De onmens als incarnatie van het mensdom

De klerk Bartleby. Een verhaal van Wall Street

Herman Melville (vert. Rosalien van Witsen)

De klerk Bartleby. Een verhaal van Wall Street, dat is hoe Rosalien van Witsen de titel vertaalt van het meesterwerk Bartleby. A Story of Wall Street. Herman Melville (1819-1891) publiceerde het anoniem in een tijdschrift, enkele jaren nadat hij met zijn ondertussen tot wereldklassieker verheven Moby Dick (1851) door de pers was neergesabeld en door het publiek werd genegeerd. Misschien is die ‘klerk’ in de titel niet nodig, aangezien dit verhaal in ons taalgebied genoegzaam bekend is (het is reeds de derde vertaling) en er zich ondertussen rond de zielige, ‘onbetekenende’ kantoorklerk Bartleby een filosofisch discours ontsponnen heeft waarin Gilles Deleuze, Giorgio Agamben en Slavoj Žižek de hoofdrolspelers zijn. Uiteraard is het hier niet de plaats om hun interpretaties kritisch door te lichten. Wel mag misschien worden gezegd dat ze alle drie de vreemde neiging hebben om van de dodelijk passieve, compleet oncommunicatieve Bartleby een soort held te maken. Deleuze verheft hem uiteindelijk tot ‘de heelmeester van een ziek Amerika, de medicijnman, de nieuwe Christus of de broer van ons allemaal.’ Agamben noemt hem een ‘nieuwe messias’. Žižek slaagt erin in hem ‘de bron en de achtergrond’ van een alternatieve maatschappelijke orde te zien, ‘haar permanente fundering’.

De verteller is al met al een sympathieke figuur. Hij is een notaris en geeft toe dat hij dat is geworden uit gebrek aan ambitie. Meer dan een rustig, comfortabel leven verlangt hij niet. Hij heeft het liefst dat alles gezellig en behaaglijk blijft. Er zit een zweem van zelfspot in hoe hij dit stelt: ‘In the cool tranquillity of a snug retreat, [I] do a snug business’… In een handige, tweetalige uitgave vertaalde Auke Leistra dit ooit als: ‘In de rust en kalmte van een knus kantoor drijf ik een knusse handel’… Helaas gaat in Van Witsens nieuwe vertaling de ironie, een effect van de herhaling van het woord ‘knus’, verloren: ‘teruggetrokken in de koele kalmte van een behaaglijk oord’…

Op een ontwapenende manier presenteert de notaris zich als een toonbeeld van burgerlijkheid. Hij houdt van orde en alles wat dit impliceert: netheid, overzichtelijkheid, vlijt, efficiëntie. Hij gaat er prat op dat hij betrouwbaar is. Op een grappige manier beschrijft hij hoe hij ervoor zorgt dat zijn drie ondergeschikten, ondanks hun grillige of driftige karakter, het beste uit zichzelf halen. Wanneer de klerk Bartleby zich bij hem aanbiedt, neemt hij hem aan omdat deze geen storende karaktertrekken heeft. Bartleby ziet er ‘uitzonderlijk kalm’ uit en de notaris verwacht dat deze kalmte ‘een heilzame invloed zou uitoefenen op het grillige humeur’ van de anderen. Overigens blijkt de net aangeworvene een zeer vlijtig en razendsnel werkende kopiist te zijn. Hij lijkt documenten te ‘verzwelgen’. Maar dan komt de dag dat de notaris hem iets meer vraagt, namelijk om een kopie op fouten na te kijken. Tot ongeloof en verbijstering van zijn chef antwoordt Bartleby: ‘Liever niet’. Dat is althans hoe Bartleby’s veelbesproken ‘I’d prefer not to’ deze keer werd vertaald. Leistra vertaalde indertijd met: ‘Ik doe het liever niet’. Deze twee vertalingen missen beide het onaffe van Bartleby’s antwoord, meer bepaald de afwezigheid van een werkwoord. (Misschien moet je durven vertalen in de trant van: ‘Ik zou liever niet’). Deze onafheid maakt Bartleby’s weigering onbepaald, waardoor die weigering zich potentieel kan uitbreiden tot alle mogelijke taken. Het duurt dan ook niet lang tot Bartleby domweg zelfs weigert om te kopiëren, en zich daarmee als klerk overbodig maakt. Normaal gesproken, zegt de notaris naar aanleiding van Bartleby’s eerste weigering, zou hij de werknemer in kwestie direct ontslaan. Maar Bartleby’s weigering ‘ontwapent’ hem. Dat is omdat Bartleby deze op een volkomen rustige en vriendelijke wijze uit. Er is aan zijn weigering niets uitdagends of brutaals. Er spreekt slechts een rustige vastberadenheid uit, waardoor het lijkt alsof die weigering gemotiveerd is door ‘een overweging van hogere orde’.

De notaris had natuurlijk al gemerkt dat er met Bartleby’s extreme vlijt iets niet pluis was. Hij ‘verzwolg’ de teksten zonder ze te ‘verteren’ en zonder enige opgewektheid. Hij kopieerde dus zonder enige betrokkenheid, zonder zich de tekst eigen te maken, ‘in doodse stilte, bleek en mechanisch’. Hij werkte de teksten letterlijk weg. In die zin getuigde deze mechanische, volkomen ongeëngageerde vlijt van een weigering om te werken, een weigering om door werk te worden aangetast.

Toen Bartleby kwam solliciteren had de notaris al gemerkt dat er met Bartleby iets vreemds aan de hand was. Hij stond ‘bewegingloos’ in de deuropening: ‘Ik zie de figuur nog voor me – bleek en keurig, zielig en fatsoenlijk en totaal verloren.’ Zo vertaalt van Witsen ‘pallidly neat, pitiably respectable, incurably forlorn!’ Door de bijwoorden los te koppelen van de adjectieven, gaat het paradoxale van Melvilles formuleringen jammer genoeg verloren, en daarmee de nadruk op het buitenissige van Bartlebys verschijning, nog eens beklemtoond door het bij Melville zeldzame uitroepteken. Bartleby is wel degelijk ziekelijk keurig, meelijwekkend fatsoenlijk, onherroepelijk verloren. En hij is niet zomaar beleefd maar ‘lijkachtig beleefd’ (‘cadaverously gentlemantly’), een bijwoord dat overigens wegvalt in de vertaling.

De notaris heeft Bartleby dus niet enkel aangeworven omdat hij in hem een efficiënte werkkracht zag, ook niet omdat hij er netjes en fatsoenlijk uitzag, maar omdat hij er excessief netjes en fatsoenlijk uitzag, tot op het ziekelijke af. Hij vormde een soort droevige, doodse parodie op kleinburgerlijke keurigheid en fatsoenlijkheid, wat de notaris al meteen het gevoel gaf dat Bartleby reddeloos eenzaam en verloren was, ‘als een wrak midden op de oceaan’, zoals het verderop luidt. De keuze van de notaris voor Bartleby was dus niet zo rationeel als hij had gewild. Hij was gefascineerd én bezorgd om hem. Dit wordt duidelijk door de speciale plaats die Bartleby in het kantoor krijgt toegewezen. Terwijl de andere assistenten achter een matglazen schuifdeur zitten, plaatst de notaris zijn nieuwe klerk in zijn eigen ruimte, slechts gescheiden door een kamerscherm dat Bartleby aan zijn oog, maar niet aan zijn stem onttrekt. Hierdoor kan Bartleby gemakkelijk met kleine taken worden belast. De notaris, die vooral denkt aan het pragmatische van deze opstelling, beseft niet dat hij hierdoor een intimiteit creëert die al gauw zwaarder op hem zal drukken dan hem lief is. Wanneer Bartleby nog weigert te kopiëren en vervolgens weigert het kantoor te verlaten omdat hij van geen nut meer is, groeit hij uit tot een absurde, obsederende, nooit wijkende aanwezigheid, zeker wanneer dan ook nog eens blijkt dat hij in het kantoor overnacht en er ook zijn weekends doorbrengt.

Bartleby heeft zich om een duistere reden aan de notaris vastgezogen. Terwijl hij nooit een blijk geeft van enige sympathie of vriendschap voor zijn chef, antwoordt de klerk, wanneer zijn chef hem vriendelijk doch beslist vraagt het kantoor te verlaten: ‘Ik zou u liever niet verlaten.’ Dit is de eerste keer dat Bartleby zijn ontkenning inhoudelijk specificeert. Terwijl de notaris het zo had georganiseerd dat hij elk moment beslag kon leggen op Bartleby, legt Bartleby nu beslag op hem, echter zonder hem ooit iets concreets te vragen, en juist hierom is die beslaglegging zo radicaal en zo onontwijkbaar.

Er is veel geschreven over Bartleby’s ‘I’d prefer not to’. Het is absoluut niet de krachtige weigering van iemand die op zijn strepen of zijn rechten staat of zich laat gelden als een vrij persoon die het recht heeft te doen en laten wat hij wil. Bartleby weigert niet bepaalde taken uit te voeren omdat hij ze beneden zijn waardigheid acht, nee, zijn eerste weigering betreft juist een taak die meer is dan de geestdodende, machinale kopieerarbeid die hij al dagen verrichtte. Bartleby weigert iets te doen dat van ‘creativiteit’ of van ‘persoonlijk initiatief’ getuigt. Zijn beleefde, onnadrukkelijke weigering is geen verzet die naam waardig. En dat ontwapent de notaris: ‘Ik brandde van verlangen om hem zo te prikkelen dat hij zich weer ging verzetten’. Leistra vertaalde indertijd niet zo nodeloos omslachtig: ‘Ik brandde van verlangen naar tegenstand.’ (‘I burned to be rebelled against again.’)

Juist omdat in Bartleby’s ‘I’d prefer not to’ totaal geen boosheid of ongeduld doorklinkt, plaatst hij zich volgens de notaris buiten het menselijke. Bartleby is geen individu dat voor zichzelf opkomt, noch door emotionele chantage noch door redelijke argumentatie. Hij onttrekt zich aan de ‘normale’ communicatie. Het ontbreekt hem aan de meest elementaire gemeenschapszin, aan verantwoordelijkheidsbesef of gezond verstand. Zonder iemand ooit lastig te vallen, is hij totaal onhandelbaar, een zwijgende, zich nooit opdringende, onwezenlijk vriendelijke aanwezigheid, een aanwezigheid die niets wil, zich zelfs nauwelijks voedt. Met zijn ‘I’d prefer not to’ plaatst hij zich op de rand van het menselijke communicatieveld, een veld waarin mensen redenen of motieven articuleren aangaande wat ze zullen doen of niet doen.

Ten einde raad neemt de nuchtere notaris zijn toevlucht tot religieuze verklaringen. Misschien is dit onmogelijke, maar al met al onschuldige creatuur door de voorzienigheid op zijn weg geplaatst. Misschien is hij wel de zin van zijn leven… Nadat hij heeft ontdekt dat Bartleby op een doodse zondagmorgen in het kantoor verblijft, wordt hij voor de eerste keer in zijn leven

overmand door een alles overheersende schrijnende droefenis [melancholy]. Ik werd onontkoombaar tot wanhoop gedreven door mijn verbondenheid met het mensdom. Een broederlijk gevoel van droefenis! [a fraternal melancholy!]. Want zowel ik als Bartleby was een zoon van Adam.

De paradox bestaat erin dat de notaris zich met het hele mensdom verbonden voelt in confrontatie met een hopeloze onmens. Bartleby laat zich niet op zijn gedrag aanspreken, denkt er niet aan zichzelf te rechtvaardigen. Hij blijft doof voor elk appel dat je, hoe goed bedoeld en terecht ook, op hem doet. En juist dit wezen dat zich buiten het menselijke plaatst, incarneert nu voor de notaris bij uitstek wat ons allen tot mens maakt. De melancholie van de notaris is christelijk gekleurd. Het mensdom wordt niet belichaamd in een geslaagd exemplaar, maar in een inerte, asociale schim waarop elk goedbedoeld humanisme te pletter loopt.

Het gevaar van fascinerende literaire personages zoals Bartleby is dat ze enkel als extreme grensgevallen worden beschouwd, en niet als mensen die een onmenselijkheid in onszelf belichamen. Op een bepaald niveau blijft iedereen inert en koppig hoe hij nu eenmaal is en is hij daarin onaanspreekbaar, alsof iedereen zichzelf meesleept als een molensteen zoals de notaris zijn Bartleby.

’Onmenselijk’ aan Bartleby is ook dat hij zich nauwelijks voedt. Hij schijnt alleen van gemberkoekjes te leven. Nu is gember ‘kruidig en scherp’, terwijl Bartleby, die een en al saaiheid uitstraalt, dat helemaal niet is. De notaris concludeert dan maar dat Bartleby ‘liever niet’ had dat gember effect op hem heeft. Hij durft er niet bij stilstaan dat zijn magere, lijkbleke klerk aan die gemberkoekjes, waarvan de voedingswaarde heel gering is, misschien wel een met pijn vermengd genot beleeft van een intensiteit die zijn eigen gezonde genietingen in de schaduw stelt.

Het is vreemd dat Deleuze zijn essay over ‘Bartleby’ begint met de bewering dat dit verhaal geen metafoor is van de schrijver. Zelden was een verhaal dat zo duidelijk wél. Geven veel moderne schrijvers niet het woord aan het onmenselijke? En is er aan hun pogingen om de lezer te bereiken hierdoor niet altijd iets tevergeefs? Wordt hen niet vaak een ‘hermetisme’ verweten, en dus eigenlijk een ‘gebrek aan communicatieve vaardigheden’? Het enige dat de notaris over Bartleby’s vorige leven ter ore kwam is dat hij ooit werkte in een Dead Letter Office, de afdeling in een postkantoor waar brieven die niemand komt ophalen na verloop van tijd aan de vlammen worden prijsgegeven…

Het is bekend dat ‘Bartleby’ een lievelingsverhaal van Franz Kafka was. Vanwege zijn anorectische uitstraling wordt Bartleby vaak als een voorloper van Kafka’s hongerkunstenaar beschouwd. Maar misschien moeten we eerder denken aan Odradek uit het verhaaltje ‘De zorgen van een huisvader’, een vreemd wezentje van niets dat nauwelijks meer kan zeggen dan zijn naam, een volmaakt doelloos bestaan lijkt te leiden, geen vaste woonplaats zegt te hebben, maar door de verteller niettemin altijd weer ergens in zijn huis wordt aangetroffen: ‘Klaarblijkelijk doet hij niemand kwaad; maar het idee dat hij mij nog overleven zal, vind ik bijna pijnlijk.’

Athenaeum, 2016
ISBN 9789025304195
96p.

Geplaatst op 27/11/2016

Naar boven

Reacties

  1. Joris Note

    Dit is een boeiende bespreking en ze werpt interessante vragen op. Enkele opmerkingen:
    – Ik betwijfel of ‘Bartleby’ in ons taalgebied echt bij een groot publiek bekend is, in elk geval zijn de eerdere versies moeilijk te vinden. Maar er is een andere reden om een beroepsaanduiding in de titel te zetten: het verhaal heet ‘Bartleby, The Scrivener’ (en ‘A Story of Wall-street’ is de ondertitel). Of ‘klerk’ de beste vertaling is, is een andere vraag.
    – Een ‘onmens’ is volgens Van Dale ‘iemand die de naam van mens onwaardig is’, en dat lijkt me al te beledigend voor het personage Bartleby. Hij is misschien een gehandicapt mens, of een onvolledig mens, of een niet helemaal gesocialiseerd mens – met ruimte voor een positieve interpretatie.
    – Wat de omzetting van ‘I would prefer not to’ heeft Vande Veire groot gelijk: de onafheid zou erin moeten zitten. Blijkbaar heeft Walter van der Star ‘Ik zou liever niet’ aangedurfd in zijn vertaling van Deleuzes Bartleby-opstel – wat dan weer niet gewaardeerd werd door Christophe Van Gerrewey (http://www.dewitteraaf.be/artikel/detail/nl/4154 ). Zie ook de blog van Marc Kregting, http://dehoningpot.blogspot.be/2016/10/moet-je-prefereren-leren.html.
    – Vande Veire legt de nadruk op Bartleby als ‘metafoor van de schrijver’. Dat mag natuurlijk, maar ik vraag me af dit toch niet typisch de interpretatie is van een lezer die zelf schrijft. Voor andere lezers zal Melvilles personage wel vooral deel uitmaken van de talloze andere ‘onmenselijke’ door schrijvers gecreëerde figuren, pakweg: die van Beckett, de vreemdeling Meursault van Camus, de leraar in Claus’ ‘De verwondering’ – of de figuren van Robert Walser, die door Agamben ook hoog worden gewaardeerd (zie http://www.mikrogramme.de/e945/e935/). En ik denk dat vele lezers heel goed zien dat die ‘grensgevallen’ wel degelijk ‘een onmenselijkheid in onszelf belichamen’, dus inderdaad: ‘de onmens als incarnatie van het mensdom’, of als allegorie van het mensdom (of van ‘de mens in de moderne wereld’). Vermoedelijk kunnen nogal wat lezers zich dan ook zonder overdreven moeite enigszins identificeren met die figuren: omdat ze zichzelf soms wel ervaren of voelen als Bartleby of Molloy of Meursault of Victor de Rijckel.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.