Sofistikitsch

Rebelse genieën

De eerste romantici en de uitvinding van het ik

Andrea Wulf

 

Je inbeelden dat ook Martin Heidegger boerde, vrijde, huilde, plaste, zijn gevoeg deed, boos werd en de slappe lach kreeg, is verrukkelijk. Weten dat na een paragraaf in Sein und Zeit (1927) te hebben geschreven misschien een stoeipartij met vrouwlief volgde, maakt de overweldigende kracht van zijn genie dat tikkeltje draaglijker. Het feit dat Ludwig Wittgenstein smalltalkers afsnauwde, stelt ons gerust dat iedereen wel eens zijn geduld verliest. En doordat Johann Gottlieb Fichte, zoals Andrea Wulf in Rebelse genieën beschrijft, met zwaard en pistool wilde verhinderen dat studenten zijn ramen ingooiden, lijkt fysiek geweld al meteen minder laag-bij-de-gronds. (Gelukkig was er de huisbaas om Fichte tegen te houden.)

 

Genieën vulgariseren is een eeuwenoude bezigheid. De raad om je belangrijke mensen in hun onderbroek voor te stellen bestaat al sinds mensenheugnis. De gapende kloof tussen het genie en het gepeupel is er een die we voortdurend in stand houden maar ook steeds proberen te dichten. Uitgeverijen spelen daar maar al te graag op in. Verkocht als ‘populariserende biografieën’ trachten deze fraai vormgegeven boeken tegelijkertijd tegemoet te komen aan de drang naar idealisering en het genot van de ontmaskering. De filosofen en schrijvers die rond het jaar 1800 in de Duitse stad Jena ‘symfilosofeerden’, zoals ze het zelf noemden, worden door Wulf verdubbeld. Goethe, Schiller, Novalis, Schelling, de gebroeders Schlegel en Humboldt krijgen elk twee gedaantes: die van de olympische godheid en de kregelige bourgeois. Caroline Böhmer-Schlegel-Schelling, door Wulf als de spil van de Jena-kring aangeduid, roept bewondering óf weerzin op; er is geen plaats voor grijze zones.

 

Serieus hoeft een werk over filosofen niet altijd te zijn, maar we moeten wel een idee krijgen waarom het interessant is te weten dat Friedrich Schlegel het werk van Schiller in de pers afkraakte met de karakterising ‘best achterstevoren te lezen’, of dat die en die ruzie hadden en die en die elkaar stiekem een bezoekje brachten. De lezer moet toch enigszins overtuigd zijn van het belang van de persoon om over diens kleine kantjes te willen lezen. In dat betoog is Wulf volledig mislukt. Cruciale filosofische ijkpunten blijven ofwel hopeloos abstract, ofwel worden ze tot onbenulligheden gereduceerd. Waarom moeten we geven om de vetes van mensen uit een ver verleden wier plaats in de geschiedenisboeken als contingent overkomt?

 

De kunst van het onverschillig zijn

 

In een tijd als deze is het modieus om iets negatiefs tot een kunst te verheffen en daar uitgebreid over te pennen. Wulf heeft de Tweets van destijds – brieven en dagboeken – doorgesnuffeld om haar anachronistische apologie voor ‘de kunst van het egoïstisch zijn’ kracht bij te zetten. Na een selectieve montage van onbillijke daden en uitspraken vindt ze de kiem voor onze hedendaagse ego-cultuur in de Jena-groep. ‘Fichte zette het ik in het centrum van zijn filosofie en daar is het sindsdien gebleven,’ stelt ze – controversieel, maar verdedigbaar. (Een algemene bedenking: als eerste het woord ‘Ich’ tot fundament maken betekent niet dat je ook de vader van het subjectiviteitsdenken bent. Bij Wulf dreigen Descartes, Hume en Kant, maar ook de intersubjectieve dimensie van Fichtes filosofie zelf in de vergeethoek te belanden. Fichte heeft ‘ik’ als term dan misschien naar canonieke hoogte gekatapulteerd, maar vanuit het ik-perspectief werd al sinds het begin van de moderniteit gekeken.) Wanneer ze vervolgens beweert dat egoïsme ook betekent ‘dat je het concept van eenheid met het universum begrijpt en erkent’ en dat het ons in staat stelt ‘een betere samenleving te scheppen’, wordt duidelijk dat ze filosofisch individualisme met ongebreidelde zelfingenomenheid verwart. Haar ultieme doel is de uitspattingen van de eenentwintigste-eeuwse mens te vergulden met de autoriteit en het prestige van de Jena-filosofie.

 

Rebelse genieën is geen boek dat aanspoort tot meer zelfreflectie, hoewel het dat bij de Jena-groep net roemt. Integendeel, Wulf probeert ons meedogenloze egocentrisme te legitimeren door te wijzen op de universaliteit en tijdloosheid van laakbaar gedrag als laster, wraak en bedrog. Het feit dat geniale filosofen uit het verleden bepaalde ondeugden met ons delen, geldt als autoriteitsargument om vast te blijven zitten in de geromantiseerde cyclus van bewuste fouten en halfhartige excuses.

 

Deze strategie laat zich lezen in Wulfs herformulering van Novalis’ zinsnede ‘als we onszelf niet goed begrijpen, zullen we nooit anderen goed kunnen begrijpen’. Zij maakt ervan: ‘Alleen als we ons volledig van onszelf bewust zijn – van onze behoeftes, onze wensen en onze gedachten – kunnen we de ander omarmen.’ Naast de freudiaanse inslag verraadt Wulf hier haar doelbewuste verenging van het ik. Zelfbewustzijn draait voor haar om inzicht hebben in de eigen verlangens en creatieve denkacten, en uitdrukkelijk niet om wat we de ander verschuldigd zijn. In de epiloog nodigt ze de lezer uit zich zelfgenoegzaam bij dat inzicht neer te leggen en het in de toekomst zonder weerstand in vervulling te brengen. ‘De kunst van het egoïstisch zijn’ betekent voor haar ‘de kunst van het onverschillig zijn’.

 

Wulfs verdere tekortkomingen gaan van slecht beargumenteerde conclusies over eenzijdige karakteriseringen tot elementaire fouten (zoals tijd en ruimte onderbrengen bij de kantiaanse ‘categorieën’ terwijl Kant ze als ‘pure vormen van de zintuiglijke waarneming’ een ander statuut verleent). Inhoudelijke kritieken zijn zo talrijk dat er uiteindelijk niets meer van het boek overblijft. Wat Rebelse genieeën het meest tot charlatanerie maakt, is het complete gebrek aan intellectuele ambitie. Om überhaupt van een interpretatie te kunnen spreken moet er gelezen worden, grondig en herhaaldelijk. Dat kan Wulf niet gedaan hebben. Ze heeft de rijke oeuvres van Novalis, Schelling, Schiller en de Schlegels behandeld als snoepdozen waaruit je het rode snoepje kunt nemen zonder ook het groene te hoeven pakken.

 

Rebelse genieën een ideeëngeschiedenis noemen is een affront tegen ideeën – tenzij ze Affaire, Minnaar, Ruzie, Roddel en De-Wereld-Ligt-Aan-Mijn-Voeten-Want-Ik-Ben-Een-Genie heten. Nieuwe ideeën zijn er in dit werk dus niet te bespeuren. Dan zal het wel een groepsbiografie zijn! Worstelen met alle tegenstrijdigheden, vraagstukken en misstappen van een mens tussen geboorte en dood? Neen, schrijf liever een groepsportret, waar men zich kan beperken tot het pittige (de vetes, de liefdesdriehoeken, de dagboekemoties) en het cinematische (de wandelingen, de caféavonden, de ziektes). Wulf heeft de vervulling van haar schrijfdrang over egoïsme en erotiek gevonden in Jena anno 1800, waar ze een beeld van schetst dat een toerist tijdens een gidsbeurt verwacht. Deze dikke pil lijkt in de eerste plaats gericht op de gesofisticeerde cultuurconsument om ermee op boekenbeurzen te staan zwaaien. Wulf leverde daarmee het zoveelste toonbeeld van sofistikitsch af: voldoende om cultureel kapitaal mee te vergaren, maar zonder zich te hoeven wagen aan wat sinds de Jena-kring zo bijzonder aan het ik is gebleken – ideeën!

 

Recensie: Rebelse genieën van Andrea Wulf door Emiel Roothooft

Atlas Contact, Amsterdam, 2022
Vertaald door: Fennie Steenhuis, Nannie de Nijs Bik-Plasman en Mijke van Leersum

Geplaatst op 27/05/2023

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.