Hoe vertel je het verhaal van het Palestijnse volk? Dat is een vraag die niet alleen politieke, maar ook literaire dimensies en consequenties heeft. De jaartallen van de Palestijnse tragedie zijn bekend: de oprichting van de staat Israël en de verdrijving van honderdduizenden Palestijnen uit hun huizen in 1948, de zesdaagse oorlog van 1967 en de vernederende nederlaag van de Arabische legers, de Jom Kipoeroorlog van 1973, het bloedbad in de Palestijnse vluchtelingenkampen van Sabra en Shatila in 1982 etc. Maar wat betekenen die data op het niveau van de menselijke ervaring? Het is immers op dat niveau dat de romanschrijver actief is. Hoe geeft hij echter een stem aan het verlies en het lijden van honderdduizenden, zonder in de val te trappen van het ‘officiële’ verhaal? Met Poort van de zon heeft Elias Khoury een roman geschreven die alleen al door zijn volume van meer dan vijfhonderd pagina’s en zijn talrijke en kleurrijke personages een epische adem heeft, al doet de benaming ‘epos’ de roman niet echt recht. Daarvoor is de roman te grillig, net als de geschiedenis die hij wil vertellen.
Elias Khoury (°1948) zelf is geen Palestijn, maar een Libanees. Hij groeide op in het christelijke Oost-Beiroet. Na een bezoek aan een Palestijns vluchtelingenkamp in Jordanië besluit hij zich op negentienjarige leeftijd aan te melden bij Fatah, de Palestijnse bevrijdingsbeweging van Yasser Arafat. Als de Palestijnse strijders in 1970 uit Jordanië worden verdreven, gaat Khoury naar Parijs om daar aan een studie over de Libanese burgeroorlog in 1860 te werken. In Parijs begint ook zijn literaire loopbaan. In 1975 raakt hij actief betrokken bij de Libanese burgeroorlog en kiest hij de kant van de linkse moslims tegen de christelijke falangisten. Bij een explosie wordt hij zwaargewond en verliest bijna zijn zicht. Van dan af legt hij zich toe op de journalistiek en op het schrijven van essays, romans en toneelstukken, waarvoor de Palestijnse tragedie en de Libanese burgeroorlog het ‘natuurlijke’ decor zijn.
De Palestijnse en de Libanese moderne literatuur zijn kinderen van de oorlog en de diaspora. In zijn romans probeert Khoury daarvan getuigenis af te leggen, niet alleen door de oorlog en alle daarbij horende materiële, morele en sociale ellende tot onderwerp van zijn schrijven te maken, maar ook door de realiteit te laten inbreken op zijn schriftuur: ‘De oorlog heeft de literaire taal geopend voor de gesproken taal. Dat is een grote ontwikkeling waar de Arabische literatuur doorheen moet gaan. De Arabische natie is de enige plek ter wereld waar de taal de voorbije vijftienhonderd jaar niet is veranderd. Alle andere talen zijn veranderd, behalve de onze, omdat onze taal van de Koran komt en dus verbonden is met het sacrale. Als een gevolg daarvan zijn we door eeuwen van stilstand gegaan. Voor iemand als mij die de burgeroorlog heeft meegemaakt, is het belangrijk om te schrijven hoe mensen werkelijk spreken en leven. Dat bestaat niet in de Libanese literatuur. De oorlog leerde ons dat we de taal moesten veranderen om de nieuwe realiteit uit te drukken. Ik bedoel daarmee niet dat we het klassiek Arabisch achter ons moeten laten, maar dat we de syntax van het gesproken Arabisch in het klassieke Arabisch moeten introduceren.’
In Poort van de zon combineert Khoury op een indrukwekkende wijze de Arabische verteltraditie (die haar rijkste uitdrukking kreeg in de verzameling van de Verhalen van 1001 nacht) met de eisen van de moderne romankunst. De roman is een eigenzinnig soort orale vertelling. Khaliel, de verteller, is een arts in een ziekenhuis in het vluchtelingenkamp Shatila. De roman is het gesprek dat hij negen maanden lang voert met Joenis, een verzetsstrijder van de oorlog van 1948 en een man die hij erg bewondert. Het bijzondere van dat gesprek is dat Joenis in coma ligt. Net zoals Sjaharazaad, de vertelster van de Verhalen van 1001 nacht, de sultan verhalen blijft opdissen om niet te moeten sterven, zo blijft Khalil tegen Joenis praten om diens dood uit te stellen: ‘Hé, jij daar. Hoe moet ik tegen je praten? Of met je? Of over je? Moet ik je verhalen vertellen die je al kent, of moet ik zwijgen en je laten gaan, waarheen dat ook is?’ De hele roman lang wordt Joenis in de tweede persoon aangesproken: ‘Ik probeer je wakker te maken met woorden. Waarom zeg je dan niets terug? Een woord is al genoeg. Of je kunt niet praten, of je wilt het niet, of je weet niet hoe het moet. Dus zul je wel moeten luisteren. […] Net als jij ben ik moe geworden van al dat gepraat. Maar ook als ik zwijg, blijven de woorden komen. Ze zwellen als zweetdruppels uit mijn poriën en in plaats van mijn eigen stem hoor ik de jouwe uit mijn keel komen. Ik laat je praten en praten, maar je wordt niet wakker. Integendeel, je verzinkt nog dieper in je slaap.’ Een ogenblik lang lijkt de roman te suggereren dat het vertellen iets bovenpersoonlijks, iets anoniems, iets collectiefs wordt. Een roman waarin het niet langer gaat om de individuele stem, maar via de vele aanwezige stemmen om de stem van een volk.
Toch zou het verkeerd zijn om in de verhalenstroom van Poort van de zon zoiets als een eenduidig Palestijns nationaal epos of een Palestijnse identiteit te willen ontdekken. Het gaat om een gebroken vertelling, om een collage van verhalen, om verhalen in verhalen, om verhalen waarvan verschillende versies bestaan. De verhalen van de personages tuimelen over elkaar, in een haast willekeurige chronologische volgorde: de mensengeschiedenis heeft geen rechtlijnig verloop. De personages liegen daarenboven, wat hen echter alleen maar menselijker maakt. Khoury heeft zich vooral laten inspireren door herinneringen van gewone mensen, marginalen, outcasts, verliezers. Vanuit dat bewust antiheroïsche perspectief kijkt hij naar de Palestijnse geschiedenis. Poort van de zon is daarmee ook een roman over moed en wanhoop, over helden en lafaards, en over de dunne lijn die beiden van elkaar scheidt. Het is geen toeval dat het politieke vraagstuk Palestina veel minder centraal staat dan je zou verwachten. De rode draad in het verhaal is de aangrijpende liefdesgeschiedenis van Joenis en zijn vrouw Nahiela. De roman kan zonder veel moeite gelezen worden als een hommage aan de Palestijnse vrouwen, aan de talloze moeders en echtgenotes, die met de kinderen achterbleven, terwijl hun zonen en mannen onderdoken of wegvluchtten om zich bij het verzet aan te sluiten.
Honderden pagina’s lang probeert Khaliel om Joenis opnieuw het leven in te praten, maar na negen maanden (!) laat hij hem uiteindelijk toch sterven. De kracht van de roman is de complexe relatie tussen verteller, toehoorder en vertelling. Het loutere vertellen heeft zijn onschuld verloren, al was het maar omdat de eerste toegesprokene zich in een onomkeerbare comateuze toestand bevindt. Het is met andere woorden meer een alleenspraak dan een vertelling: Khaliel spreekt in laatste instantie tot zichzelf. Het lichaam van de bewusteloze Joenis is niet meer dan soort echokamer. Uiteraard gaat het hier ook om een metafoor. Poort van de zon is het afscheid van een bepaald beeld van Palestina, van een intussen onleefbaar geworden droom en mythe. Een noodzakelijk afscheid om verder te kunnen. Dat is wat Khaliel leert in zijn maandenlange alleenspraak: hij vertelt verhalen, maar ontdoet er zich ook van. Dat lijkt althans de bedoeling te zijn. Maar dat de spoken uit het verleden hardnekkig zijn, blijkt uit de laatste regels van de roman. Na een kwellende droom rent Khaliel op blote voeten zijn huis uit naar het graf van Joenis: ‘Hier sta ik nu, gehuld in de nacht, weggespoeld door de maartregen, en ik zeg tegen je… Nee, beste vriend, zo eindigen verhalen niet. Nee… Hier sta ik. De regenkoorden dalen van de hemel naar de grond. Mijn voeten zakken weg in de modder. Ik steek mijn hand uit, grijp me vast aan de regenkoorden, en loop, en loop, en loop.’ Het is een ambigu en ongemakkelijk einde: in de modder wegzakken en tegelijkertijd lopen zonder richting. Waar Khaliel naartoe loopt is onzeker, net zo onzeker als de toekomst van Palestina zelf.
Het is Elias Khoury nooit om een klaar en helder verhaal te doen geweest. Integendeel zelfs. Met zijn meanderende schriftuur zoekt hij de complexiteit op van identiteit, herinnering en geschiedenis en van de verwoestende krachten van de tijd. Tegelijk is het een intense hommage aan de honderdduizenden individuele levens en hun dagelijkse strijd om te overleven, als Palestijn en als mens.
Overgenomen uit De Leeswolf, jaargang 16 (2010), nummer 7 (oktober).
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.