Non-fictie, Recensies

Een uitverkoren verhalenverteller

Het boek van alle boeken

Roberto Calasso

In onze moderne en seculiere samenleving is er geen gebrek aan martelaren. Integendeel. Tegenwoordig zijn velen nog steeds bereid om zich op te offeren voor het vaderland, het kalifaat, het Arische ras… Kortom, voor wat zij beschouwen als ‘de goede zaak’. Terwijl de Westerse samenlevingen hun god hebben afgezworen en prat gaan op de individuele autonomie, zijn er toch nog altijd medeburgers die hun leven riskeren voor iets wat hun eigenbelang overstijgt. Dat is de paradox die de Italiaanse auteur Roberto Calasso (1942-2021) in zijn werk blootlegt.

Een tekort aan daadkracht kunnen we hem daarbij postuum moeilijk verwijten. Meer dan een halve eeuw lang heeft hij zich gekweten van zijn taken bij de uitgeverij Adelphi, die hij vanaf 1999 tot aan zijn dood zou leiden, zonder ooit zijn eigen schrijfwerk te verzaken. Op eigenzinnige wijze heeft Calasso zich de afgelopen decennia ontpopt tot een kenner van de Griekse mythen (De hemelse jager (2020), de Indische Veda’s (Gloed (2014)), en het werk van de meest illustere moderne schrijvers (De droom van Baudelaire (2013)). Die boeken maken deel uit van zijn grote reeks over het belang van mythen, die hij begon in de jaren tachtig. Volgens hem leveren mythen niet zomaar een primitief verklaringsmodel, ze bevatten essentiële kennis over onze band met de goden en ze maken op die manier onlosmakelijk deel uit van onze condition humaine. Zijn pleidooi voor de noodzaak van offerrituelen en mythen gaat gepaard met kritiek op de blindheid en arrogantie van onze seculiere samenleving. Zijn complexe interpretaties herbergen dus altijd een maatschappijkritische ondertoon. Later in dit essay zal ik dieper ingaan op die kritische kern van zijn filosofische project.

Twee jaar voor zijn dood verscheen het laatste werk uit de reeks. Het is zijn eerste boek over de verhalen uit de Bijbel, met als titel één van de bijnamen van die inspiratiebron: Il libro di tutti i libri (2019). Dat is door zijn vaste vertaler Els van der Pluijm even indringend naar het Nederlands vertaald als Het boek van alle boeken (2022). In die verzameling lange essays volgt hij de dwaalwegen en ontberingen van de Joden uit het Oude Testament. Het is niet geheel onverwacht dat Calasso deze verhalen als sluitstuk van zijn project over de mythen gebruikt. Joodse vraagstukken over ballingschap, genade en conflict met het goddelijke schemerden reeds door in zijn andere boeken. In dat opzicht is het verrassend dat hij de verhalen uit de Thora niet eerder behandelde. Misschien beschouwde hij die afwezigheid van de Bijbelse verhaalstof minder als een lacune in zijn kennis, dan als het eindpunt van zijn parcours. Wie verwacht dat Calasso de lezer meetroont op een begeleide tour, met als startpunt Genesis en als eindmeet de profeten, zal zich echter snel bedrogen weten.

Zoals steeds hanteert hij een fragmentarische methode, waarbij hij geregeld de chronologie van het verhaal verlaat om door middel van allerlei associaties de dieperliggende verbanden te verhelderen. Met als gevolg dat Calasso op één pagina van Mozes kan overgaan naar Freud om te eindigen met een conclusie over Kafka. Die schijnbaar lukrake overeenkomsten hebben met eclecticisme niets vandoen en getuigen net van een grondig begrip. In het tweede deel van zijn grote reeks, De bruiloft van Cadmos en Harmonia (1991), heeft hij het over de noodzakelijke coherentie van mythen en mutatis mutandis is die passage ook van toepassing op Calasso’s eigen oeuvre:

‘Er bestaat geen geïsoleerd mythisch voorval, evenmin als een geïsoleerd woord. Net als in de taal is de mythe helemaal aanwezig in ieder fragment. Als een mythe herhalingen en varianten oproept, wordt er een glimp van het onderliggende raamwerk van het systeem zichtbaar, de latente ordening, overdekt met algen.’

Ook de latente ordening van Calasso’s raamwerk zit in Het boek van alle boeken verwerkt in enkele alinea’s, die onze opperste aandacht verdienen. Voor de Joden verbergt het goddelijke zich eveneens in de details en moet de Messias nog zijn opwachting maken. In de Kabbala, een mystieke tak van het Jodendom, is het een gezegde dat zijn komst zich enkel zal openbaren voor de oplettende, voor wie de details van het leven in de gaten houdt. Zo beloont ook Calasso een langzame en geconcentreerde lezing. Het ergste is namelijk niet dat de Messias nooit zal zijn gepasseerd, maar dat we in onze gejaagdheid zijn komst niet zullen hebben opgemerkt. Een reden te meer om de lectuur van Het boek van alle boeken in alle voorzichtigheid aan te vangen.

Soevereine Onbalans

Na een kort inleidend essay over de Thora maakt Calasso een sprong voorwaarts in de tijd en vangt hij meteen aan met drie opstellen over de rechter Samuel en de eerste Joodse koningen: Saul, David en Salomo. De onderlinge chronologie wordt wel gerespecteerd. Calasso vertelt hoe Saul als koning gebukt gaat onder vele conflicten, waaronder dat tussen de veeleisende bevelen van God en zijn gezond verstand als heerser. Wanneer hij slag levert tegen de Amalekieten negeert hij een bevel van Jahweh om niets of niemand te sparen van de stam, die de Joden wilden uitroeien tijdens hun tocht uit Egypte. Voor Jahweh moet alles en iedereen van de Amalekieten eraan geloven, ‘zelfs de ezels’. Als een pragmaticus, belast met wereldse zaken, besluit Saul om de beste muildieren te sparen. Die ongehoorzame beslissing betekent het begin van zijn malheur en zal eindigen met een gewelddadige afgunst op David, zijn troonopvolger, en uiteindelijk zijn zelfmoord. Calasso besluit dat ‘Saul als theoloog of metafysicus had moeten redeneren. Maar hij was slechts een vechtersbaas. Hij begreep niets van het enorme verschil tussen wat Jahweh had bevolen en wat hij zich voornam te doen.’

Op die manier legt Calasso in ieder essay klemtonen op details die hij als pregnante puzzelstukken een centrale plaats in zijn betoog toekent. Wat was de kans dat u tijdens een Bijbellezing op eigen houtje was blijven stilstaan bij de rol van die ezels? Of wat te denken van de zonde die David begaat door een volkstelling uit te voeren, want ‘nooit mag men de maat van het leven weten’. Het extreem benadrukken van een schijnbaar luttel aspect voelt nooit overtrokken aan, omdat je als lezer al rap een patroon ontwaart: de opkomst van de koningen vormt een kantelmoment in de geschiedenis van het Joodse volk. Een voorbeeld daarvan is wanneer Calasso, in het geval van Saul en David, wijst op het feit dat ‘het niet langer een priesterlijk volk zou zijn geleid door degenen die rechtspraken, de offers opdragen en de Ark bewaakten’.

Met zijn essays over de Joodse koningen toont de Italiaanse schrijver dat er door hun soevereine macht iets in onbalans is geraakt, zonder dat hij meteen toelicht wat dat nu precies is. In zijn essay over de Joodse koning Salomo stelt Calasso dat ‘er zonder dat overtollige van de ene en de andere kant, van de hemel en van de aarde, asymmetrisch en onbedwingbaar, geen duurzame banden met het onzichtbare mochten worden aangeknoopt’. Welke banden zijn dat en hoe gaan we die aan met zo’n abstracte notie als ‘het onzichtbare’? Die vaagheden zal Calasso proberen te verklaren door een sprong terug in de tijd te maken naar het ontstaan van het Joodse volk, door middel van de verhalen over de aartsvaders.

Consecratie van een ram

Uit de verhalen over Abraham, Mozes en Jakob blijkt dat hun verbond met Jahweh gebaseerd was op dood, bloed en offers. De meest in het oog springende passage is het offer van Isaak op de berg Moria. In navolging van de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) laat ook Calasso in het essay ‘Zij die weggingen’ zijn licht schijnen over Genesis 22, waarin een engel ternauwernood Abraham belet zijn eigen zoon te offeren. Uiteindelijk wordt Isaak vervangen door een ram. Het is echter Jahweh die voor deze vervanging heeft gezorgd, niet Abraham. Een wereld van verschil, volgens Calasso. Iets vervangen is namelijk een onzekere maar machtige operatie.

Die macht van de vervanging schuilt in het feit dat substitutie de basisfunctie van offerrituelen betreft. Voor onze voorouders vormden zulke rituelen het fundament van onze band met het onzichtbare, met de goden. Een offer is een transactie met het onzichtbare. Het betekent iets opgeven als dankbaarheid, schuld of simpelweg om de balans te bewaren. Een voorwerp of levend wezen zal één van voorgenoemde zaken belichamen en zal aan de goden worden geschonken. In het essay ‘Mozes’ gaat Calasso dieper in op die offergaven in verband met Jahwehs geboden omtrent het eerstgeboorterecht. Hij schuift daarbij het concept van ‘consecratie’ naar voren. Iets wordt geconsacreerd wanneer ‘het wordt onttrokken aan het gebruik van de gemeenschap’, maar de belangrijkste voorwaarde is dat het eveneens ‘in bezit wordt genomen door het onzichtbare’.

Conflict met het onzichtbare

Voor Calasso dient het offer en de daarbij horende consecratie om het geweld, dat voortkomt uit de botsing met de goddelijke krachten, te kanaliseren in een bepaald ritueel en daarmee de rest van de gemeenschap te vrijwaren. De grillige en onvoorspelbare wil van de goden is een constante in alle mythen. Lees een paar hoofdstukken uit Gloed, Calasso’s bundeling van opstellen over de Indische Veda’s, en het wordt duidelijk dat die grilligheid geen westerse eigenaardigheid betreft. Door hun onsterfelijke vermogens hebben goden immers onherroepelijk de macht over ons. Nooit zal er sprake zijn van een gelijkwaardige en stabiele relatie tussen de aarde en de hemel. Het is die ongelijke verhouding waarnaar het overtollige en asymmetrische aspect uit het eerdere citaat verwees. In datzelfde Gloed stelt Calasso dat geweld bij het offer noodzakelijk is, want het geldt als ‘een onomkeerbaar bewijs van de discrepantie tussen het zichtbare en het onzichtbare’.

Die discrepantie verklaart ook het feit dat Jahwehs wegen ondoorgrondelijk, zijn wensen soms onbegrijpelijk en zijn wilsbesluiten bij momenten ronduit wreed kunnen zijn. De devote en brave Job wordt zwaar op de proef gesteld, terwijl Jakob ondanks zijn bedrog tegenover zijn broer toch het voorrecht genoot om stamvader te worden. De onredelijkheid van Jahweh hangt nauw samen met een bepaalde categorie, die Calasso verbindt aan een centrale problematiek in de Bijbel: de uitverkorenen. Uit de eerste drie essays wordt duidelijk dat het onmogelijk valt te begrijpen waarom bijvoorbeeld een simpele herderszoon als David voorbestemd is om koning te worden. Volgens de Italiaanse auteur betreft een uitverkorene niet per se een soort übermensch, maar ‘iemand die de verhalen en de geschiedenis gaande houdt’.

Uit de frictie en het conflict tussen de goddelijke wil en ons menselijke verstand ontstaat de humuslaag waarin mythen gedijen. Vandaar dat Calasso de mythe als een riskant gebied beschouwt. Het is een gebied dat slechts met zorgvuldig gebrachte offers ontmijnd kan worden. Enkel de geslachte ram van Abraham zal echter weinig soelaas bieden. In De ondergang van Kasj (1993), het eerste boek van zijn reeks over de mythen, bestempelt Calasso het offer met een cryptische formulering als ‘onomkeerbaar herhalen’. Het onomkeerbare zit in de consecratie vervat, terwijl een exact mogelijke herhaling van bepaalde rituelen ervoor moet zorgen dat de gemeenschap behoed blijft voor ‘het besmettingsgevaar van het heilige’, voor de destructieve kracht van de goden. De afbakening van het geweld is zeer precair. Een offer dat verkeerd wordt uitgevoerd kan catastrofale gevolgen hebben. De rituele gebaren worden dan vervangen door handelingen die er net buiten vallen. De sacrale kracht wordt overgedragen op profane en alledaagse gebaren, waardoor een aaneenschakeling van substituties in werking treedt. Het geweld dringt binnen in het gewone leven. De vlammen van het offervuur kunnen razendsnel omslaan in brandhaarden.

Asjera en genade

In Het boek van alle boeken koppelt Calasso op een doordachte manier dat besmettingsgevaar aan het verbod op beelden, dat Jahweh onderscheidt van andere goden. Het iconoclasme van het Jodendom is verbonden met het monotheïstisch karakter van dit geloof. Elk beeld is een aantasting van Zijn absoluut karakter. In het voorlaatste essay ‘De eerste generaties’, dat ingaat op de eerste hoofdstukken uit Genesis, behandelt hij deze kwestie uitvoerig wanneer hij stelt dat ‘iets naar zijn eigen beeld scheppen uiterst riskant is voor een god, want het levende beeld kan altijd degene imiteren die het had vormgegeven […] En imitatie kan uitlopen op vervanging.’

Die focus op imitatie is de reden dat hij in het essay over Salomo zoveel aandacht besteedt aan de kwestie van de ‘asjera’ of afgodsbeelden. De derde Joodse koning negeert Jahwehs verbod en laat ze toe in zijn rijk. Volgens Calasso verklaart die vorstelijke tolerantie waarom er in de Bijbel geschreven staat dat ‘zijn hart niet volkomen bij Jahweh was’. Nu zouden andere exegeten vast hetzelfde verband kunnen trekken, maar zijn scherpzinnigheid onderscheidt zich doordat hij de nadruk legt op ‘niet volkomen’. Dat is een opmerkelijk nuance, aangezien het vaak om een binaire houding gaat: je hart is Jahweh indachtig of het heeft zich afgekeerd. Het raadsel is des te groter, daar Salomo dan ook vooral gestraft wordt voor de zonden van zijn vader, David, en diens ongehoorde volkstelling. Waarom straft Jahweh Salomo niet voor het toelaten van de ‘asjera’, hetgeen een zware overtreding vormt? Dat is eigenlijk heel eenvoudig. Salomo was een uitverkorene. Hij verkrijgt genade en ontstijgt de door Jahweh afgevaardigde verboden.

Uitverkiezing en genade zijn de sleutelconcepten die de Joodse God hanteert om zijn onzichtbare en onbegrijpelijke kracht te etaleren. Het is een kracht die mensen slechts kunnen beteugelen met de consecratie van een offer. Op een narratieve en erudiete wijze toont Calasso ons het weefsel waarvan deze concepten deel uitmaken. Al die begrippen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wanneer één ervan op de helling komt te staan, behelst dat onvermijdelijk de verdwijning van het offer als afbakeningsprincipe, met als gevolg een golf van geweld.

Seculiere Imitatie

Het mag ons dus niet verbazen dat Calasso in de meeste van zijn boeken ongemeen hard is voor onze seculiere samenleving, waarin het onzichtbare niet wordt erkend. Wanneer het offer in onbruik geraakt krijgt de vervanging vrij spel. Om het geweld aan banden te leggen, hanteert de moderne rechtsorde autonome en al dan niet democratische wetten en regels. Die opzet zal echter nooit slagen en om dat te begrijpen zijn er twee zaken van belang. Eerst en vooral lijkt Calasso te veronderstellen dat enkel de botsing met het onzichtbare verhalen, geschiedenis en kortom betekenis genereert. Met die opvatting hoort hij thuis in de filosofische stroming van de heteronomie, waarbij het alleen de ander is die ons leven betekenis kan geven. Voor hem kan een autonome maatschappij zich enkel op een inhoudsloze en bureaucratische manier proberen te handhaven, al zal ook die poging jammerlijk mislukken.

Het tweede en grotere struikelblok behelst immers het gegeven dat de frictie en het conflict met het onzichtbare niet geëlimineerd kunnen worden. Reële autonomie is met andere woorden een fabeltje. Wanneer echter de rituele afbakeningsmechanismen verdwijnen, wordt de hemel van de goden al te makkelijk vervangen door totalitaire waanbeelden als ‘het arbeidersparadijs op aarde’, ‘het kalifaat’ of ‘het Arische ras’. In zijn boek Het onbenoembare heden (2019) concludeert Calasso uit die twee kenmerken dat ‘de grondslag van moderne terreur het idee is dat alleen een moord betekenis geeft’. Op fragmentarische wijze meandert hij in datzelfde werk doorheen de geschiedenis van het Derde Rijk. Alleen al die benaming geeft te kennen dat in fascistische en andere dictaturen vaak een zekere mythevorming aan de dag treedt. De Franse filosofen Jean-Luc Nancy (1940-2021) en Philippe Lacoue-Labarthe (1940-2007) betitelden dat in hun gelijknamige boek uit 1981 als ‘le mythe nazi’. De zwaarwichtige gevolgen van de imitatie treden naar voren op het moment dat de Führer de goden dreigt te vervangen en hun destructieve kracht gaat incarneren.

Calasso’s kritiek op de secularisatie is in Het boek van alle boeken nog steeds aanwezig, zij het in mindere mate, aangezien hij die in eerdere werken reeds grondig heeft uiteengezet. In het voorlaatste essay ‘De verwoeste tempel’ schrijft hij weliswaar over het verdwijnen van de offercultuur ten tijde van de Christenen. In een puntig geformuleerde zin uit hij daarbij kritiek op onze aversie voor bloedige rituelen, want ‘voortaan zouden dieren evengoed worden gedood, maar zonder vaste formules, gebeden, verplichte handelingen, zonder getuigen, afgezien van degenen die zelf doodden’. De karkassen zijn gebleven. Alleen liggen ze niet meer zichtbaar op het midden van het altaar, maar worden de botten op enorme hopen geslingerd in de binnenkoer van een slachthuis, ergens aan de rand van de stad.

Moderne Dubbelrol

Net zoals we het belang van het onzichtbare wel kunnen geringschatten zonder het ooit te kunnen vernietigen, zo klampt ook de moderne mens zich op zijn manier hardnekkig vast aan de mythen. Het mag dus geen verbazing wekken dat Calasso in zijn Bijbelstudie ook een essay over Freud, met de titel ‘Een niet verlost spook’, heeft binnengesmokkeld. Het handelt over diens obscure boek Der Mann Moses und die monotheistische Religion uit 1939. In dat werk betoogt de uitvinder van de psychoanalyse dat één van de aartsvaders van het Joodse volk eigenlijk een Egyptische priester was. Die ongefundeerde en polemische these shockte de Joodse gemeenschap in een jaar waarin ze net behoefte had aan steun. Freud zag deze onthulling als een plicht en beschouwde zichzelf als een voortrekker van de Joodse zaak. Volgens Calasso was Freud in staat om varianten op mythen zoals over Mozes of Oedipus te construeren en hij voegt eraan toe: ‘geheel in de trant van de mythe, nam Freud zelf de rol van Mozes en die van zijn moordenaar op zich. Een dubbelrol.’

Door verbanden tussen oeroude en moderne mythen bloot te leggen, weeft Roberto Calasso in Het boek van alle boeken uit die heterogene verhalenstof een offerkleed, waarmee hij zijn lezers wil doen ontwaken uit hun moderne hoogmoed. Verwijzingen naar de Rishi uit de Indische Veda’s worden afgewisseld met Bijbelpassages en sneren naar onze seculiere samenleving. Zijn taalbehandeling is zoals steeds aforistisch, gelaagd en soms peilloos complex. Dat is ook zijn sterkste argument voor het belang van mythen en offers. Zonder het openlijk toe te geven, heeft hij een uitspraak uit Gloed op zijn eigen werk toegepast: ‘niets beschermt de mythe zo goed als het verdonkeremanen van zijn aanwezigheid’. Waarschijnlijk was hij te nederig om zijn grootschalig project die status toe te kennen. Zijn dood heeft geen einde aan het raadsel gebreid. Het weefsel van de mythe bestond voor Calasso en zal ook na diens dood blijven uitdijen.

Toch heeft hij op onnavolgbare wijze de vertelstof over het onzichtbare op ons seculiere gezichtsveld gestrooid en ons attent gemaakt op de onmogelijkheid om volkomen autonoom te zijn. Wanneer we de goden miskennen en de offerrituelen verloochenen, dan infiltreren hun destructieve krachten onze samenleving met een bomgordel rond de middel en een hakenkruis op de borst. Als een hedendaagse profeet wees Calasso ons op de gevaren van onze blindheid. Zijn werk over het sacrale trekt een cesuur in de monotone cyclus van onze profane dagen. Of om het met één van zijn eigen aforismen te stellen: ‘het drijft een wig in de substantie van de tijd’.

Recensie over Het boek van alle boeken van Roberto Calasso door Thibault Coigniez.

Wereldbibliotheek, Wereldbibliotheek, 2022
Vertaald door: Els van der Pluijm
ISBN 9789028451230
432p.

Geplaatst op 30/05/2023

Tags: Bijbel, Jodendom, nazisme, Roberto Calasso

Categorie: Non-fictie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.