Een volledige wereld

Leven en opvattingen van Kater Murr

E.T.A. Hoffmann

E.T.A. Hoffmann (1776-1822) wijdde als componist, dirigent en recensent een flink deel van zijn korte leven aan de muziek, en daarom is het nauwelijks misplaatst dat hij buiten het Duitse taalgebied vooral voortleeft via enkele beroemde muziekstukken: Offenbachs Contes d’Hoffmann, Tsjaikovski’s Notenkraker, Schumanns Kreisleriana. Die laatste titel verwijst naar Hoffmanns gelijknamige verhalencyclus, en via die cyclus naar diens alter ego Johannes Kreisler, een fictieve musicus die ook optreedt in Kater Murr (1819-1921).

De laatste jaren was er bij ons weinig beschikbaar van Hoffmanns geschriften; Anton Haakman zorgde in 2004 nochtans voor een mooie Klaas Vaak en andere verhalen (Athenaeum), maar die bundel is intussen allang verramsjt – dat is zo dom en schandalig dat je het niet voor mogelijk houdt. Maar kom, laten we ons verheugen op Kater Murr, Hoffmanns laatste roman, beslist een van de allerbeste literaire boeken die dit jaar in het Nederlands zijn verschenen: chapeau voor uitgever en vertaler. En laten we ons dubbel verheugen, want de uitgave is voorzien van een degelijk nawoord door Francien Markx en uitvoerige noten; misschien is niet alles wat daarin staat even noodzakelijk of boeiend, maar ik heb liever te veel dan te weinig. Hoe dan ook vormen de toelichtingen maar een begin, we moeten zelf ons pad banen in deze tekst – die uiterst leesbaar en meeslepend is, en tegelijk zo rijk dat hij zich niet in één lezing laat vatten, en niet in één recensie.

Kattengejank

Leven en opvattingen van Kater Murr: dat gaat terug op The Life and Opinions of Tristram Shandy van Sterne (een van de talloze auteurs die in het boek genoemd worden), en de goede verstaander weet dan meteen dat hem iets speciaals te wachten staat. Bovendien blijkt dat maar de halve titel te zijn, het vervolg luidt: ‘Benevens de fragmentarische levensbeschrijving van kapelmeester Johannes Kreisler in losse misdrukvellen’. Hoe zit dat? Volgens de ‘bezorger’ Hoffmann heeft de schrijvende kater bladen uit een ander boek gescheurd en ze als onderlegger en vloeipapier gebruikt; die bladen zijn bij het manuscript blijven zitten, en per ongeluk is alles door elkaar afgedrukt. Het gevolg is dat de lezer twee reeksen fragmenten voor zich heeft, alternerend Murrs autobiografie en Kreislers biografie. Tussen de twee reeksen is er een klein maar opmerkelijk formeel verschil: de Murr-fragmenten sluiten naadloos op elkaar aan, ze zijn compleet – in tegenstelling tot de andere stukken, die immers lukraak uitgescheurd werden. Je zou kunnen concluderen dat het alleen om Murr gaat en dat de Kreisler-tekst bijkomstig is. Pure misleiding natuurlijk, alleen al omdat het verondersteld bijkomstige de meeste plaats inneemt.

Kater Murr beschrijft zijn leven chronologisch. Hij is niet aan zijn debuut toe, en presenteert zichzelf als een geniale dichter en denker, een model voor het vaak rechtstreeks aangesproken publiek van jonge katers. We volgen hem dus in diverse levensfasen; hij leert lezen en schrijven, werpt zich op als wetenschapper, raakt bevriend met een poedel, beleeft liefdesavonturen, wordt lid van een katerstudentenvereniging, vecht een duel uit, waagt zich in een wereldse salon, toont ons zijn verzen… Het zijn zovele pogingen om zich te verheffen, maar hij krijgt vaak het deksel op de neus en kruipt dan telkens weer onder de kachel van zijn zorgzame baasje.

Murr pasticheert al vertellend het autobiografische genre; tevens levert hij een dubbele satire op de mensenwereld, want enerzijds werpt hij een vervreemdend licht op die wereld door hem als dier te bekijken, anderzijds vertoont hij zelf menselijke ambities en zwakheden. Dat levert een massa moois en vermakelijks op, en soms schitterende fragmenten – maar op zich nog geen uitzonderlijk boek: het trucje van de denkende en schrijvende kat verslijt gaandeweg wat en het wordt soms bijna een invuloefening. Menige passage is ‘knap’ maar tegelijk een beetje flauw-cabaretesk. Bijvoorbeeld, katten die zitten te zingen en dan menselijk gescheld en een dakpan naar hun kop krijgen: ‘O harteloze barbaren zonder enige kunstzin, die zelfs ongevoelig blijven bij de aangrijpendste weeklachten’! Leuk hoor, maar niet te vaak. Op de koop toe heeft Murrs verhaal geen echte intrige en geen spanning in de gewone zin des woords. Hoffmanns tijdgenoten waren blijkbaar niet wild van het kattengedeelte, en tot op zekere hoogte heb ik daar begrip voor.

De Kreisler-tekst dan. Die beantwoordt geenszins aan wat we van een ‘levensbeschrijving’ verwachten. We zien immers, buiten enkele belangrijke herinneringspassages, de kapelmeester en componist als volwassen man in één periode, eerst in Sieghartshof, waar vorst en mecenas Irenaeus resideert, en later in een benedictijnenabdij. Irenaeus is het lilliputlandje dat hij ooit bezat allang kwijtgeraakt, maar blijft doen alsof hij regeert, geeft audiënties, organiseert bals, enzovoort. Rond zijn hof (dat mij ondanks enorme verschillen aan Pirandello’s Hendrik IV herinnert) speelt zich een gloedvol verhaal af van passie, complotten en moordenaars; het is een verhaal dat, onder meer via flashbacks, almaar ingewikkelder en ook wel drakeriger wordt, maar dat zeker ‘zin’ heeft.

Sieghartshof is grondig vals. De vorst is een uit etiquette opgetrokken dwaas, de kroonprins is een imbeciel, het wemelt tot in de wijde omgeving van figuren die niet zijn wie ze voorwenden te zijn of die er een verborgen agenda op nahouden. Enkele personages steken af tegen dat milieu van schijn, vooral: meester Abraham, een oude orgelbouwer en illusionist die aan het hof als maître de plaisir fungeert en die ooit Kreislers mentor geweest is; Julia, een meisje dat schitterend kan zingen en met Kreisler in wederzijdse affectie en inspiratie verbonden raakt; en ten slotte Kreisler zelf, die tijdelijk het hof zal moeten verlaten omdat hij een stichter van wanorde en verwarring heet te zijn.

Het zit allemaal samen in een geheel dat je vaak doet lachen en toch ernstig is; de tekst alludeert dan ook dikwijls op Shakespeare, die door Hoffmann bewonderd werd omdat hij een volledige wereld toonde, zonder ‘strikte scheiding tussen het komische en het tragische’ (Markx). Geregeld komt ook de biograaf-verteller op de voorgrond. Hij legt uit waarom we de gebeurtenissen niet in de ‘juiste’ volgorde vernemen en maant ons aan de oplossing van bepaalde raadsels geduldig af te wachten; zijn weinig rechtlijnige vertelwijze past overigens bij de kronkelige spreekwijze van Kreisler zelf. Af en toe worden ook brieven en dromen ingelast. De verteller maakt duidelijk dat de literaire trucjes alleen maar dienen om ons geboeid te houden, en ons op een trage, doordringende manier diets te maken waar het allemaal om gaat. Want ja, het gaat ergens om.

Een vaste toon

Hoffmann levert tijdgebonden ‘maatschappijkritiek’: hij speelt in op gebeurtenissen en toestanden van zijn dagen en spot met de adel en de Duitse vorstendommetjes. Dat is interessant, en noten en nawoord helpen om het te begrijpen. Maar als we ons als niet-historici vandaag direct aangesproken voelen, ligt dat toch meer aan het onderliggende thema van gehechtheid aan de schijn – een thema van eeuwig en overal, dat een ereplaats bekleedt in zowat alle grote burgerlijke romans.

Meer specifiek handelt Kater Murr over de kunstenaar en diens plaats in de samenleving. Kreisler is een verscheurd mens in wiens gemoed een vulkaan sluimert, hij kan in gezelschap vrolijk zijn maar ook afstotend ironisch en sarcastisch, onbesuisd enthousiast en wanhopig droevig. Hij is wezenlijk onaangepast, een stoorzender, een gevaar voor de vorstelijke porseleinkast – maar niet in die zin dat zijn gedrag tot ongelukken en drama’s leidt. Twee punten lijken me essentieel. Ten eerste, Kreisler heeft gewerkt als ambtenaar en groothertogelijk kapelmeester, maar kon niet anders dan die diensten weer verlaten, omdat hij zijn roeping moet volgen, of liever: omdat hij wil vasthouden aan zijn verlangen. Ten tweede, wanneer hij vergeleken wordt met een schilder die door zijn verliefdheid op de vorstin waanzinnig geworden is, moet hij die man wel als zijn angstwekkende dubbelganger erkennen, maar tegelijk wijst hij diens gedrag af: ‘de liefde van de kunstenaar’ mag volgens hem niet zulke vormen aannemen, ze moet voorbijgaan aan zulke bezitterigheid. Wil Kreisler dus alleen een ‘platonische’ liefde kennen, zoals ik ergens las? Volgens mij niet: het gaat hier opnieuw om zijn vasthouden aan het onstilbare verlangen. Dat houdt noodzakelijkerwijs sublimatie in, het verlangen mag immers niet opgelost en kapotgemaakt worden in onmiddellijke nepbevrediging (geld, aanzien, goedkope seks…). Maar het is best mogelijk dat Kreisler later een ‘gewone’ verhouding met bijvoorbeeld Julia zou kunnen hebben.

Het romantische kunstenaarschap is hoofdzaak in Kater Murr, wegens Kreisler én wegens ‘de eeuwige buitenstaander’ meester Abraham, die ‘volhardde in de vaste toon waarmee zijn innerlijke natuur hem had begiftigd’. Maar raakt die problematiek ook de hedendaagse doorsneelezer, die toch meestal geen kunstenaar is? Jazeker, want hardnekkig verlangen is relevant voor elk menselijk leven dat zich niet wil verliezen in pleziertjes en beheersbaarheden.

En Murr? Het lijdt geen twijfel dat Kreisler zwaarder weegt, en je kunt de Kater-fragmenten zelfs zien als een procedé om de rest te onderbreken en spannend te houden, maar beide teksten zijn onmisbaar. Er bestaan vele verbanden tussen de twee, te beginnen bij het feit dat Murrs baasje niemand anders is dan Abraham, en dat hij zijn huisdier uiteindelijk afstaat aan Kreisler. Bovenal is het contrast belangrijk. Murr is, niet alleen als ‘kunstenaar’, een pronkerige schijnfiguur: hij wil alleen indruk te maken, veinst slechts dat hij substantie heeft. (Een alleraardigst voorbeeld van zijn leegte: wanneer hij meent verliefd te zijn, slaat hij de boeken open om te zien of hij wel de juiste symptomen heeft en hoe hij zich moet gedragen. Het doet denken aan Buster Keaton in Sherlock Jr.) Murrs enige echte – onechte! – verlangen is dan ook het verlangen naar erkenning, en zijn mislukkingen leiden steevast tot een ontmoedigde terugkeer naar vleespotten en rust. Maar het contrast is niet alleen inhoudelijk: de Kater-episodes vormen een farcicale tegenhanger van de andere (die overigens minstens zo geestig zijn).

Ach, veel moet onbesproken blijven. Nog één ding: Kater Murr moest drie delen omvatten, door het overlijden van de schrijver bleef het echter bij twee. Jammer voor de man en het boek, maar de lezer hoeft zich niet gefrustreerd te voelen. Er is wel degelijk een afronding. De overdracht van de kater aan Kreisler komt ter sprake aan het begin, en aan het eind bevinden we ons op hetzelfde punt; een amper begrijpelijk relaas over een hoffeest, in het eerste Kreisler-fragment, krijgt aan het eind enige opheldering; en ook op het meer filosofische vlak is er een ‘slot’. Niettemin blijven er nogal wat knoesten en duistere plekken, en er schijnt wild gespeculeerd te zijn over wat het vervolg had kunnen inhouden. Maar ik denk dat Hoffmann het wezenlijke van zijn opzet toch heeft gerealiseerd. Onafheden en oneffenheden hebben hun tover en hun zin. En zoals bij de romans van Kafka vraag ik me af: als het boek compleet geworden was, zou het dan per se béter geweest zijn? O rijkdom van het onvoltooide.

Links

Atlas, Amsterdam / Antwerpen, 2010
ISBN 978 90 450 0061 9
524p.

Geplaatst op 20/12/2010

Naar boven

Reacties

  1. Martin de Haan

    Beste Joris, het is niet dat ik graag de rol van kwelgeest speel, maar eh, hoe heet die vertaler die van jou een chapeau krijgt?

    Groet,
    Martin

    Beantwoorden

  2. Martin de Haan

    Ah, ik zie dat de redactie de naam nu heeft toegevoegd in de aftiteling! Dat is dus een chapeau voor Wilfred Oranje.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.