De afgelopen jaren heeft het balanseer zich ontwikkeld tot een van de intrigerendste uitgeverijen van de Lage Landen. Het legt zich toe op onbarmhartig ‘moeilijke’ boeken van auteurs als Harry Vaandrager, Pol Hoste en Jaap Blonk, naast (her)uitgaven van de grote experimentelen van de jaren zestig en daarna, onder wie Daniël Robberechts, C.C. Krijgelmans, Willy Roggeman en Gertrude Starink. De herdruk van Dick Raaijmakers’ de methode, oorspronkelijk uit 1985, valt in de tweede categorie. Wie enigszins op de hoogte is van de experimentele literatuur, kent wellicht Raaijmakers’ fascinerende essay ‘De kunst van het machinelezen’ (uit Raster, 1978), in 2012-2013 opnieuw onder de aandacht gebracht door tijdschrift Terras. De methode is nog minder bekend, maar laat zich lezen als een fascinerende uitwerking van de techniekfilosofie die al in Raster geïntroduceerd werd.
Ongebruikelijk is het wel, een dichtbundel waarin techniekfilosofie besproken wordt. De genretoekenning ‘poëzie’ ligt voor de hand: de 282 genummerde teksten waaruit de methode bestaat, kennen namelijk regelafbrekingen en zijn opgemaakt als vrije verzen. Inhoudelijk gezien doet dit boek echter eerder aan een essay of een filosofische verhandeling denken. Het balanseer vergelijkt op haar website de methode met Ludwig Wittgensteins Tractatus Logico-Philosophicus (1921-1922). Die vergelijking is inzichtgevend: beide boeken bewegen zich tussen het beschouwende en het literaire, en bieden de lezer binnen een raamwerk van genummerde onderdelen een ‘essayistische’ leeservaring. Overigens is het de vraag of het door mij gebruikte begrip ‘techniekfilosofie’ wel recht doet aan de thematische rijkdom van het boek. Het laat zich lezen als een studie van beweging en techniek, maar zet de lezer ook aan het denken over onder meer sport, kunst en de natuur.
Het boek beslaat twee delen: ‘de beweger’ en ‘de waarnemer’. In het eerste en langste deel volgen we in zes hoofdstukken (met titels als ‘plan’, ‘het bewegen’ en ‘de konstruktie’ – de jarentachtigspelling van Raaijmakers werd ongewijzigd overgenomen) stapsgewijs hoe een constructie wordt gevormd door een beweger. Een beweger is iemand die ‘dit’ in beweging zet en het naar ‘dat’ beweegt, ook wel het ‘doel’ genoemd, met als ‘plan’ met de constructie ‘dit-dat’ de ‘wereld’ te raken. De overvloed aan aanhalingstekens in de voorgaande zin gebruik ik om te laten zien dat Raaijmakers een uiterst secuur jargon gebruikt, waarmee hij een zeer traag verschuivend argumentatief patroon opzet. Stijlfiguren gebruikt hij daarbij feitelijk niet, of het moeten de principes van herhaling en opsomming zijn. Wel worden regelmatig metaforen geïntroduceerd, of beter gezegd: voorbeelden waarmee de abstracte beweringen kunnen worden verhelderd. Zo worden regelmatig (boog)schutters genoemd om het hierboven genoemde bewegingsproces te illustreren:
De andere kant – zijn voorkant –
spitst dit toe op het doel
dat de beweger beoogt.
(Zoals speerpunten, kogels, pijlen, spijkers en naalden
hun voorkanten op de doelen van hun bewegers toespitsen.)
Het interessantste hoofdstuk van dit eerste deel vind ik ‘de konstruktie’, dat een typologie van mogelijke constructies presenteert. Hier wordt Raaijmakers’ tegendraadse denken prachtig zichtbaar: hij verleidt de lezer om alles in de wereld als een constructie te beschouwen. Een technische ‘konstruktie’ (later in het boek een ‘TK’ genoemd) valt gemakkelijk te visualiseren als een stuk gereedschap: het ‘dient om de wereld te raken, / te bewegen en te bewerken.’ Ook van artistieke constructies kunnen we ons eenvoudig een voorstelling maken. Maar ook handelingen, zoals biljarten, zouden als constructies te begrijpen zijn: de speler ‘herhaalt (repeteert) […] in gedachten / de werking van de intentionele konstruktie / keu-bal-ballen-tafel zoveel malen hij dat nodig acht.’ En in de natuur bevinden zich eveneens constructies, namelijk ‘voorhanden konstrukties’ waarover mensen ‘wetten’ formuleren. Hier geeft Raaijmakers het newtoniaanse voorbeeld van een vallende appel: ‘Wij kijken naar de appel / en voorzien hem in onze gedachten / van een plan en een doel.’
In het tweede deel van het boek wordt de thematiek verder verbreed door een ‘waarnemer’ te introduceren:
Een waarnemer is een echte nemer!
Hij is een nemer van waar.De waar van bewegingen
– voor waarnemers –
is beelden.Een waarnemer van bewegingen
is een nemer van beelden van bewegingen.
De waarnemer staat haaks op het bewegen en is, anders dan de beweger, daardoor in staat het bewegen te ervaren en er ‘ons’ verslag van te doen in de rol van ‘verslaggever’. Hier krijgt het boek een poëticale lading, omdat Raaijmakers een kleine passage over de schrijver toevoegt. Je zou de schrijver als een beweger kunnen zien, die ‘dit’ (zijn indrukken) een constructie laat vormen met ‘dat’ (het papier) met als doel de ‘wereld’ (zijn lezers) te raken. ‘Het papier bewaart de vrucht van alle tijd en moeite / die het de schrijver heeft gekost de wereld / met zijn denkbeelden te veranderen.’ Zo bekeken functioneer ik met deze recensie als een waarnemer, die een zogeheten ‘uitbeeld’ (de recensie) produceert van zijn ‘wereld’ (de bundel). Of ik dat doe op de manier die in de methode wordt voorgeschreven, namelijk ‘waar’ en ‘getrouw’, kan alleen door ‘ons’ (u als lezerspubliek) worden vastgesteld.
Raaijmakers (1930-2013) was naast publicist ook een pionier van de elektronische en elektro-akoestische muziek en wereldwijd een van de eersten die (in de jaren vijftig) experimenteerde met synthesizers. De vergelijking tussen zijn vaak minimalistische composities en de methode ligt voor de hand. Maar bij het lezen moest ik nog méér denken aan het grandioze Music for 18 Musicians (1974-1976) van Steve Reich. In dit minimal music-werk vinden trage metamorfoses van muzikale motieven plaats, met enkele keren een iets grotere harmonische ‘sprong’. Juist doordat het stuk zo hypnotiserend eenvormig is, komen die sprongen aan als geweldige revoluties. Ook in de methode doen de introductie van kleine thematische sprongen, van nieuwe figuren en van metaforen mij opveren. Wie de methode leest, doet er goed aan rustig de tijd te nemen, stapsgewijs het evoluerende betoog te volgen en zich te laten verrassen door de elektrische schokjes die door talloze tekstdetails worden teweeggebracht.
Een eerdere versie van deze recensie verscheen in Poëziekrant, jaargang 39 (2015), nummer 5 (september-oktober).
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.