsers. Zijn natuurlijke vader was een soldaat-bankier, terwijl zijn pleegvader, met wie zijn moeder huwde kort voor zijn geboorte, een Berlijnse soldaat was van de Wehrmacht die na de Anschluss in 1938, de annexatie van Oostenrijk door nazi-Duitsland, in Karinthië gelegerd werd. Handke kiest dus niet voor Duitsland, maar ook niet voor Oostenrijk. Dit is wat Sebald daarover schrijft:

 

Wat beslissend is, in de herschrijving door Handke van zijn familiegeschiedenis, valt niet zomaar samen met een vorm van idealisering. […] Het herschrijven is veeleer een poging om één specifiek element te elimineren zodat er een zo groot mogelijke afstand ontstaat met de Duitse kant van Handkes vader; dit lijkt me een van de zwaarste lasten op de psychologische en morele ontwikkeling van de auteur Peter Handke. De familie Kobal heeft niets gemeen met de Duitsers, maar heeft ook fundamenteel niets gemeen met de Oostenrijkers. Het is hun privilege en hun soeverein recht om tot de anderen te behoren, die niet deelnemen aan het geweld dat voortkomt uit vaderlijke angst en dat zich over geheel Europa uitspreidt.

 

Het is – met een lichte overdrijving – de samenvatting van alles wat Handke sinds het eind van de jaren tachtig geschreven heeft. Slovenië wordt telkens weer opgetrokken, boek na boek, als een literaire constructie en als een even mythisch als onbereikbaar ideaal, terwijl de Karinthische Slovenen model komen te staan voor een even ideale als onmogelijke matriarchale maatschappij waarin vrede heerst, en waarin de kwalen van de moderne wereld afwezig blijven. Als Handke de afgelopen decennia de zoektocht naar geluk heeft omschreven, dan heeft hij dat enerzijds gedaan in essays over onder meer het vaderschap en de jukebox, maar anderzijds ook in boeken over zijn ‘oorsprong’ – en over dat onderdrukte, onschuldige, misbegrepen en vredevolle volk waar hij langs moederskant deel van uitmaakt.

Voor zijn schrijverschap heeft het, zacht uitgedrukt, problemen opgeleverd. Het meest berucht is zijn steun, tijdens de Joegoslavische Burgeroorlog, aan de Serviërs en aan hun leider Slobodan Milosevic. Handkes verheerlijking van het ‘volk zonder land’ van de Karinthische Slovenen heeft hem er inderdaad toe gebracht ook de Serviërs in het geheel vrij te pleiten, inclusief hun machthebbers. Helemaal logisch is dat niet, maar tijdens de conflictueuze jaren negentig vlak na de val van het communisme, toen het nationalisme in ex-Joegoslavië opflakkerde in een nieuwe, kapitalistische concurrentiestrijd, stonden de Slovenen al snel dichter bij de Serviërs dan bij de meer Duitsgezinde Kroaten. In de ogen van Handke werden de Serviërs door ‘de media’ eenzijdig en onrechtvaardig als de schuldige voor de Joegoslavische oorlogen aangeduid. In november 1995 – kort na de val van de Bosnische stad Srebrenica en de genocide van meer dan 8.000 moslims door Bosnisch-Servische troepen – reisde hij per auto en te voet door Servië. Zijn reisverslag werd begin 1996 in twee delen gepubliceerd in de Süddeutsche Zeitung en niet lang daarna vertaald in de Nederlandse krant Trouw, onder de titel ‘Gerechtigheid voor Servië’. Het reisverslag bestaat voor een groot deel uit lofzangen, in de ondertussen kenmerkende elegisch-lyrische stijl, op ‘gewone’ dingen en ‘gewone’ mensen. En ook in deze tekst klinkt het literaire programma door dat Sebald ontwaarde: een gelukkige, vredige wereld onderscheiden en recht doen die door niemand anders wordt gezien, en die alleen door Handke wordt erkend, precies omdat ook hij, als schrijvende en kritisch denkende eenling én als nazaat van Karinthische Slovenen, weet wat deze mensen doormaken. Wat hij in 1996 noteerde over de Serviërs, had hij ook over de voorvaderen van zijn moeder kunnen schrijven:

 

De Serviërs zijn weeskinderen. En toch zouden ze hun isolement waardig en collectief moeten koesteren, hoe koud ze het ook hebben. Ik ben op zoek naar het poëtische, het tegendeel van het versluierende. Ik noem het verbindende, het omvattende dat het gemeenschappelijk herinneren stimuleert als de enige verzoeningsmogelijkheid voor de tweede, gemeenschappelijke kindsheid. Alleen maar goede dingen zullen mij overkomen. Nooit heb ik me zo ononderbroken en bestendig bij het wereldgebeuren betrokken, nee, ingeschakeld, nee, ingelijfd gevoeld. Gerechtigheid wil ik, geen aanklacht. Ik geef te bedenken.

 

Wie te bedenken geeft wil de consensus doorbreken, maar Handkes identificatie met zijn onderwerp ging gepaard met projectie, en het was niet vrij van een messianistische ondertoon: hij is het die de ware toedracht kent, meer nog dan de zogezegd ‘domweg gelukkige’ Serviërs, en hij is het die hun verdediging op zich zal nemen. Paradoxaal genoeg sluit hij op die manier aan bij een denktrant die zonder meer Duits te noemen valt – ook een filosofie als die van Heidegger steunt bijvoorbeeld op een zoektocht naar het ‘echte’ leven en naar ‘poëtische’ ervaringen, zoals die enkel nog op het platteland en buiten de grote steden zouden bestaan.

Handkes steun aan de Serviërs bleef bovendien duren. Tien jaar na ‘Gerechtigheid voor Servië’, in maart 2006, besloot hij te spreken op de begrafenis van Milosevic, die overleed in het penitentiair complex Scheveningen. Daar stond hij terecht voor het Joegoslaviëtribunaal na 66 verschillende aanklachten voor oorlogsmisdaden. In een brief, gepubliceerd in het Franse tijdschrift Le Nouvel Observateur in mei 2006, heeft Handke gereageerd op de verontwaardigde reacties die begrijpelijkerwijze waren losgebarsten na zijn grafrede. Te zijner verdediging gaf hij de tekst van zijn toespraak vrij:

 

De wereld, de zogenaamde wereld, weet alles over Joegoslavië, Servië. De wereld, de zogenaamde wereld, weet alles over Slobodan Milosevic. De zogenaamde wereld kent de waarheid. Daarom is de zogenaamde wereld vandaag afwezig, en niet alleen vandaag, en niet alleen hier. Ik weet dat ik het niet weet. Ik ken de waarheid niet. Maar ik kijk. Ik luister. Ik voel. Ik herinner me. Daarom ben ik vandaag aanwezig, dicht bij Joegoslavië, dicht bij Servië, dicht bij Slobodan Milosevic.

 

Het zijn woorden die niet verhinderd hebben dat meer dan tien jaar later, in 2019, de uitreiking van de Nobelprijs voor literatuur aan Handke opnieuw ophef veroorzaakte. In een opiniestuk in The New York Times werd hij omschreven als ‘de Bob Dylan van de genocide-apologeten’ – wat toch niet leuk voor Bob Dylan geweest moet zijn, de Nobelprijswinnaar in 2010 – en er werden oproepen gelanceerd om de bekroning in te trekken, onder meer door de ‘Moeders van Srebrenica’, een vereniging van familieleden van slachtoffers van de genocide. PEN International, de schrijversorganisatie die zich inzet voor de vrijheid van meningsuiting, noemde de keuze voor ‘een auteur die herhaaldelijk de legitimiteit van goed gedocumenteerde oorlogsmisdaden in vraag heeft gesteld’ ‘hogelijk betreurenswaardig’ en ‘verontrustend voor de vele slachtoffers’. De voorzitter van het Nobelprijscomité reageerde in een brief met de mededeling dat de ambitie van de prijs erin bestaat een ‘buitengewoon literair oeuvre’ te vieren, ‘niet de persoon’.

 

Fruitgaardvluchteling

Toch bevat net het oeuvre van Handke voldoende verklaringen voor zijn bedenkelijke keuzes, of die keuzes kunnen alleszins in perspectief worden geplaatst door te lezen wat hij geschreven heeft. Handke is geobsedeerd door ex-Joegoslavië, zij het dan enkel door die delen en bevolkingsgroepen die hij met zijn moeder en haar familie kan vereenzelvigen, en die hij kan neerzetten als betere en gelukkiger mensen dan moderne westerlingen – dan hemzelf. Ook het recent door Miek Zwamborn vertaalde Nog altijd storm – het Duitstalige origineel verscheen in 2010 onder de titel Immer noch Sturm – valt niet anders te lezen dan in het licht van die familieband. Het is een theaterstuk in proza dat Zwamborn vertaalde op vraag van theatergezelschap ’t Barre Land, en waar ze eerder dit jaar samen met Czeslaw de Wijs een ‘lecture-performance’ op baseerde. De tekst bestaat uit vijf gelijkaardige delen en is verbonden met vele van Handkes eerdere boeken, hoewel Nog altijd storm ook in tegenspraak is met zijn vroege oeuvre. De dramatis personae bestaan uit een ‘ik’ die samenvalt met de auteur, en daarnaast treden zijn grootouders, zijn moeder, haar drie broers en haar zus op de voorgrond. Plaats van gebeuren is een ‘heide, steppe, een heideachtige steppe, waar dan ook. Nu, in de middeleeuwen, wanneer dan ook.’ Die tijdsaanduiding geeft een belangrijk thema aan: het verlangen buiten de geschiedenis te staan, en onbeïnvloed of ongeschonden te blijven door alles wat er zich in ‘de zogenaamde wereld’ afspeelt. Deze Sloveense landbouwersfamilie schakelt de tijd (en de dood) uit, en het is hun vergund zich op te houden in het eeuwigdurende heden dat samenvalt met Handkes kindertijd: ‘Ah, eindelijk uit de geschiedenisnachtmerrie en niets dan de eeuwige kindertijd’, zegt zijn oom Gregor – niet toevallig ook de naam van het hoofdpersonage van De herhaling. De ik-figuur zit op een bankje onder een appelboom en luistert naar wat zijn familieleden te zeggen hebben. Zeker zijn er conflicten en verschillen: één broer, Valentin, is een ladies’ man die zich niet altijd even goed gedraagt; zus Ursula voelt zich het zwarte schaap van de familie en heeft een tijd in het buitenland doorgebracht; de jongste broer Benjamin belichaamt de norse, korzelige afkeer die alle familieleden nu en dan kan overvallen.

Soms wordt Handke zelf op de korrel genomen, bijvoorbeeld in een verzuchting van een van de familieleden: ‘Ach, als iemand anders toch eens over ons droomde. Een kundiger iemand. Iemand die nadenkt en beschouwt en niet jouw eeuwige herdenking, jouw eeuwigdurende bezwering.’ Of verderop: ‘Hij weer met zijn eeuwige Joegoslavië. Zijn hoogstpersoonlijke droom heeft hij, overhaast als altijd, aan ons allemaal willen opdringen.’

Handke ironiseert zijn verlangens en toont de onmogelijkheid ervan aan, maar het neemt niet weg dat hij zijn hang naar zijn wortels in het Slovenië van weleer wel degelijk ernstig neemt, pagina na pagina (en boek na boek). Het is dan ook ‘mijn in negentienhonderdzesendertig bloedjonge moeder’ die hem ‘het volgende naar het hoofd slingert’: ‘Heb je dan niet gemerkt dat je helemaal niet anders kunt, jij fruitgaardvluchteling. Dat wij je sturen, of je nu wilt of niet. Dat wij je bestemming zijn en niet alleen, zoals je een tijdlang beweerde, je ondergang, jij lummel.’

 

Een monumentale ode

De Tweede Wereldoorlog is de belangrijkste gebeurtenis, die voor vele familieleden alles lijkt te veranderen, en die in 1942 leidt tot de geboorte van Peter Handke, als zijn moeder verliefd wordt op een Duitser. Het is boeiend om na te lezen wat hij daarover noteerde in 1972, in Ongezocht ongeluk, het korte boek – ongeveer de helft zo dik als Nog altijd storm – dat Handke schreef na de zelfmoord van zijn moeder op 51-jarige leeftijd. In die tekst is van een verheerlijking van Slovenië geen sprake, en evenmin van een haat tegenover alles wat Duits is. Meer nog: Handke noteerde in Ongezocht ongeluk hoe zijn moeder de Anschluss als een weldaad ervaarde, en hoe haar leven beter werd na de intocht van de Duitsers.

 

‘Wij waren tamelijk opgewonden,’ vertelde mijn moeder. Voor de eerste keer waren er gemeenschappelijke ervaringen. Zelfs de verveling van door de week kreeg de sfeer van een feestdag, ‘tot in de kleine uurtjes’. Eindelijk bleek nu dat tussen alles wat tot dusver onbegrijpelijk en vreemd was geweest, een grote samenhang bestond: er ontstond een relatie van al die dingen tot elkaar en zelfs het bevreemdend automatische werken werd zinvol, als feest. De bewegingen die men daarbij uitvoerde, voegden zich doordat men ze in zijn bewustzijn tegelijkertijd door ontelbare anderen zag uitgevoerd, aaneen tot een sportief ritme – en het leven kreeg daardoor een vorm waarin men zich veilig geborgen en toch vrij voelde.

 

‘Een grote samenhang’ – een van de voorwaarden voor menselijk geluk – komt in deze passage net dankzij en niet ondanks de Duitsers tot stand. In Nog altijd storm blijft daar niets van over, zoals moet blijken uit deze eenvoudige vaststelling van de moederfiguur: ‘En vóór de Duitse intocht was het bijna altijd mooi weer.’ Elders wordt uitgeroepen: ‘De Duitsers zijn het ergst!’ In scherp contrast met de manier waarop hij zijn leven en dat van zijn moeder tot een complex verhaal maakte in boeken uit de jaren zeventig, zet Handke zich met Nog altijd storm dus opnieuw af van zijn vader en van Duitsland, en kent hij zichzelf een verleden toe door ook het verleden van zijn moeder te herschrijven. Of zoals een van de broers het zegt: ‘Wat onze moeder ons gegeven heeft zal niemand ons afpakken. Wat we zijn, dat zijn we en niemand kan ons voorschrijven: Je bent een Duitser.’

De titel van het boek en het theaterstuk is net als de locatie ontleend aan een regieaanwijzing uit King Lear van Shakespeare: ‘Another part of the heath. Storm still’. Over de connecties met Immer noch Sturm heeft Stefan Hertmans al in 2011 geschreven, naar aanleiding van een meer dan vier uur durende opvoering ervan in Salzburg, in een regie van Dimiter Gotscheff. Hertmans had het in die recensie over ‘een monumentale ode’ van Handke ‘aan zijn eigen bestaan als noodgedwongen “Aussenseiter”’. ‘Dat is het hoogste wat literatuur van ons kan vragen: het particuliere lot en de nood aan verbondenheid in een dialectische relatie tot elkaar te plaatsen door het verweven van autobiografie en de geschiedenis.’ Het is een gunstige interpretatie, en Handkes strategie van de laatste veertig jaar wordt er puntig mee samengevat. Zoals al te veel van zijn boeken is Nog altijd storm echter ook het resultaat van een tot vervelens toe uitgesponnen Oedipuscomplex, en van de ijdele hoop aan de moderne wereld te ontsnappen in een nationalistische fata morgana.

Van Oorschot, Amsterdam, 2025
Vertaald door: Miek Zwamborn
ISBN 9789028251335
160p.

Geplaatst op 02/08/2025

Tags: Jacq Vogelaar, Nog altijd storm, Peter Handke, Slobodan Milosevic, Stefan Hertmans, W.G. Sebald

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.