Recensies, roman

De kunst van het verlangen

Het einde van alle straten

Een liefdesfantasie

Frank Vande Veire

‘Gevangen in de stille, donkere omhelzing van haar ring kan deze stad zich niet langer in steen, glas en metaal uitbreiden. Daarom vertakt ze zich des te verfijnder en buitenissiger in zichzelf, spiegelt, herneemt, verzint, als wou ze telkens het visioen overtreffen dat ze in ons heeft geplant.’ Zo beschrijft Frank – het hoofdpersonage in Frank Vande Veires tweede roman Het einde van alle straten. Een liefdesfantasie – de stad waarin hij met een beurs is neergestreken om zijn filosofische verhandeling ‘De liefde langs de grenzen van de zuivere rede’ af te werken. Hij verdient wat bij door te gidsen in een museum waar hij erg eigenzinnig commentaar geeft op de schilderijen. Maar al snel wordt duidelijk dat er een diepere reden is voor zijn verblijf: de aanwezigheid van H., zijn ex-geliefde, die al enkele jaren eerder in de stad neerstreek. Die stad, naar Parijs gemodelleerd, met zijn vertakkingen in talloze avenues, straten, steegjes, pleinen en parken, is niet alleen het expliciete decor van maar ook een spiegel voor de liefdesrelatie van Frank en H., of beter nog: voor Franks labyrintisch subjectieve beleving ervan, die zich verspreidt over en zich vermenigvuldigt in een nauwelijks te overzien netwerk van zelfanalyses, gedachten, gevoelsschakeringen, waanvoorstellingen, dromen, enzovoorts. De theoretische kantiaanse verhandeling komt er uiteraard niet, maar misschien is de roman er de concreet doorleefde pendant van? Het verhaal bevindt zich inderdaad aan de grens van de rede, en wellicht aan de andere kant ervan.

In bovenstaand citaat beschrijft het hoofdpersonage dus eigenlijk zichzelf: omcirkeld en omhelsd door zijn absolute maar ambigue verlangen naar H. produceert hij een steeds verfijndere en buitenissiger wordende fantasie. En dat in zinnen die vaak even labyrintisch en vertakt zijn als de straten waarin hij H. bespiedt en achtervolgt. De rechte lijn en het lineaire verhaal zijn niet aan deze roman besteed. In een lezing die hij gaf ter gelegenheid van het verschijnen van de roman, zegt Vande Veire: ‘Mijn roman is een constellatie van onderbrekingen en ‘nodeloze uitweidingen.’ Het gaat niet vooruit. Je wordt voortdurend uit het verhaal geslingerd. Er zit echt helemaal geen vaart in.’ De uiterlijke acties van het hoofdpersonage beperken zich tot het rondlopen in de stad, het bijwonen van theatervoorstellingen, het gidsen in een museum, het afspreken met vrienden in cafés of restaurants,… Het drama zit in het bewustzijn, in de gevoeligheid en in de fantasie van de hoofdfiguur. Of beter: in zijn woorden, want Frank is de ik-verteller. Je zou kunnen stellen dat de roman geschreven is op het kruispunt van drie labyrinten: dat van het verlangen, dat van de stad en dat van de taal.

Over het verleden van H. en Frank komen we niet veel concreets te weten. Alleen haar naam al werpt een schaduw over het denken en voelen van de hoofdfiguur, al mag je evengoed beweren dat H. het enige licht is in zijn leven. Ze is voor hem zo absoluut dat hij niet eens haar naam voluit noemt. Het einde van alle straten is een roman van het omcirkelen, van het eindeloos variëren op hetzelfde thema. Maar het is ook een roman van en over het kijken. Van de man. Naar de vrouw. Naar de stad. Naar de kunst. Een mannelijke blik?  Zeker, maar in een tegen zichzelf gekeerde versie ervan. Geen koninklijke, autoritaire blik, maar een verstrooide blik. Geen blik als een greep, als toe-eigening. Liefde is voor Frank immers geen kwestie van nabijheid maar van afstand. Van de juiste afstand. Maar hoe bepaal je die? Hoe meet je de juiste afstand? Het vinden van de juiste afstand wordt tot een obsessie tijdens de achtervolgingen. Frank volgt H. door de stad op de voet, raakt in paniek wanneer hij haar uit het oog verliest, raakt nog meer in paniek als zij hem zou kunnen zien en fantaseert intussen over wat er zou gebeuren bij een mogelijke ontmoeting – die hij voortdurend tracht te vermijden.

 

Reflectie over kunst

De roman bestaat uit drie grote delen: ‘Vertoningen’, ‘Straten’ en ‘Verrichtingen’. De titels leggen een aantal accenten die van belang zijn voor een lectuur van de hele roman; het woord ‘vertoningen’ verwijst naar theater, naar (zelf)enscenering, naar schijn, naar spektakel,…; ‘straten’ roept de stedelijke ruimte op, het verlangen en de angst om te verdwalen,…; ‘verrichtingen’ zijn handelingen, concrete daden die iets teweegbrengen – al bestaat dit deel vooral uit langere en kortere verhalen en dromen die Frank uitschrijft en naar H. stuurt. Het zijn evenzoveel manieren waarop de hoofdfiguur zijn ex-geliefde probeert te benaderen of, en dat is in deze roman precies hetzelfde, afstand van haar probeert te houden.

De roman is ook een reflectie over kunst, over wat kunst vermag, over welk verlangen kunst oproept en welk verlangen kunst al dan niet bevredigt. Wat naast de achtervolgingen en omcirkelingen van H. als een rode draad door de drie delen loopt, is de tentoonstelling The Art of Living van tentoonstellingsmaker Jan De Keyser. Het concept van De Keyser is dat gewone mensen de deuren van hun huizen openzetten en de toeschouwers hun dagelijkse doen en laten – hun levenskunst – tonen: ongemedieerd, ondialectisch, authentiek. Het leven niet getoond als esthetische representatie maar als levende presentie: ‘Nooit iets spelen! Doe gewoon! We maken er geen theater van! Het leven is zo al theatraal genoeg.’ Hoewel Frank geenszins de opvattingen van Jan de Keyser deelt, raakt hij toch betrokken bij het project. Het is zijn taak op zoek te gaan naar de juiste locaties. Maar zijn bijdrage is eerder ondermijnend voor het project: hij schrijft zelfs dialogen uit die hij een bevriend koppel laat zeggen tijdens de bezichtigingen. Kunst is volgens hem nooit onbemiddelde afbeelding van het dagelijkse leven. Naast Jan De Keyser is er nog een tweede kunstenaar die Franks pad kruist: de regisseur Heliogabal die zeer fysieke en formalistische theatervoorstellingen maakt waar het lichaam tot zijn limiet geduwd wordt. In een van die voorstellingen treedt H. als danser op en krijgt Frank de kans om haar als een kunstwerk te bekijken en te beschrijven.

Je zou Het einde van alle straten als een sleutelroman kunnen lezen. Het hoofdpersonage heet Frank en is een kunstkenner en dus een alter ego van Frank Vande Veire; het project The Art of Living van Jan de Keyser doet denken aan het project Chambres d’Amis van Jan Hoet uit 1986 in Gent waarbij moderne kunst in woonhuizen werd gepresenteerd; en de regisseur Heliogabal en zijn voorstellingen zijn een incarnatie van Jan Fabre en zijn ensceneringen. Je kan als lezer in de teksten van Vande Veire over kunst, Hoet en Fabre op zoek gaan naar gelijkenissen en verschillen, maar die informatie heb je niet nodig om de roman te lezen. Het maakt het labyrint alleen nog iets complexer.

 

De onmogelijke liefdesverhouding

De ondertitel van de roman is ‘een liefdesfantasie’. Er staat niet ‘een liefdesverhaal’, wat je zou verwachten. Eigenlijk is ‘fantasie’ een overbodig woord als we het als ‘fictief’ interpreteren, als ‘ontsprongen aan de fantasie of de verbeelding van de schrijver’. Want dat spreekt voor zich bij een roman. Hier heeft het echter meer de betekenis van een fantasmagorie, een fata morgana, een luchtspiegeling, kortom van een ongrijpbare (weer)spiegeling van iets dat er misschien niet is, in elk geval niet voor de minnaar:

 

In de ogen van de minnaar is de beminde een vreemd wezen dat naar deze wereld is verbannen. Ze hult zich in de kleren, de woorden en de gebaren van de mensen. Daarom lijkt haar band met wat deze wereld van ons vraagt ten diepste raadselachtig. Is niet elke taak die ze op zich neemt, elke intrige waarin ze verzeild is geraakt, elk verhaal waarin men haar inspint een aanslag op haar wezen? Kan zij werkelijk door iets worden beroerd? De minnaar huivert van de diepe, ongeneeslijke onaangedaanheid die hij in haar vermoedt. Zijn lot is dat hij, in scherpe tegenstelling tot de verleider, de beminde wil beroeren waar zij dood is voor de wereld. Alleen dat onaardse, eeuwig koele, helblauwe, oneindig traag schuivende en krakende landschap van de ziel wil hij bevloeien. Hiervoor moet hij in die zwarte rivier waden die door haar heen loopt, de rivier die haar scheidt van al de gedaantes waarin ze zichtbaar en aanspreekbaar is. Is de minnaar dan niet de geprivilegieerde getuige van de beminde? Moet hij ook dat idee loslaten? In elk geval begrijpt hij niets van de beminde. Hij begrijpt werkelijk niets. Eender wie begrijpt haar beter.

 

Het is een typische passage uit de roman. Veel opsommingen en nevenschikkingen.  Intrigerende vragen. Filosofische bedenkingen. Scherpe observaties. Sterke beelden. Absolute metaforen. Eindeloze herhalingen en variaties. Gevaarlijk wankelend op een strak gespannen koord tussen zelfgenoegzaamheid en afgrondelijke twijfel. Vol pathos. Ogenschijnlijk zonder ironie. Veel metaforen waarmee de relatie tot de geliefde beschreven wordt, hebben een kosmische dimensie. H. kijkt Frank aan ‘met ogen waarin de interstellaire koude flakkerde’. Haar hand ligt ‘zowel binnen handbereik als lichtjaren van de mijne verwijderd. Nog eerder had de maan, zijn omwentelingen moe, zich in de Grote Oceaan gestort, dan dat die hand de mijne had gezocht.’  Of deze gedachtegang: ‘Ik bedacht dat alles goed was. Aangezien de afstand tussen mensen onmetelijk is, kon niemand haar ooit dichter naderen dan ik deed. Het beste was die onmetelijkheid tot zich toe te laten, als een open graf dat zo uitgestrekt is als de hele wereld.’ Dit soort passages zijn uiteindelijk – en hier komt de ironie naar voren – een deconstructie van het romantische verlangen. Ze leggen het lege hart ervan bloot. De ‘dood’ is overigens overal aanwezig in deze roman; van de begraafplaatsen – ‘de dodenakkers’ – die rond de stad liggen, tot de vele ‘dubbels’ die in de roman aanwezig zijn: zo wordt Frank gedubbeld door de jaloerse echtgenoot van H., een dubieuze rijke Rus, die bij haar een enkelband laat aanbrengen zodat hij steeds kan controleren waar ze zich bevindt. Ook de verhalen en dromen uit het derde deel zijn fascinerende varianten op de onmogelijke liefdesverhouding.

 

Labyrint

Het einde van alle straten is een ‘monotone’ roman. Misschien is ‘monomaan’ een beter woord. En tegelijk ‘oeverloos’. Het gaat voortdurend om variaties op en vertakkingen van een thema, om kleine verschuivingen en veranderingen, om spiegelingen en weerspiegelingen. Er zitten geen grote drama’s in deze roman. En toch is het voortdurend alsof er een fatale catastrofe zit aan te komen of net gebeurd is. Een soort eindtijdgevoel vol onrustige dynamiek. Een nutteloze hartstocht. Een gevoel van onmogelijkheid. Een negatie van iedere hoop en betekenis. Een vlucht voor het concrete leven in de literatuur: hoe groter de afstand tot H., hoe meer kans de literatuur krijgt. Dat Frank en H. op de laatste pagina toch in elkaars armen eindigen, is eigenlijk bijna een anticlimax.

Het einde van alle straten is een bijzondere leeservaring. De lezer die zich in het labyrint van deze roman begeeft, raakt er niet meer uit.

het balanseer, Gent, 2022
ISBN 9789079202935
278p.

Geplaatst op 15/11/2023

Tags: Frank vande Veire, Het einde van alle straten, Kunst, Liefde

Categorie: Recensies, roman

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.