Interviews

Een tocht door de ruïnes van Mircea Cărtărescu

&

Mircea Cărtărescu wordt steevast aangeduid als de grootste levende auteur van Roemenië. Die eretitel zegt de gemiddelde Nederlandstalige lezer misschien weinig, maar neemt u van ons aan dat hij een bijzondere plaats in de hedendaagse wereldliteratuur inneemt. Voor De Reactor gaf hij een rondleiding in de ruïnes van zijn geest, die onder meer een Kafka-fixatie, herinneringen aan moordzuchtige fans en een mijtenmessias bevatten.

 

Cărtărescu’s werk omvat essays, dagboeken, poëzie en proza, al zijn er voorlopig slechts enkele romans verkrijgbaar in het Nederlands. Met Solenoïde, dat begin september verscheen bij De Bezige Bij, kwam daar een monumentaal werk bij. Negenhonderd pagina’s lang volgen we een naamloze verteller in het Boekarest van de jaren tachtig die verhaalt over jeugdherinneringen, het dagelijkse bestaan als leerkracht en een breed arsenaal aan surreële dromen en gebeurtenissen. Gaandeweg openbaart de verteller zich steeds meer als een alternatieve versie van Cărtărescu zelf, gesteld dat die in dezelfde periode nooit was doorgebroken als schrijver. Hoog tijd om de relatie tussen tekst en auteur te onderzoeken.

 

In het hedendaagse literaire discours wordt veel gesproken over zogenaamde autofictie. Zou u Solenoïde, een roman die bol staat van surrealistische pracht, beschouwen als een sterk autobiografisch werk? 

 

Mircea Cărtărescu: Eerst moet ik proberen me dit oude boek van mij te herinneren, want het werd zeven jaar geleden gepubliceerd. Sindsdien heb ik zes of zeven andere boeken geschreven. Nu ga ik een nieuwe roman uitbrengen. Ik probeer het me te herinneren en weer in de sfeer te komen van Solenoïde. In mijn zeer bescheiden carrière is het misschien wel het tweede belangrijkste boek, na de trilogie Orbitor, dat ook in het Nederlands is verschenen, eveneens vertaald door Jan Willem Bos, een uitstekende vertaler en goede vriend van mij. Die trilogie was in zekere zin het vliegdekschip van mijn bescheiden vloot, of het belangrijkste schip binnen die vloot. Solenoïde is een ander zeer, zeer belangrijk boek voor mijn carrière. Het eerste wat ik erover moet zeggen is dat het een metafysisch, ‘verticaal’ boek is, gericht naar de hemel.

Daarnaast is het een ethisch boek, dat erg bezig is met het menselijke lot en met het onderscheid tussen goed en kwaad. Dit is volgens mij het voornaamste onderwerp van dit boek, dat in zekere zin uitgaat van een parabel in een van de verhalen van Albert Camus [‘Jonas ou l’artiste au travail’, nvdr], waarin een personage op zijn sterfbed ligt en zijn laatste woord uitspreekt. De mensen om hem heen verstaan niet of hij ‘solitaire’ of ‘solidaire’ zegt. Dit vormt een dilemma: moet je onder de mensen zijn, het lot van de mensen over de hele wereld delen, of alleen zijn, je afzijdig houden, alleen bezig zijn met je eigen werk, met je eigen doelen, met je eigen dromen?

Dit is ook het dilemma van de hoofdpersoon in Solenoïde – een personage zonder naam – die les geeft op een middelbare school aan de rand van Boekarest en ervan droomt schrijver te worden. En juist omdat hij er niet in slaagt een normale en ‘banale’ schrijver te worden, wordt hij een échte schrijver. Een schrijver zoals Franz Kafka, bijvoorbeeld. Een schrijver die het spel niet meespeelt; die alleen voor zichzelf schrijft, die niet voor de lezers schrijft maar voor God. Dit personage heeft altijd dat dilemma met zich meegedragen.

Hij wil gered worden. Hij zoekt, op een metafysische en theologische manier, naar zijn redding. Wanneer uitsluitend aan hemzelf dit heil wordt aangeboden door een portaal in de muren van deze wereld, beseft hij dat hij zelf niet gered wil worden als de andere mensen niet gered worden. Hij blijft dus liever bij zijn familie, bij zijn dochtertje, bij zijn vrienden, en leidt het leven van de ‘normale’ en reële mensen op deze aarde, eerder dan zelf gered te worden. Dit is een soort boodschap, zo je wilt, de boodschap van de hele roman. In deze roman voelde ik voor het eerst in mijn leven wat er in de menselijke ziel gebeurt als men over zijn eigen lot moet beslissen.

 

Gabriel García Márquez heeft altijd een belangrijke invloed op uw werk gehad. Is Solenoïde, zowel door zijn titel als door zijn uiteindelijke conclusie, een omkering van Honderd jaar eenzaamheid

 

Mircea Cărtărescu: Ja, want uiteindelijk gaat het over menselijke solidariteit. Dit is het laatste woord, zou ik zeggen, van deze roman. Waar ik bijzonder trots op ben bij deze roman (die ik nu zie als de roman van iemand anders omdat er zoveel tijd is verstreken sinds ik hem schreef, in vierenhalf of vijf jaar, als ik het me goed herinner) is de opbouw ervan. Ik denk dat Solenoïde een van de best opgebouwde verhalen is die ik ooit heb geschreven, samen met het kortverhaal ‘REM’ uit mijn eerste prozaboek, Nostalgia. Terwijl ‘REM’ een lang kortverhaal was van meer dan 150 pagina’s, met een zeer subtiele opbouw, zou ik zeggen dat Solenoïde is als een raket met verschillende onderdelen.

Als eerste stadium was er een boek dat op zichzelf had kunnen verschijnen. Voordat ik aan Solenoïde dacht, had ik een ander idee: schrijven over mijn anomalieën. De eerste 200 of 250 pagina’s hadden gepubliceerd kunnen worden als een ander boek met de titel Mijn anomalieën. In dit deel was ik vooral bezig met enkele dingen die me echt zijn overkomen en die me jarenlang, mijn hele leven lang eigenlijk, erg nerveus hebben gemaakt, voornamelijk in specifieke en zeer bijzondere gemoedstoestanden, voornamelijk in dromen. Sommige van mijn dromen bleven mijn hele leven lang terugkomen. Andere waren lucide dromen die ik kon beheersen. Andere waren dan weer absoluut fantastische en zeer coherente dromen.

Omdat ik sinds mijn zeventiende een dagboek bijhoud, heb ik bijna alle dromen die ik in mijn leven heb gehad opgeschreven. Dat betekent dat ik ze kan bestuderen, ze kan classificeren, kan uitzoeken wat voor soort droom verscheen in welke fase van mijn leven. Sommige waren zeer krachtig en kwamen voortdurend terug tussen mijn vijftiende en mijn vijfentwintigste, andere in de periode na mijn vijfentwintigste, enzovoort. Maar sommige, drie of vier ervan, waren absoluut verbluffend. Ze hebben zelfs enkele van mijn boeken gedetermineerd. Ik gebruik deze dromen, die ik in mijn slaap echt beleefd heb, als skeletten voor een aantal van mijn geschriften. Veel andere van mijn anomalieën komen er ook in voor. Wat ik bijvoorbeeld ‘mijn bezoekers’ noemde – de mensen die ’s nachts verschijnen in de slaapkamer van mijn personage – kon ik ze tien seconden lang zien als heel normale, heel natuurlijke en echte mensen, en dan verdwenen ze. Er zijn vele andere dingen waardoor ik me soms speciaal voelde, me anders voelde dan andere mensen. Ik heb geprobeerd veel van dit soort ervaringen te bewaren – vreemde, fantastische, droomachtige, oneirische ervaringen.

Tijdens het schrijven van dit deel van het boek had ik dus nog niet het idee een roman te schrijven. Ik schreef een soort studie, een studie van een klinisch geval. Maar stap voor stap begon ik te begrijpen waar die dromen over gingen, wat ze betekenden, waarom ik vond dat ze zo belangrijk voor me waren. En ik ontdekte dat ik eigenlijk alleen de eerste fase van een groter boek aan het schrijven was, het onderdeel waarin de brandstof zit, waarin de duistere materie wordt verzameld om brandstof en kracht te geven aan het andere deel van de roman, dat ik pas dan begon te schrijven. Op een gegeven moment begreep ik dat het slechts de stam van mijn boek was en dat na de stam enkele takken zouden moeten volgen.

Op het punt waar de takken alle kanten opgaan, is er in het boek die parabel over een brandend huis. Mijn verteller wordt een dilemma voorgeschoteld. Je kunt maar één ding uit het huis redden: een baby of een meesterwerk – een fantastisch schilderij, een klassiek schilderij zoals dat van Vermeer of Rembrandt, een meesterwerk zonder prijs. Wat zou je doen? Wat zou je bewaren, de baby of het prachtige kunstwerk? Toen ik dit deel van mijn boek schreef – het was een dialoog tussen twee personages in een school, twee leraren – wist ik zelf niet wat ik moest antwoorden. Wat zou ik zelf doen? Ik wist het niet zeker. En ik liet hen beslissen. Tot mijn zeer grote verbazing kiest mijn hoofdpersonage steeds voor de baby. Zijn geliefde, een lerares natuurkunde, speelt de advocaat van de duivel en probeert het argument van haar vriend te doorbreken. Ze zegt: ‘Oké, je redt het kind, maar wat zou je doen als je wist dat dit kind Adolf Hitler zou worden?’ En hij zegt, tot mijn verbazing, zonder verpinken: ‘Ik zou nog steeds voor het kind kiezen.’ ‘Maar wat als je wist dat dat kind een seriemoordenaar zou worden, die veel pijn in de wereld brengt, veel tragiek?’ En mijn personage zegt dat hij nog steeds voor het kind zou kiezen.

Hier gaf ik een antwoord op enkele andere van dit soort scènes in de wereldliteratuur. Allereerst is er Fjodor Dostojevski, die in zijn gigantische roman De gebroeders Karamazov die scène met de grootinquisiteur schreef. Een van de personages, Alyosha, zegt dat hij het kwaad niet kan begrijpen. Als iedereen gelukkig zou zijn en slechts één kind daardoor zou worden gedood of gemarteld, zou hij dat niet kunnen verdragen, dan zou hij de wereld monsterlijk vinden. Hetzelfde gebeurt met Hans Castorp in De Toverberg van Thomas Mann. Castorp heeft een droom in de sneeuw in dat ziekenhuis voor tuberculosepatiënten op een berg. Hij droomt van een tempel waar iedereen heel gelukkig is, maar in de ruimte daaronder wordt een kind vermoord. Dit was een soort bloedprijs, vanuit een voortdurende strijd tussen goed en kwaad.

Dit onderwerp weerspiegelt een van de belangrijkste vragen in de wereld: unde malum? Waar komt het kwaad vandaan? Het is de belangrijkste filosofische en theologische vraag die er is. Ik probeer die zelf te beantwoorden in Solenoïde, dat in zekere zin een ambitieuze roman is over het menselijk lot. De keuze van mijn personage is van cruciaal belang in de roman, omdat het mijn personage leidt naar het einde, waar hij besluit dat verlossing voor iedereen moet zijn, niet alleen voor enkelingen of uitverkorenen, niet alleen voor de goede mensen, maar voor absoluut iedereen. Zolang niet iedereen gered is, heb je geen toestemming om jezelf te redden.


Net als Orbitor leest de roman als een dubbelzinnige liefdesbrief aan de Roemeense hoofdstad Boekarest. Zou u zeggen dat u zich minder aangetrokken voelt tot het hedendaagse Boekarest dan tot een vroegere maar verloren gegane versie ervan?

 

Mircea Cărtărescu: Toen ik een jonge schrijver was, was ik jaloers op de schrijvers die hun eigen stad hadden.Op Jorge Luis Borges die Buenos Aires had en altijd over deze fantastische stad schreef. Op Fjodor Dostojevski en zijn Sint-Petersburg. Op Lawrence Durrell die Alexandrië had. En natuurlijk op James Joyce, die in zekere zin een fabelachtig Dublin bedacht. Ik wilde me, door te schrijven, mijn eigen stad toe-eigenen. Als ik geen interessante echte stad kon vinden, zou ik hem maar moeten uitvinden. Dus in zekere zin heb ik Boekarest nagebouwd en in andere zin heb ik het bedacht. Als je naar Boekarest komt, zul je al snel merken dat de stad weinig te maken heeft met het beeld ervan in mijn romans. Ik heb er veel van verzonnen. Ik heb geprobeerd een samenhangend beeld te scheppen van, zoals ik het in mijn roman noem, ‘de treurigste stad ter wereld’, een stad vol ruïnes, een stad vol verzuchtingen en herinneringen aan vergane glorie. Ik heb dit Boekarest gemodelleerd naar mijn eigen verbeelding, naar mijn eigen persoonlijkheid. Ik probeerde het te veranderen in een soort alter ego, een tweelingbroer. Ik projecteerde mezelf op de eclectische architectuur van deze stad, die verschillende lagen van geschiedenis en architectuur heeft.

In dit boek is er een zogenaamde ‘architect van de stad’, die besluit de stad vanaf nul op te bouwen. Ik had het idee dat Boekarest moest worden afgebroken en vanaf nul opnieuw gecreëerd, maar door een architect die het tegenovergestelde is van degene die bijvoorbeeld Brasília heeft ontworpen, ook een stad die vanaf nul is opgebouwd door een groot architect. Het is het tegenovergestelde omdat mijn fictieve architect besluit een stad te maken die al in puin ligt, al geruïneerd is, alsof er honderden jaren overheen zijn gegaan. Hij zegt dat de echt interessante steden de geruïneerde zijn, omdat ze zoals het menselijke lot zijn: de tijd vernietigt iedereen, elk menselijk streven zal eindigen in het niets. Zoals kinderen graag in de modder spelen, zo voelt de mens zich thuis in ruïnes.

Het is interessant dat, toen ik in Brussel was, aan een andere schrijver en mij werd gevraagd hoe het paradijs er voor ons uitzag. Ik zei dat mijn idee van het paradijs een enorme planeet vol ruïnes is – geen inwoners, maar alleen huizen, miljoenen huizen in verval. Ik zou ze allemaal willen verkennen, naar binnen gaan, de vernielde meubels zien, de badkamers en keukens in puin zien liggen, alles bedekt zien met algen, met spinnenwebben. Voor mij klinkt het fascinerend en prachtig om in staat te zijn dit ruïneveld te verkennen.

Boekarest is dus helemaal geen echte stad in mijn boeken. Eigenlijk is het in elk boek anders – elk boek schetst een ander beeld van Boekarest. Het is een gemoedstoestand en het is een metafoor, een metafoor voor mijn innerlijke leven.


Over metaforen gesproken: u karakteriseert de menselijke conditie vaak als luis- of mijtachtig, als de ervaring van een klein insect of parasiet. Is dit meer dan een metafoor? Hebben mensen en mijten een fundamenteel vergelijkbare ervaring?

 

Mircea Cărtărescu: Ik ben altijd gefascineerd geweest door insecten, zoals Vladimir Nabokov. Toen ik in Harvard was, kon ik zijn kabinet bezoeken. Hij verbleef daar zeven jaar, niet als hoogleraar literatuur, maar als entomoloog die zich bezighield met vlinders. Dat was zijn specialiteit als bioloog. Ik zag duizenden door Nabokov geprepareerde vlinders, vele met de namen van zijn personages. Er was een vlinder die Lolita heette, een andere Humbert Humbert, enzovoort. Insecten spelen een zeer belangrijke rol in mijn romans om geen andere reden dan dat ik erdoor gefascineerd ben.

In mijn trilogie Orbitor is de vlinder de belangrijkste. Zelfs de structuur van de trilogie heeft de vorm van een vlinder – de rechtervleugel, de linkervleugel en het lichaam in het midden. Het is een enorme vlinder, die ik soms ‘vliegende kathedraal’ noem, een andere keer ‘een mystieke vlinder’. In Solenoïde, dat veel meer over het probleem van het kwaad gaat, heb ik het insect der insecten gekozen: mijten, insecten die met het menselijk oog niet te zien zijn. Toch zijn ze heel echt. Ze zijn interessant in hun monsterlijkheid, als oorzaak van veel ziekten. Als je bedenkt dat ongeveer een kwart van het gewicht van je kussen uit hun lichamen bestaat, worden ze plots heel beangstigend.

In Solenoïde wordt de hoofdpersoon via een sciencefiction-machine naar de wereld van de mijten gestuurd. Hij wordt een soort messias voor de mijten, een Christusfiguur, die zich in een zeer, zeer kleine en onbeduidende wereld bevindt en die probeert te redden, tot wederopstanding te brengen. Maar hij wordt gedood, zoals ook Jezus werd gedood, vanwege een misverstand tussen twee beschavingen, twee manieren van leven waartussen geen brug mogelijk is. (Je kunt niet communiceren met God, zoals een kat ook niet kan communiceren met jou.) Het zijn heel verschillende werelden en het probleem hier is de onmogelijkheid om te communiceren. Ook de spin is natuurlijk heel belangrijk voor mij, want als de vlinder een engel is, is de spin een duivel. Daarom vindt er precies in het midden van mijn trilogie een gevecht plaats tussen een tarantula en een grote en mooie vlinder in een terrarium.


De drieluikachtige structuur van Orbitor is zelf genoemd naar de samenstelling van een vlinder (de oorspronkelijke Roemeense titels zijn ‘De linkervleugel’, ‘Het lichaam’ en ‘De rechtervleugel’). Waarom hebben niet al uw buitenlandse uitgevers die structuur in hun respectieve titels aangehouden?

 

Mircea Cărtărescu: Het is een beetje een vreemde situatie, want ik denk dat Orbitor vertaald is in de meeste belangrijke talen en in sommige minder, laten we zeggen, ‘vooraanstaande’ talen, hoewel uiteraard alle talen belangrijk zijn. De strategie van mijn uitgevers was heel verschillend van land tot land, van taal tot taal. Mijn Franse uitgever, Éditions Denoël, besloot bijvoorbeeld de drie romans als absoluut afzonderlijke romans te beschouwen, zonder enige aanwijzing dat het om een trilogie gaat. Dus gaven ze het uit als drie afzonderlijke romans met fantasy-achtige titels. Ze hebben me nooit gevraagd of ik het ermee eens was en ik was nogal ontstemd over de manier waarop ze mijn boek hebben behandeld. De titels hielden niet echt verband met wat er in de romans gebeurde.

Andere uitgevers besloten mijn Roemeense naam te gebruiken, Orbitor, wat heel anders is dan het Engelse orbiter, want orbitor betekent in het Roemeens ‘een mystiek licht’, of ‘het Taborlicht’, het licht dat Paulus ontmoet op weg naar Damascus wanneer hij getroffen wordt door een licht uit de hemel. Het is het licht van de waarheid, het licht van de openbaring. Sommige vertalers legden zich toe op een bepaalde vertaalstrategie, andere op een andere, maar ik denk dat blinding in het Engels of abbacinante in het Italiaans beter weergeeft wat ik met deze titel bedoelde. In het Roemeens is het trouwens heel mooi, want ‘or-bit-or’ bestaat uit ‘or’ aan de uiteinden, wat in het Frans ‘goud’ betekent, en ‘bit’ in het midden, wat me doet denken aan een microchip, omgeven door gouden draden.


Wat wij vooral bewonderen aan Solenoïde, is hoe het erin slaagt een zogenaamde ‘ideeënroman’ te verenigen met een tekst die gedreven wordt door zintuiglijke indrukken. Komen de grote, metafysische ideeën op dezelfde manier bij u op als de zintuiglijke indrukken? Is het dezelfde manier van schrijven of is het een ander proces?

 

Mircea Cărtărescu: Nu zijn we aangekomen bij het vraagstuk van hoe ik schrijf, en dit is volgens mij heel interessant, want ik ken geen enkele andere schrijver die het op die manier doet. Ik schrijf met de hand, zonder plan, zonder synopsis. Mijn manier van schrijven is pure en voortdurende inspiratie. Laten we zeggen dat ik vandaag midden in een roman zit en dat ik elke dag een pagina of twee moet schrijven. Wat ik doe is: ik lees de pagina die ik de vorige dag schreef en ik probeer in dezelfde toonaard te schrijven, zoals een muzikant. Op elke pagina heb ik de kans om alles te veranderen, om een volledig andere wending te geven aan de betekenis en het verloop van de roman.

Het is waanzin om zo te schrijven, zonder te weten wat je op de volgende pagina gaat zetten. Het is alsof je met een 3D-printer een auto maakt, niet door alle onderdelen in elkaar te zetten, maar door eerst de lichten aan de voorkant van de auto te maken, dan de voorruit, dan de stoelen, dan de motor, alles tot het einde van de auto, dus door alles tegelijk te maken. Ik moet een enorm vertrouwen hebben in wat mijn geest kan, want anders kun je zo niet schrijven. Het is schrijven als een dichter, niet als een prozaïst.

Natuurlijk kun je op deze manier heel gemakkelijk falen, want op elke bladzijde moet je beslissen waar je boek naartoe gaat. Het is alsof er overal kruispunten zijn en je de hele tijd keuzes moet maken. Maar de truc is dat niet jij beslist, maar je geest. Je verstand weet beter dan jij wat het gaat doen en waar het heen wil. Het is als een paard in een race – het is niet de jockey die de race wint, nee, de race wordt gewonnen door het paard. De jockey moet heel klein zijn, heel licht en mag het paard slechts op enkele punten raken. Het ideaal zou zijn dat de jockey het paard helemaal niet aanraakt, maar er gewoon overheen vliegt. Het is je paard, je geest, die de race wint, niet jij, het kleine mannetje dat het paard alleen maar leidt.

Meestal laat ik mijn geest voor mij werken. Ik raak mijn boek niet aan. Ik laat mijn boek in alle richtingen gaan, waar het ook heen wil. Ik ben slechts het portaal, het medium, slechts de stem van iemand binnenin die het boek dicteert. Soms heb ik het gevoel dat de tekst op de pagina, de tekst die ik schrijf, al geschreven is en dat ik alleen de witte strepen uitwis die de woorden bedekken. Ik wis ze gewoon uit en laat de tekst verschijnen.


Schrijft u proza en poëzie op dezelfde manier? We zijn vooral geïnteresseerd in uw werk Levantul, of ‘De Levant’, een lang gedicht dat de geschiedenis van de Roemeense poëzie omvat en dat u als onvertaalbaar hebt omschreven. 

 

Mircea Cărtărescu: Misschien herinneren jullie je een bepaalde episode in James Joyce’ Ulysses die ‘The Oxen of the Sun’ heet. Het speelt zich af op een kraamafdeling en enkele studenten geneeskunde praten, eten sardientjes, terwijl in de andere kamer een vrouw een kind baart. Joyce besloot in dit hoofdstuk alle stadia van de Engelse taal te gebruiken, van de eerste kerkelijke boeken tot de slang van de mensen in de Bronx of Harlem. Levantul is min of meer hetzelfde. Het is een Alexandrijns gedicht van 7.000 verzen, tweehonderd pagina’s poëzie, dat de hele geschiedenis van de Roemeense poëzie reconstrueert, vanaf de dichters van de zeventiende eeuw tot aan het heden. Daarom is dit boek eigenlijk onvertaalbaar. Je kunt het niet vertalen voor mensen die geen idee hebben van Roemeense poëzie en haar geschiedenis.

Het is een van mijn beste boeken, misschien wel het beste dat ik ooit heb geschreven. In mijn land is het een klassieker, het staat in de schoolboeken. Maar ik ben altijd erg bedroefd geweest over de onvertaalbaarheid van dit boek, dus op een gegeven moment besloot ik iets krankzinnigs te doen: het zelf in het Roemeens te vertalen, omdat veel mensen in Roemenië het niet kunnen lezen – het is geschreven in de taal van de oude poëzie. Dus heb ik het hertaald naar hedendaags Roemeens, waarbij ik de veelvuldige citaten en literaire toespelingen wegliet, en alleen de plot en de verhalen behield. In de prozaversie van ‘De Levant’ behield ik alleen de avonturen, de vele interessante verhalen die in de tekst voorkwamen: liefdesverhalen, verhalen met piraten … Dat alles in een ironische, sarcastische en humoristische toonaard.

Ik gaf deze versie van ‘De Levant’ aan al mijn vertalers en vroeg hen: ‘Kunnen jullie dit boek in jullie taal schrijven?’ En vier van hen antwoordden: ‘Ja. Het is het proberen waard.’ Ze begonnen te werken en ze waren erg blij om zo uitgedaagd te worden en ze schapen hun eigen ‘Levant’, niet alleen in hun eigen taal, maar in hun eigen cultuur, hun eigen literatuur, de geschiedenis van hun eigen poëzie. Nu hebben we versies in het Spaans, het Frans, het Zweeds en het Italiaans. Ze zijn allemaal heel verschillend. Het is als mutatis mutandis vertalen, of Finnegans Wake – als je het in tien talen vertaalt, heb je tien nieuwe boeken, want dat boek is onvertaalbaar.


Dan moeten wij voor de Franse versie gaan.

 

Mircea Cărtărescu: Dat is een hele mooie vertaling.


Of misschien moeten we uw vriend Jan Willem Bos onder druk zetten om het in het Nederlands te vertalen. Vooruit, Jan Willem!

 

Mircea Cărtărescu: Dat zou hij met alle plezier doen, maar het probleem voor het Nederlands en andere talen is dat het moeilijk is om een uitgever te vinden. Het is moeilijk om een uitgever te vinden voor boeken die puur kunst zijn en niet commercieel. Ze verkopen gegarandeerd niet goed, etc. etc. In Nederland had ik altijd dit probleem, maar gelukkig had een van de beste uitgevers daar, De Bezige Bij, de moed om twee van mijn zeer grote en commercieel gezien riskante boeken uit te geven. Ik ben hen daar heel dankbaar voor.


Vanaf het begin is uw werk onderhevig geweest aan veranderingen van buitenaf. Was het niet het regime van Ceaușescu dat u oorspronkelijk dwong om de titel van Nostalgia te veranderen in De droom?

 

Mircea Cărtărescu: Welnu, het zou heel mooi zijn geweest als alleen mijn titel was veranderd, maar daar bleef het niet bij … Nostalgia kwam uit in 1989, toen we in mijn land nog in een dictatuur verkeerden. Er waren nog vier maanden te gaan tot de Roemeense Revolutie plaatsvond. In een dictatuur is er zoiets als officiële censuur, dus mijn boek moest worden gecensureerd, of beter gezegd, verminkt. Een van de vijf oorspronkelijke verhalen werd volledig uit het boek geweerd, en uit de andere verhalen die in het boek bleven, werden vele fragmenten, tientallen pagina’s, geschrapt.


Welk verhaal werd weggelaten, was het ‘De Architect’?

 

Mircea Cărtărescu: Klopt. Dit gebeurde omdat de censoren erg gevoelig waren voor alles wat volgens hen kon worden gezien als toespelingen op de president, op het politieke leven, enzovoort. Aangezien Ceaușescu in die tijd in heel Roemenië dorpen aan het verwoesten was, werd hij ironisch genoeg ‘de architect’ genoemd. Vandaar dat mijn gelijknamige verhaal werd geschrapt. De titel van het boek heeft ook een interessant verhaal. De oorspronkelijke titel was inderdaad Nostalgia, maar in 1989 veranderde men dit in De droom omdat de grote Russische filmregisseur Andrej Tarkovski toen net was overgelopen naar Italië, waar hij zijn eerste buitenlandse film maakte, Nostalghia. En omdat deze film verboden was in mijn land, net als in Rusland en vele andere landen uit het oosten, kon ik deze titel niet gebruiken. Dus dwongen ze me een titel te accepteren die ik niet wilde hebben. Dit soort monsterlijk gebruik om boeken te censureren kwam in die tijd herhaaldelijk voor.


Wat verklaart uw interesse in wetenschap? Hebben we een groot wetenschapper verloren aan een groot schrijver?

 

Mircea Cărtărescu: Ik heb altijd gedacht dat een schrijver niet alleen iemand is die schrijft over liefdesdriehoeken of de opwarming van de aarde, maar dat het schrijverschap betekent dat je een compleet persoon moet zijn. Je moet iemand zijn die om zichzelf geeft en tegelijkertijd om de hele wereld om ons heen. Ik denk dat het gaat om een aangeboren nieuwsgierigheid. Ik ben een nieuwsgierig persoon. Ik lees niet alleen literatuur, zoals veel schrijvers doen. Ik lees alles. En ik lees niet alleen, ik kijk tv, YouTube, alle soorten videoplatformen. Ik kijk alles waarin ik geïnteresseerd ben en ik ben in alles geïnteresseerd. De helft van wat ik lees is wetenschap, van wiskunde tot kwantumfysica, tot biologie, tot geneeskunde, tot embryologie – elk gebied binnen mijn intellectueel bereik.

Mijn uitgever in Boekarest heeft een zeer goede collectie wetenschappelijke boeken, dus wat ik bij hem koop zijn niet zozeer boeken over literatuur, maar boeken over wetenschap. De laatste jaren ben ik meer en meer geïnteresseerd geraakt in filosofie. Het is mijn nieuwe en vurige passie, omdat ik ontdekte dat je om te kunnen schrijven – zelfs romans, kortverhalen of gedichten – een zekere filosofische achtergrond moet hebben. Nu wil ik niets liever dan verschrikkelijk moeilijke boeken lezen uit de geschiedenis van de filosofie. Ik lees Kant en Descartes met veel plezier en voel me enorm verrijkt door hun werk. Ik lees boeken uit alle vakgebieden, waarvan sommige niet erg gemakkelijk te lezen zijn. Ik lees bijvoorbeeld boeken over wiskunde, hoewel ik geen vergelijking kan ontcijferen. Ik ben zeer geïnteresseerd in de geschiedenis van de wiskunde, de persoonlijkheden, het werk van Georg Cantor … Ik ben een alleslezer.


In Solenoïde is er een sekte die protesteert tegen de dood en alles wat slecht is aan het leven. Heeft u aan het antinatalisme en zijn voornaamste Roemeense vertegenwoordiger Emil Cioran gedacht toen u over hen schreef?

 

Mircea Cărtărescu: Natuurlijk heb ik enkele boeken van Cioran gelezen, want hij publiceerde zijn eerste boeken in het Roemeens, maar ik ben niet zo dol op hem vanwege zijn politieke verleden. Ik ben het totaal oneens met zijn politieke ideeën, die rechts, extremistisch en fascistisch waren. Daarom sta ik wantrouwig tegenover alles wat hij heeft geschreven. Hij was een zeer goede schrijver, voordat hij een zeer goede filosoof werd. Zijn werken zijn absoluut prachtig als esthetische ervaringen, maar niet als politieke of ideologische ervaringen. Hij was een cynische schrijver. Hij was een soort nieuwe Arthur Schopenhauer, die eigenlijk precies het tegenovergestelde was van wat hij in zijn filosofie bepleitte – Schopenhauer was een bourgondiër, een rokkenjager, of zoals wij in het Romeens zeggen, ‘hij brandde de kaars aan twee kanten’. Het is precies hetzelfde met Cioran. Hij was de filosoof die het de hele tijd over zelfdoding had, maar hij was zelf niet van plan uit het leven te stappen. Het was allemaal maar een pose.

De ‘hekelaars’ in Solenoïde, de mensen die protesteren tegen de dood, de waanzin, elk kwaad van het menselijk ras, nee, die hebben nergens iets mee te maken. Ik heb ze gewoon verzonnen. Ik ben uitgegaan van Dylan Thomas’ gedicht ‘Do not go gentle into that good night’, het belangrijkste protest tegen de dood dat ik ken. Uitgaande van dat gedicht en enkele teksten die ik vond in Herodotos, begon ik me een groep mensen voor te stellen die niet protesteren tegen oorlog of tegen economische kwesties, maar tegen het fundamentele kwaad van onze soort: dood, waanzin, ziekten, enzovoort.

Heel interessant is dat mijn personages nu écht bestaan. Literatuur heeft het leven hier in zekere zin veranderd. In Latijns-Amerika – Colombia, Mexico en elders – verschenen nadat ik Solenoïde in het Spaans had gepubliceerd opeens de piquetistas, zoals ze zichzelf noemen. Nu vormen ze een soort groep die hetzelfde doet als de personages in mijn roman. Ze hebben grote borden en gaan naar ziekenhuizen waar kankerpatiënten zijn overleden, naar mortuaria, enzovoort. Dus in zekere zin heeft mijn roman – en daar ben ik erg verbaasd over – een nieuwe realiteit gecreëerd, die voordien nog niet bestond.


We lazen op uw Facebook-profiel dat deze piquetistas aanwezig waren op een van uw evenementen en dat zelfs de politie erbij betrokken moest worden.

 

Mircea Cărtărescu: Ja, ik wil niet opscheppen, maar dat is echt gebeurd. Toen ik een lezing gaf in Colombia – het was zoals met The Beatles – begonnen de mensen me van alle kanten te verdringen en ik kon niet meer ademen. Het was heel eng, maar de mensen die de orde handhaafden, omringden me en we begonnen door de menigte te rennen naar de uitgang van de boekenbeurs, zo’n vierhonderd meter. We renden steeds verder, maar een menigte lezers volgde ons. Ze riepen allemaal: ‘Hé Mircea, hier zijn we! Geef ons handtekeningen! Signeer onze boeken!’ Ik stond op het punt te sterven, gedood door mijn eigen lezers. Het was een bijzonder interessante en enge episode, maar ik heb het overleefd (lacht). Ik heb nu voorbereidingen getroffen om naar Mexico te gaan, omdat ik daar net een grote prijs heb gekregen [Premio Fil de Literatura, nvdr]. Ik hou enorm van Latijns-Amerika, waar al mijn lezers me zo enthousiast ontvangen.


We hebben gemerkt dat u net een nieuw boek klaar hebt, Theodoros. We weten er al een beetje over, zoals het feit dat het weer een lang boek wordt. Kunt u ons iets meer vertellen? Bent u blij met het resultaat? Wat moet u nog doen?

 

Mircea Cărtărescu: Ik ben het net beginnen herlezen, want ik heb het slechts een paar dagen geleden afgemaakt. Ik zou durven zeggen dat ik er tevreden over ben. Het is een pseudo-historisch boek, dat zich afspeelt in de negentiende eeuw en gaat over het leven van een jongeman die, als eenvoudige bediende aan het hof van een kleine aristocraat in Roemenië, van jongs af aan de droom heeft gehad om keizer te worden. Als kind stonden al zijn spelletjes met andere kinderen in het teken van deze droom, want hij speelde altijd de rol van een keizer en de andere kinderen waren zijn onderdanen. Zijn hele leven lang, bij alles wat hij doet, wil hij steeds hoger reiken, steeds meer groeien. Hij verzeilt zelfs in de misdaad: overvallen, piraterij, enzovoort. Dit alles hindert hem niet, want hij gaat door met zijn onstilbare wens. Uiteindelijk slaagt hij en wordt hij keizer van Ethiopië. Het is een soort picareske roman over een fantastisch en fabelachtig leven. Het is een werk van verbeelding. Het is heel anders dan Orbitor of Solenoïde. Ik zou zeggen dat het mijn enige ‘echte’ roman is. Het is mijn eerste roman die echt een roman is, geen gedicht, geen metafysische verhandeling of nog iets anders.


In Solenoïde zegt de verteller dan ook dat hij een ‘anti-boek’ schrijft. Is dat wat uw vorige werken waren, ‘anti-romans’?

 

Mircea Cărtărescu: (lichte aarzeling) Ja, in zekere zin. Maar deze, die ik net af heb en in zekere zin nog aan het afmaken ben, is een echte roman. Het is geen anti-roman. Tegelijkertijd heeft het ook een soort relativisme in zich, dus het is ook een soort postmoderne roman, vol ironie en afstandelijkheid.


Om terug te komen op het begrip anti-roman en de preoccupatie van de verteller van Solenoïde met Kafka, willen we eindigen met de passage over Hermana en Issachar, die een belangrijke rol speelt in uw roman: ‘De heerser der dromen, de grote Issachar, was voor de spiegel gezeten, zijn rug tegen het oppervlak gedrukt, zijn hoofd ver achterovergebogen en diep verzonken in de spiegel. Toen verscheen Hermana, heerseres der schemering, en dook in Issachars borst, totdat ze daar volledig in verdween.’ De verteller zegt dat dit het beste is wat Kafka ooit heeft geschreven, net omdat hij er geen verhaal van heeft gemaakt. Bent u het in dat opzicht met de verteller eens? Is dat de grootste prestatie van literatuur, als het weigert ‘literatuur’ te zijn?

 

Mircea Cărtărescu: Een van de interessantste dingen bij het bespreken van Kafka’s werk is dat hij zijn dagboek, zijn kortverhalen, zijn parabels en zijn romans niet afzonderlijk schreef. Hij schreef zijn romans niet in een bepaald schrift en zijn korte verhalen in een ander; hij schreef ze allemaal in de schriften waarin hij ook zijn dagboek schreef. Dus alles wat hij deed was slechts één manuscript!

We vinden daar niets meer dan kernen van verhalen. We krijgen beschrijvingen van dromen. We lezen parabels die bij hem opkwamen en die nooit afgewerkt werden. Soms bleef hij deze opnieuw en opnieuw herschrijven. Hij wilde dus helemaal geen boeken produceren. Hij was alleen geïnteresseerd in de daad van het schrijven, in het proces zelf. Deze episode met Hermana en vele andere zijn naar mijn mening meesterwerken op zich, ook al kun je niet zeggen dat het echte verhalen of echte gedichten zijn. Het zijn buitengewone inzichten in zijn ziel, in zijn duistere en fantastische binnenkant.


In dat geval, dank u, meneer C
ărtărescu, voor deze buitengewone reis in uw duistere en fantastische binnenkant. En nu, Jan Willem, aan de slag!

 

Interview door Emiel Roothooft en Remo Verdickt

Geplaatst op 06/10/2022

Categorie: Interviews

Naar boven

Reacties

  1. Remo Verdickt

    Inmiddels kregen we ook een warme reactie binnen van vertaler Jan Willem Bos. We citeren hier enkele preciseringen:

    “Natuurlijk is het altijd de keuze van de uitgeverij wat er wordt vertaald. Ik weet echter niet of ikzelf voor Levantul zou kiezen als mij de vrije hand werd gegeven. Mircea heeft een heleboel korte verhalen geschreven (Nostalgia, maar ook De ce iubim femeile en Ochii căprui ai dragostei noastre). Ik heb enkele van zijn korte verhalen vertaald en sommige ervan gepubliceerd (zoals Architectul). Er ligt nu de recentere bundel Melancolia en natuurlijk komt Theodoros eraan. Werk genoeg voor de rest van mijn bestaan…

    De reden waarom de vlinder-analogie niet is bewaard in de Nederlandse titels heeft ook te maken met het vertaalprobleem van Corpul. In het interview gebruiken jullie ook lichaam. Ik zou zelf nooit het lichaam van een vlinder zeggen, maar wel lijf of lijfje. Dat was niet te gebruiken omdat de vleugels en het lichaam/lijf ook aan een engel zouden kunnen toebehoren. Daar komt nog bij dat de uitgeverij het eerste deel niet wilde uitgeven als deel I van een trilogie. Dat het tot een trilogie behoort lijkt alleen uit de ‘wordt vervolgd’ aan het einde.”

    Veel dank aan Jan Willem voor deze opheldering!

    Beantwoorden

  2. Eddy Verloes

    Knap interview. Een pareltje ! Het wordt misschien wel eens tijd dat de werken van Mircea Cãrtãrescu wereldwijd vertaald en gewaardeerd worden. Wat mij betreft, staat hij op hetzelfde niveau als bijvoorbeeld een Franz Kafka. Zijn boek Solenoïde is een Meesterwerk. Een ontdekking van de hemel 🙂

    Beantwoorden

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.