recensie, Theater

Theater zonder prestatiedrang

Eerst

Ellis Meeusen en Pleun van Engelen

Twee performers staan op een podium. Ze spreken kort hun publiek toe, want ze moeten nog iets meedelen voor ze eraan beginnen. Daarna vertellen ze een verhaal. Dat lijkt in eerste instantie over andere mensen te gaan – maar eigenlijk gaat het over henzelf. Het publiek snapt dat meteen. De performers zelf, aan de andere kant, proberen die ongemakkelijke herkenbaarheid uit alle macht te ontlopen. Zij zijn niet zoals de personages in het verhaal, o nee – en terwijl ze dat proberen vol te houden, wringen ze zich in zoveel bochten dat ze nagenoeg beginnen te ruziën.

Doorheen de voorstelling leren ze gelukkig hun lesje. De performers zien nu wat het publiek ziet: zij maken net dezelfde denkfouten en morele dwalingen als hun personages. Daardoor snappen ze ook de pointe van het verhaal dat ze zo stuntelig probeerden te vertellen, en kunnen ze zich als betere mensen gaan gedragen. Het publiek verlaat het theater met het gevoel dat ze een belangrijke persoonlijke transformatie hebben aanschouwd in het laatste anderhalf uur.

Ik heb Eerst van Ellis Meeusen en Pleun van Engelen nooit opgevoerd gezien, maar toch voelde de tekst bij het lezen aan als bekend terrein. Meeusen en van Engelen hanteren namelijk een reeks theatrale trucs en literaire procedés die tot onopmerkelijke gemeenplaatsen zijn uitgegroeid in het hedendaagse theatrale landschap. Dat is – voor een tekst die gaat over de maatschappelijke druk om de eerste én de beste te zijn – opvallend toepasselijk: Eerst is zeker niet het eerste stuk dat bovenstaande formule voor het maken van verteltheater hanteert. Misschien is dat dan ook niet de bedoeling. Samen met Meeusen en van Engelen kunnen we ons afvragen of het leveren van een bijdrage aan de toneelliteratuur ook noodzakelijk betekent dat je het warm water moet heruitvinden – en als je dat niet doet, wat maakt iets dan alsnog tot een geslaagde tekst?

Wedijver en conflicten

Eerst gaat over de Britse kapitein Robert Falcon Scott (1868-1912) en zijn expeditie naar Antarctica, een hachelijke wetenschappelijke ontdekkingsreis aan het begin van de twintigste eeuw die al snel zou uitdraaien op een dodelijke wedren met de Noor Roald Amundsen (1872-1928) om als eerste op de Zuidpool te staan. Tenminste, daar gaat het op papier over – want in de praktijk is het historische narratief vooral een aanleiding tot gemijmer en discussie onder de twee vertellers (die net zoals de auteurs Ellis en Pleun heten). De tekst is onderverdeeld in twaalf hoofdstukken en in het eerste hoofdstuk komen Scott en zijn expeditieleden zelfs niet voor. Meeusen en Van Engelen laten er geen gras over groeien om hun publiek duidelijk te maken waar het dan wel over gaat. Dit zijn de openingsregels van het stuk:

ellis

 

ik ga toch even iets zeggen –

 

fijn dat jullie er zijn

dat jullie zijn gekomen

voor ons

en ook wel bijzonder

want jullie weten misschien helemaal niet

wie wij zijn

wij zijn ellis en pleun

 

pleun

 

of pleun en ellis

In luttele regels wordt duidelijk wat het thema van het stuk is: het gaat over competitiedrang, over de eerste willen zijn, of, zoals de vertellers het zullen noemen in de loop van de tekst, over ‘winnaarsmentaliteit’. In diezelfde simpele openingszinnen hebben Ellis en Pleun ook meteen gedemonstreerd dat zijzelf allesbehalve immuun zijn voor onderlinge competitie: geen van beiden wil haar naam als tweede genoemd horen. Het (lezers)publiek krijgt een glasheldere belofte hier: in wat volgt zullen Ellis en Pleun meer dan slechts passieve toeschouwers zijn, en de zweem van een conflict ligt over de voorstelling om leven te blazen in de dynamiek tussen de twee vertellers.

Het publiek komt in het inleidende hoofdstuk nog meer te weten over Ellis en Pleun zelf. Zo blijkt dat ze hun voorstelling die bewuste avond maar spelen omdat de artiest die oorspronkelijk geprogrammeerd stond thuis zit met een burn-out (‘bedenk dus / als jullie dit goed vinden / dat er iemand is / die eigenlijk nog beter is’). Verder vertellen de twee ook nog dat Ellis haar hele leven lang nog nooit iets gewonnen heeft, en dat het duo ooit de finale van een televisiequiz verloren heeft. Ook dat laatste lijkt vooral met Ellis’ onvermogen om te winnen te maken te hebben:

pleun

 

ellis heeft ervoor gezorgd
dat wij tweede werden
bij een bekende tv-quiz
[…]
en wij vertegenwoordigden dus
zo’n beetje
onze hele opleiding
en hebben ook
met de hele opleiding samen
op groot scherm
naar de finale van die quiz gekeken
toen wij al wisten
dat ellis bij de allerlaatste vraag
zou verliezen

 

ellis

 

ja maar kleine nuance
ik wist het antwoord wel

 

pleun

 

ja de vraag was
hoe heet het eerste bijbelboek
dat begint met
‘in den beginne was er niks’

 

ellis

 

genesis
wist ik

 

pleun

 

maar niet op tijd
dus we hebben niet gewonnen

 

ellis

 

nee

Als de tekst al begon met de suggestie van een wedijver tussen de twee vertellers, dan hebben we hier alle ingrediënten om die te verheffen tot een actief conflict. Pleun legt de verantwoordelijkheid voor het verlies in Ellis’ schoenen; Ellis, van haar kant, weigert te aanvaarden dat ze tekortschoot.

In literaire werken zijn dit soort van conflicten essentieel, omdat ze de waarden en normen van de personages op tafel leggen en de lezer in staat stellen om de tekortkomingen ervan af te tasten in een veilige, fictieve setting. Lees je Pleun als een knalharde tante die geen begrip heeft voor mensen met minder geluk  dan zijzelf? Dan sta je waarschijnlijk kritisch tegenover een prestatiegerichte maatschappij. Vind je, langs de andere kant, Ellis een onvolwassen zeur die niet tegen haar verlies kan? Dan zie je misschien competitie en hiërarchie als een fundamenteel deel van de menselijke psyche waar een individu nu eenmaal mee moet leren omgaan. Verhalen zijn er om ons te helpen te bepalen waar we staan in het leven – en het verhaal over Ellis en Pleun vormt daar geen uitzondering op.

Alleen was dat niet de afspraak. Het verhaal van Eerst zou gaan over Robert Falcon Scott en Roald Amundsen. Zou het publiek zich niet tegenover hen moeten verhouden in plaats van tegenover de twee vertellers – rollen die per slot van rekening toch vrij neutraal zouden kunnen worden ingevuld? In een tekst die gaat over wedijver en conflicten, wedijveren de vertellers toepasselijk genoeg al meteen met hun verhaalonderwerp – maar dat is minder slim en uitzonderlijk dan het op het eerste gezicht lijkt.

Verteltheater

Een zekere vorm van heen-en-weer tussen een (gedramatiseerde) versie van de acteurs en de inhoud van de vertelling is een gebruikelijke stijlkeuze geworden in het theater van Vlaanderen en daarbuiten. De openingsregels van Eerst doen denken aan het begin van een ander theaterstuk dat een gelijkaardige verteltoon aanslaat. De wederopbouw van het Westen – Wit (2010) van Cie De Koe opent namelijk als volgt:

natali

 

voor we beginnen zou ik graag eerst
nog iets willen zeggen over lady gaga
kan dat

 

peter

 

als het niet te lang duurt
waarom niet

Het personage Natali – dat net als Ellis de naam van een van de theatermakers draagt – kondigt aan dat ze eerst even het publiek gaat toespreken. Ze deelt haar bedenkingen over de popartiest Lady GaGa, op wie ze jaloers is omdat die artiest, in tegenstelling tot zijzelf, de dingen die ze schrijft niet kapot redeneert. Net zoals in Eerst begint de voorstelling op een metaniveau: niet middenin een verhaal, maar met het doorbreken van de vierde wand en het aanspreken van het publiek.

Dat wil niet zeggen dat Meeusen en van Engelen hun ideeën noodzakelijk zijn gaan halen bij De Koe: het is eerder een beproefde formule in hedendaags theater om de aanwezigheid van de performers zelf te transformeren tot een rol die een centrale plaats aanneemt in de voorstelling. De recente voorstelling Every Word Was Once an Animal (2021) van het Vlaamse gezelschap Ontroerend Goed is een voorbeeld van een theaterstuk waarin dit idee tot in het absurde wordt doorgedreven: daarin is alle dialoog gereduceerd tot een spelletje over of de acteur al dan niet de waarheid over zichzelf en over de voorstelling aan het publiek vertelt, en of die voorstelling begrijpelijk is. Je kan, als je wil, die vormkeuzes helemaal terugvoeren naar Bertolt Brecht, of tot de prologen die Shakespeare en sommige van zijn tijdgenoten af en toe voor het eigenlijke stuk plakten. Verteltheater is dus zeker niets nieuws, maar je zou wel kunnen stellen dat het op het moment in de mode is.

Met ‘verteltheater’ bedoel ik een vorm van theater waarin de performer niet zozeer een acteur is (iemand die de rol van een personage speelt), maar iemand die een versie van zichzelf meebrengt naar het podium. In dat genre kunnen de vertellers misschien wel interageren met elkaar, maar de eerste van wie ze iets gedaan willen krijgen is het publiek. De meest voor de hand liggende manier om een binding te vormen met dat publiek is, zoals de naam al suggereert, door simpelweg een verhaal te vertellen – maar omdat het publiek zo verslingerd is aan de ervaring om door een fictief conflict hun eigen waarden te kunnen aftoetsen, voelen sommige makers zich geroepen om een extra conflict aan hun vertelling toe voegen: een conflict op het metaniveau dat zo eigen is aan het genre.

Als er in traditioneel vierdewandstheater al iets te vermoeden valt van competitie om de aandacht van het publiek (om wie wordt er het meest gehuild of gelachen?), dan kan verteltheater die competitie openlijk maken. In verteltheater strijden de gedramatiseerde vertellers namelijk om de sympathie van het publiek. Mogelijk zit daar een louterend aspect aan: in plaats van in competitie te gaan met een medespeler, kan een theatermaker zo een fictief conflict met een gedramatiseerde versie van die medespeler uitvechten, met het publiek als scheidsrechter. Precies die eigenschap maakt natuurlijk ook deze vorm van verteltheater uitgesproken vruchtbaar voor een tekst die gaat over competitiedrang.

Onderkoeld

Tot nu toe heb ik veel aandacht besteed aan het conflict tussen Ellis en Pleun, de vertellers van de voorstelling – maar heel wat minder aan het verhaal dat die vertellers komen brengen. Dat is, kort gesteld, omdat het voelt alsof Meeusen en van Engelen dat ook doen. De zure herinnering van de verkorven quizvraag wordt herhaaldelijk naar boven gebracht: de tekst sluit af met Ellis die de vraag eindelijk correct beantwoordt, en het vierde hoofdstuk is zelfs niks anders dan Pleun die Ellis tot een pervers re-enactment van de quiz dwingt. Het lijkt alsof de auteurs gewoonweg het meest in hun element zijn wanneer ze zich op dat metaniveau bevinden, en wanneer ze op elkaar kunnen inpikken of persoonlijke anekdotes delen. Ellis’ lange monoloog over de atletiekwedstrijden van haar jeugd is zo een moment waarop de tekst opvallend grappig en kwetsbaar wordt.Jammer genoeg is dat persoonlijke luik niet echt de hoofdmoot van de tekst te noemen. Al ligt het inhoudelijke zwaartepunt van Eerst in de clash tussen Ellis en Pleun, in woordengetal zal er waarschijnlijk nog net iets meer inkt gevloeid zijn over de expeditie van Scott. Zijn zelfdestructieve race naar de Zuidpool is misschien het metaforische kledingrek waaraan de hele tekst wordt gehangen, maar het is moeilijk om echt veel te voelen voor de personages binnen dit verhaal.

Mogelijk is dat omdat de figuren uit Scotts expeditie amper personages zijn. Meeusen en van Engelen reserveren hun dramatiek voor het metaniveau van de tekst en geven weinig karakterisering aan de verschillende personages. De expeditieleden van Scott zijn meer een waslijst dan personages met eigenschappen:

ellis

 

scott stelt zijn team samen
[…]
en kiest onder andere
edgar evans
de grootste en sterkste van allemaal

 

pleun

 

lawrence titus oates
paardenexpert
henry bowers – bijnaam ‘birdie’
vanwege zijn grote neus

 

ellis

 

herbert ponting
een fotograaf
die er zo lang over deed
om het goede kader te vinden voor zijn beelden te bepalen
dat er een werkwoord voor wordt uitgevonden
to pont
heel lang stilstaan voor de foto

 

pleun

 

edward wilson
de hoofdwetenschapper

 

ellis

 

geologen
biologen
een metereoloog

 

pleun

 

een kok
een ski-expert
een hondendrijver

Voor sommige van deze personages slagen Meeusen en van Engelen erin om een tekenend detail mee te geven (zoals Pontings traagheid), maar bijna niemand van de expeditieleden krijgt in de tekst veel ruimte om via dialoog of individuele acties persoonlijkheid te tonen. Al worden de expeditieleden geregeld genamedropt, Meeusen en van Engelen kiezen er vaak voor om ofwel de bewegingen van de groep in grote lijnen te schetsen, ofwel om een jij-verteller te gebruiken in de meer intieme delen van het verhaal. Met die laatste techniek komen ze tot werkelijk spannende scènes: wanneer de expeditie een door rivalen geplante vlag ontdekt, beschrijven de vertellers bijvoorbeeld hoe je dat stukje bij beetje beseft. De keuze voor de jij-vorm neemt een lezer bij de hand: niet de personages, maar jij ziet het gebeuren. Tegelijkertijd gaan die spannende scènes daardoor ook nooit over personages waar je veel over te weten komt, waardoor veel van de vertelstijl over de poolexpeditie ook onderkoeld blijft.

Nu is en blijft Eerst natuurlijk een theatertekst en veel van de dingen die op de pagina droog lijken, waren misschien veel levendiger in de opvoering. Ik ben me er ook van bewust dat – conform de in Vlaanderen courante gewoonte om je teksten te schrijven tijdens het repeteren op de theatervloer – Meeusen en van Engelen waarschijnlijk niet zozeer aan hun tekst hebben gedacht als een literair product, maar wel als iets dat hun voorstelling moest dienen. De tekstzetting in de lay-out van het uiteindelijke boekje zijn ook erg neutraal en gekapt, waarmee Meeusen en van Engelen opnieuw een conventie van de Vlaamse toneelschrijverij volgen. Die conventie moet volgens mij gegroeid zijn uit het nobele verlangen om acteurs die met een theatertekst aan de slag gaan alle vrijheid van zegging te geven – maar qua leeservaring helpt het natuurlijk dat de expressiviteit van een tekst wordt ingeperkt door een doelbewust minimum aan leestekens.

Eerst valt uiteindelijk ergens tussen twee uiteenlopende inspanningen in: het speelt met de metatekstuele conventies van verteltheater en doet dat heel goed, maar schept weinig plezier in het verhaal zelf dat het vertelt. Het gebrek aan lol is vooral voelbaar in de externe vertelstijl, die weinig inzoomt op de personages. Dat maakt het waardevol wanneer een personage uitzonderlijk toch even in de schijnwerpers mag staan (zoals de assistent Cherry, die Scott omkoopt en mee mag op expeditie ‘ondanks dat hij niets écht goed kan // maar gewoon omdat hij het heel graag wil’), maar in z’n geheel blijven de lappen tekst over Scott en Antarctica de minst engagerende stukken van Eerst. Het helpt ook niet dat wanneer Meeusen en van Engelen gaan reflecteren over het verhaal ze niet veel dieper graven dan wat moreel geweifel over mensen opdelen in winnaars en verliezers.

Eerst is daarentegen op zijn best wanneer Ellis en Pleun schaamteloos opgaan in hun eigen anekdotes en van daaruit hun thema van competitiedrang bespreken. De directheid van die scènes maakt het de moeite waard om deze tekst te gebruiken wanneer je bijvoorbeeld een theaterdocent bent die op zoek is naar een makkelijk toegankelijke scène waarin studenten een versie van zichzelf kunnen vertolken. Op puur literair niveau werkt de tekst echter niet op alle lagen. Dat maakt dat Eerst in een categorie van dingen valt waarvoor de tekst zelf lijkt te pleiten: een respectabele maar eerder onopmerkelijke dramatekst die, zonder al te veel prestatiedrang, gewoon mag bestaan.

 

Deze recensie door Dieter Brusselaers over Eerst van Ellis Meeusen en Pleun van Engelen werd mede mogelijk gemaakt door het Algemeen Nederlands Verbond (ANV).

De Nieuwe Toneelbibliotheek, Amsterdam, 2022
ISBN 9789460767043

Geplaatst op 26/09/2023

Tags: Ellis Meeusen, Pleun van Engelen, prestatiedrang, Recensie, Roald Amundsen, Robert Falcon Scott, Theatertekst, Verteltheater

Categorie: recensie, Theater

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.