Poëzie, Signalement

Door een ander leven aangeraakt

Een kinderoog

De vroege jeugd van Xander Specht

H.C. ten Berge

Met Een kinderoog. De vroege jeugd van Xander Specht neemt de poëzie van H.C. ten Berge een verrassende, late wending. Niet eerder was hij zo persoonlijk, al worden niet alle maskers afgenomen. De bundel roept de karige jaren 1944-1949 op en vertelt over de ontdekking van de literatuur als vluchtweg uit een al te beklemmende werkelijkheid.

Uit de presentatie van zijn werk blijkt dat Ten Berge zich goed bewust is van de samenhang en ontwikkeling van zijn poëzie. Wellicht uit een behoefte om periodiek de balans op te maken, bracht hij twee keer zijn tot dan toe verschenen bundels samen: Materia prima bevatte de afzonderlijk verschenen dichtbundels uit de jaren 1963-1993, Cantus firmus die uit de jaren 1993-2013. De bundel die na dat tweede verzamelboek verscheen, Splendor (2016), werd op de achterflap gepresenteerd als ‘een nieuwe fase in een zich nog steeds ontwikkelend dichterschap’. Iedere bundel van deze traditiebewuste modernist is de uitkomst van een onderzoek naar de mogelijkheden van de taal en de verbeelding om nog onbekende ervaringsgebieden te ontsluiten. Soms gebeurt dat met de moed der wanhoop, want het is goed mis in de wereld. Maar vaker wint ‘de dans van het woord’ het van de misantropie, zoals in zijn bundel In tongen spreken (2020).

Een kinderoog is de geschiedenis van een ontvoogding. Waar Ten Berge in vroegere bundels uiteenlopende personages opvoerde met wie hij zich op afstand kon identificeren, staat in dit boek één figuur op de voorgrond. Xander Specht is een alter ego van de auteur, wiens kinderfoto op de voorzijde van het omslag is afgedrukt. Kenners van het werk van Ten Berge herinneren zich deze Specht uit Splendor, dat een ‘Kleine kroniek van Specht, Alexander’ bevatte. Daar troffen we een neerslachtige, oude Specht aan, ‘afgesneden van het leven’, ‘verdwaald in de mist van het heden’ en met een afgematte geest: ‘Vanwaar de moed om door te gaan?’ In Een kinderoog is Specht getooid in jonge veren. Zijn kinderjaren worden in de tweede persoon enkelvoud verteld, waardoor de noodzakelijke afstand tussen dichter en alter ego in stand wordt gehouden. Scènes uit het leven van de jonge Specht passeren de revue als oude foto’s uit een bijna vergeten doos; ‘beeldsnippers van een voorbije tijd’ heetten die in Nieuwe gedichten (1981).

In de eerste strofe beginnen we aan een afdaling naar het verleden:

 

Terwijl je al sliep viel je nogmaals in slaap.

Het gebeurde op klaarlichte dag,

Dromen voerden je naar wat je was vergeten –

Plaatsen waar je nooit meer kwam.

 

De onderneming die de dichter op touw zet, is wellicht aan te duiden met het woord autoantropologie, de ondertitel van het boek van de dichter en antropoloog Nathaniel Tarn (Atlantis, An Autoanthropology), waaraan Ten Berge het motto van zijn bundel ontleende: ‘Every child should have an experience of unlimited bliss’. Ook Een kinderoog is in zeker zin een antropologisch onderzoek naar de meervoudigheid van het zich ontwikkelende zelf, naar de bronnen van het ik en zijn verbindingen met de wereld.

De dichter voert ons terug naar de laatste oorlogsjaren en de meidagen van 1945: een Canadees deelt chocola uit, een blonde Duitser snijdt een fluit uit wilgenhout en Dirk de smid vlucht op zijn sokken door een steeg. Na de bevrijding volgen de karige jaren van levertraan, wollen zwembroeken, stamkaarten en voedselbonnen, broeders en nonnen, een teruggekeerde maar verslagen vader, een zachtaardige moeder, een door angsten bevangen jongen. De beklemming is overal voelbaar, maar ook de verwondering om die wereld van gisteren. Mild is de blik op de zorgzame, schuchtere, geremde ouders:

 

Vader was een vakman, soms een haas

die voor zijn leven rende of geschrokken

in zijn leger schuilde.

Moeder, durfal in gedachten, hunkerde

naar avontuurlijk leven, stuitte al die jaren

op een starre werkelijkheid.

Gekortwiekt door hautaine autocraten,

bazen & prelaten werkten ze voor weinig geld

en hielden zich met moeite staande.

 

De ontsnapping uit deze wereld van harde plichten, schaars vermaak en schoolse hel met handtastelijke paters begint met de ontdekking van het reizen – op de brandstoftank van oom Jelles Harley Liberator, in de vrachtwagencabine van neef Daan – en van verhalen: ‘verboden boekjes’, Schateiland van Stevenson (‘zo’n schrijver worden / leek wel wat’). Ook zijn er de eerste verliefdheden, zoals op een Indisch meisje:

 

We zaten daar als op een oude foto

uit de Oost: een bleke roomse jongen

en zijn Javaanse, Nederduitsch Gereformeerde bruid.

Je was door een bijzonder wezen

en een ander leven aangeraakt.

 

Dan breekt het tijdperk van het boek aan. Puk en Muk, Arendsoog, de sprookjes van Andersen en Grimm.

 

Je ogen lazen stilaan anders

dan ze eerder deden.

Je dronk alles gretig in

om niet te hoeven wezen

waar je was en de grauwte

even te vergeten.

De raadsels van het sprookje

werden bleker en verdwenen.

Voor verjaardagen en Sinterklaas

alleen nog boeken vragen;

kon je weer een week of twee

vooruit en uren in een echte,

want verbeelde wereld leven.

 

Met het lezen groeit het schrijfverlangen. De boeken helpen Specht om zich los te tornen uit de wereld van ‘kerk en zwartrokken’. Het laatste gedicht van Een kinderoog heeft dan ook de fraaie dubbelzinnige titel ‘Adieu’: ‘Vlug, wees weg, / verlaat het nest – / vlieg uit, wees / lucht, een wiekslag, / en kom nooit terug.’

Een kinderoog is een indrukwekkende proeve van wat de literatuurwetenschapper Edward Said ‘late style’ noemde. Met die aanduiding vestigde hij de aandacht op het late werk van componisten die zich hadden bevrijd van wat hen eerder vormde en beperkte en zo ruimte schiepen voor vernieuwing, soms buiten de grenzen van wat acceptabel en verstaanbaar werd gevonden. Het verleden wordt niet verworpen, maar komt in een nieuw en bevrijdend licht te staan. Een dichtersleven lang hamerde Ten Berge op het onpersoonlijke karakter van de poëzie. Hij deed dat in de traditie van grote modernisten als Ezra Pound en T.S. Eliot, die meenden dat poëzie diende te ontsnappen aan particuliere emoties, wilde zij een bovenpersoonlijke zeggingskracht krijgen. Op dat poëticale fundament bouwde Ten Berge een oeuvre dat van blijvend belang is in de Nederlandse literatuur. Nu, met deze late bundel, kan hij het zich veroorloven om het eigen diepe verleden met een open kinderoog en persoonlijker dan ooit eerder het geval was te doorgronden. Het levert een boek op dat op iedere bladzijde fascineert en ontroert. Wij worden door een ander leven aangeraakt.

 

Deze bespreking verscheen eerder in Poëziekrant, jaargang 46 (2022), nr. 5

Koppernik, Amsterdam, 2022
ISBN 9789083237060
104p.

Geplaatst op 25/10/2022

Tags: H.C. ten Berge

Categorie: Poëzie, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.