Poëzie, Recensies

Een bekeerde dichter

Vier kwartetten

T.S. Eliot (vert. Paul Claes)

In 2007 kregen we Het Barre Land / The Waste Land (waarvan De Bezige Bij net een herziene editie heeft uitgebracht) en twee jaar geleden kon ik hier Gedichten 1917- 1930 bespreken. Vandaag is er Four Quartets / Vier kwartetten, en daarmee heeft Paul Claes alle essentiële poëzie van T.S. Eliot in het Nederlands omgezet en ruimhartig voorzien van commentaar. Het werk is af – een behoorlijk unieke prestatie, en laten we ook de kleine uitgeverij Koppernik loven die dit mogelijk heeft gemaakt.

Nogal wat algemene beweringen die ik in de eerdere recensie deed, zijn ook relevant voor het nieuwe boek, maar Four Quartets is toch een speciaal geval, omdat het helemaal geschreven is door de Eliot van na 1927: de bekeerde, religieus geworden Eliot, die zijn geloof fors liet doorklinken in zijn werk. Voor heel wat liefhebbers van zijn vroege poëzie was en is die tendens lastig te verwerken, temeer daar de dichter veel ruimte maakt voor abstracte beschouwingen. Misschien behoor ik wel tot die groep lezers, in zekere zin.

De vier gedichten, die gemodelleerd zijn naar de late strijkkwartetten van Beethoven, verschenen oorspronkelijk in de jaren 1936, 1940, 1941 en 1942; het gaat dus in grote mate om in oorlogstijd ontstane poëzie, en dat laat zich voelen. De vier titels – ‘Burnt Norton’, ‘East Coker’, ‘The Dry Salvages’ en ‘Little Gidding’ – werden ontleend aan plaatsen die een rol gespeeld hebben in Eliots leven. Elk gedicht op zich en de cyclus als geheel zijn door en door gestructureerd, niet alleen oppervlakkig (er zijn bijvoorbeeld telkens vijf soortgelijke delen), maar ook thematisch, in vooruitwijzingen en echo’s, in herhaling van geladen kernwoorden. Tegelijk zien we een indrukwekkende afwisseling van versvormen, en van lyrische, betogende en verhalende passages.

 

Ernst

Globaal kun je met Paul Claes spreken van ‘vier meditaties over de tijd’ – de tijd in verschillende betekenissen en verschijningsvormen. Het gaat ook en vooral om de mogelijkheid om aan de tijd te ontsnappen, en dus om de verhouding tussen tijd en eeuwigheid. Claes schrijft in zijn inleiding:

Ieder ogenblik is voor [Eliot] een snijpunt van het tijdelijke en het boventijdelijke. Dat blijkt het duidelijkst in ogenblikken van vervoering waarbij de tijd lijkt stil te staan in een eeuwig nu. Maar de uiteindelijke bevrijding uit de dwang van de tijd vergt een totale geestelijke vernieuwing in de tijd zelf: een symbolische dood die ons voert tot wedergeboorte.

Al hamert Eliot in zekere zin gedurig op hetzelfde aambeeld, dat gebeurt wel vanuit verschillende hoeken, en de cyclus is dan ook bijzonder rijk, onmogelijk te vatten in enkele zinnen. Je wordt ook gedwongen om positie te kiezen tegenover het werk en zijn strekking, want het handelt over ernstige dingen, die iedereen aangaan. Dit is geen flets romannetje of spetterend dichtbundeltje om gauw te lezen en al dan niet leuk of mooi te vinden om dan gauw naar weer iets nieuws van de nieuwste plank te grijpen. Je moet ermee leven, of ertegen leven. De vertaler-dichter James Brockway, vertelde in een bespreking van Herman Servottes vertaling van Four Quartets (1974) hoe de gedichten hem als militair piloot (en niet-gelovige!) in de Tweede Wereldoorlog tot ‘compagnon en troost’ en zelfs ‘geestelijke redding’ dienden.

Anderzijds valt de iets jongere Raymond Williams te noemen, die in dezelfde tijd vocht als tankcommandant en die zich kort daarna in Cambridge ergerde aan de dominante plaats van Eliots boek in de literaire discussies: ‘Want als je binnenging […] in het universum van de Four Quartets, dan was je verloren. Je bevond je dan in de compleet conventionele naoorlogse pose van de onvermijdelijkheid van mislukking, de absurditeit van inspanning, de noodzaak van resignatie’ (Politics and Letters: Interviews with New Left Review, 1979). Let op het woord ‘conventioneel’, een scherp contrast met het Gedurfde Experiment waarover Claes en vele anderen het hebben. ‘Eliot was geen doctrinair dichter’, schrijft de vertaler ook. In zoverre dat slaat op Eliots godsdienst lijkt dat juist, maar het probleem zit elders, in diens politiek en wereldbeschouwing. Die wil hij ons wel degelijk opleggen, zonder ruimte voor twijfel, doctrinair en dogmatisch. En als lezer kan ik daar geen abstractie van maken, de poëzie staat of valt ermee. In wat volgt, geef ik via citaten een handvol aanduidingen over die maatschappijbeschouwing, uiteraard te beknopt en met te weinig context.

 

Zuivere realiteit

In ‘Burnt Norton I’ beleven de spreker en zijn gezelschap (geliefde?) in een tuin een bovennatuurlijk geluksvisioen dat spoedig weer verdwijnt, waarna ze weggejaagd worden door een spotlijster:

 

Ga, ga, ga, zei de vogel: het mensdom

Kan niet heel veel werkelijkheid verdragen.

 

Die cruciale stelling, ‘Human kind cannot bear very much reality’, werd door Eliot kort daarvoor al gebruikt in zijn toneelstuk Murder in the Cathedral (1935); zoals Claes zegt, ‘De werkelijkheid is hier de volheid van het visioen.’ In deel II zien we een variatie: het leven in de tijd beschermt ‘het mensdom’ voor

 

[…] de hemel en de verdoeming

Die het vlees niet kan verdragen.

                                                     Verleden en toekomst

Laten maar weinig bewustzijn toe.

 

Veel uitleg lijkt hier niet nodig. De realiteit is niet wat wij normaal met onze zintuigen waarnemen en, fundamenteler: het is zeker niet de maatschappij. Die is voor Eliot iets volkomen bijkomstigs, en feitelijk aanvaardt hij haar dus zoals ze is, ook al lamenteert hij her en der over het Verval van Tegenwoordig. Brockway vond destijds dat Servotte onvoldoende aandacht schonk ‘aan de maatschappelijke en vermanende betekenis van deze gedichten […] als een verwerping van onze sterk materialistische samenleving: een samenleving die juist nu [1975] en juist door haar materialisme in grote moeilijkheden raakt. Wat Eliot voorzag.’ Alsof zoiets als de tijdelijke opheffing van ‘de kloof tussen subject en object […] om ons de zuivere realiteit te openbaren’ (Claes) een alternatief zou kunnen bieden voor het slechte en veranderbare bestaande! Eliot wil weg uit de concrete tijd, hij wil in/vanuit die tijd alleen ‘geestelijke vernieuwing’, zonder enig inzicht in de sociaal-economische… werkelijkheid.

 

Woorden en geluiden

In ‘East Coker V’ gaat het over dichten:

 

En nog steeds probeer ik woorden te leren gebruiken, en iedere poging

Is een volledig nieuw begin en een ander soort mislukking

Omdat we enkel woorden hebben leren hanteren

Voor wat we niet langer te zeggen hebben of op een manier

Waarop we het niet langer willen zeggen. En zo is elke onderneming

Een nieuw begin, een uitval in het onverwoorde [a raid on the inarticulate]

Met een sjofele uitrusting die alsmaar schameler wordt

In de algehele verwarring van vage gevoelens,

Ongedisciplineerde troepen sentimenten.

 

Dit is, paradoxaal, een magnifieke formulering van de ontoereikendheid van de taal, waar ieder mens op de een of andere manier mee geconfronteerd wordt. Maar bij Eliot slaat het tekort specifiek op de verwoording van het boventijdelijke, en als je er ‘Burnt Norton V’ bijhaalt lijkt niet alleen de eigen onmacht in het geding maar komt er een sociale dimensie bij:

 

[…] Woorden kreunen,

Kraken en breken soms onder de last,

Onder de spanning, glijden, glippen, slijten,

Vergaan door vaagheid, blijven niet op hun plaats,

Blijven niet stilstaan. Schrille stemmen,

Die schelden, schimpen of enkel maar tetteren,

Bestoken ze aldoor. Het Woord in de woestijn

Wordt het meest belaagd door stemmen van verleiding           

 

De poëzie wil zich afgrenzen, isoleren van de gewone taal, die klinkt in de dichter zelf en in de anderen, maar ze wordt erdoor vervolgd, en lijkt daarin op het in de woestijn bekoorde Woord, Jezus, en op ‘de bespotting van Jezus op zijn lijdensweg’ (Claes). Die stemmen brengen veeleer hinderlijke geluiden voort dan echte woorden – het onverstaanbare, impulsieve gekrijs van een gedachteloze massa?

 

Wet en orde

Ook ‘Little Gidding V’, aan het eind van Four Quartets, zegt iets over de goede poëtische woorden, maar met een enigszins ander accent:

 

[…] elke uitspraak

En elke zin die juist klinkt (waarin elk woord zich thuis voelt,

Zijn plaats inneemt om de andere woorden te ondersteunen,

Een woord dat niet bedeesd en niet opdringerig is,

Een ongedwongen omgang tussen oud en nieuw

Het gewone [common] woord dat exact is zonder vulgair te zijn,

Het plechtige [formal] woord dat precies is maar niet pedant,

Het voltallige gezelschap dat samen danst)

Elke uitspraak en elke zin is een einde en een begin

 

(Einde van een poging en begin van een nieuwe.) Hier stijgt toch echt wel een geur van keurigheid uit op, met elk gepast woord op het gepaste ogenblik en op de gepaste plaats. Is dat meer dan een impressie?

De voorlaatste regel (The complete consort dancing together) echoot onder meer met ‘East Coker I’, waar de dichter zich verbeeldt hoe ooit (sinds eeuwen overleden) boeren dansten, in (huwelijks)paren maar tevens allemaal samen; hij gebruikt daarbij oude woorden, uit een pedagogisch geschrift van zijn zestiende-eeuwse voorvader Thomas Elyot. De nadruk ligt op ‘concorde’, hier vertaald door ‘harmonij’. Het zijn mensen die hun plaats kennen en die zoals de Bijbelse Prediker weten dat er voor alles een tijd is:

 

[…] Ze volgen de tijd,

Ze volgen de maat [rhythm] bij hun gedans

Zoals bij hun leven in de levende seizoenen

De tijd van de seizoenen en de sterrenbeelden

De tijd om te melken en de tijd om te oogsten

De tijd om te paren als man en vrouw

En als beesten.

 

‘De rondedans verbeeldt de harmonische kringloop van de tijd’, schrijft Claes. Verbondenheid met natuur en kosmos dus, een positieve voorstelling – die toch wel vragen oproept. In de eerste uitgave van zijn vertaling (1974, ik ken de herziene versie niet) citeerde Servotte hierbij uit een stuk van Eliot in diens tijdschrift The Criterion (jaargang 1931): ‘De landbouw is het fundament van het goede leven in gelijk welke maatschappij; het is eigenlijk het normale leven … En […] waarachtige vaderlandsliefde [is] enkel mogelijk […] in een hoofdzakelijk agrarische maatschappij waarin de mensen plaatselijk gehecht zijn aan hun klein bedrijf en kleine gemeenschappen, en waar ze generaties lang op dezelfde plaats blijven.’ De reactionaire tendens is onmiskenbaar – zoals in andere artikelen in Eliots blad, onder meer van Ezra Pound. In 1938 verkondigde Eliot: ‘volledig begrijpen wat er mis is met de landbouw is begrijpen wat er mis is met bijna al de rest: met de overheersing van het geldwezen, met onze opvoedingsidealen en ons onderwijssysteem, ja, met onze hele levensfilosofie’. (Geciteerd in Jeremy Diaper, ‘The Criterion: an interwar platform for agricultural discussion’, 2013.)

In een vulgariserend boek over het lezen van poëzie (How to Read a Poem, 2007) schrijft Terry Eagleton over het door menig docent voorgestane idee dat in een gedicht ‘absoluut niets misplaatst is, geen woord ijdel of overbodig, dat elk element samenwerkt met andere om een geïntegreerd geheel te vormen’. Hij voegt daaraan toe:

Het gedicht is heimelijk een versie van de goed geordende staat. Zoals een hiërarchische maatschappij heeft het zowel dominante als ondergeschikte niveaus. Het is helemaal op zich een organische maatschappij, een model van eenheid en coherentie.

Niet verbazend dat Eagleton de hierboven geciteerde passage uit ‘Little Gidding’ V als illustratie gebruikt.

 

Eenheidspartij

Geschiedenis is het aspect van de tijd dat het sterkst naar voren komt in het vierde gedicht, ‘Little Gidding’. Uit deel III:

 

[…] Geschiedenis kan verslaven,

Geschiedenis kan vrijmaken. Zie hoe zij verdwijnen,

De personen en plekken, samen met het ik dat ze naar beste vermogen liefhad,

Om zich te vernieuwen, een ander patroon aan te nemen.

 

Claes becommentarieert: ‘Geschiedenis kan een verblind vasthouden aan het verleden zijn, maar werkt bevrijdend als we haar telkens weer vernieuwen. Door historisch besef kunnen personen en plaatsen uit het verleden […] uitgroeien tot zinvolle symbolen.’ Tegenover het verleden als ‘verloop’ of ‘ontwikkeling’ (genoemd in The Dry Salvages II) , staat geschiedenis als een – achteraf onderscheiden/geconstrueerd – ‘patroon / Van tijdeloze momenten’ (‘Little Gidding V’).

Het gaat hier concreet om het dorpje Little Gidding, dat een bijrol speelde in de Engelse Burgeroorlog. Retrospectief ziet Eliot het verschil tussen de partijen in dat conflict vervallen, want ze waren (weer deel III)

 

Allen bezield met dezelfde geest, [touched by a common genius

Verenigd in de strijd die hen verdeelde, […]

We kunnen oude politiek niet weer invoeren

Of achter een trom van vroeger lopen.

Zowel de mannen die hen bekampten

Als de mannen die zij bekampten

Aanvaarden de wet van de stilte

En smelten samen tot één partij.

 

‘Royalisten en republikeinen zijn als tegenstanders verenigd in hun streven zich op te offeren voor de goede zaak’, resumeert Claes; maar is ‘common genius’ niet nationalistisch te verstaan? (Servotte noemde de strijders wellicht terecht ‘allen deelachtig aan de eigenheid van de Engelsman’.) De symmetrie is wat bedrieglijk, we zien toch vooral de royalist Eliot (voor wie Karel I een martelaar was) die zijn vijanden vergeeft. En hoe verheven dat ook lijkt, houdt de ‘verzoening’, de opheffing achteraf van de strijd, niet juist een banalisering in? In de zin van: wat heeft het achteraf allemaal nog voor belang? Ook wordt aan het lijden van de oorlog (Civil War én blitzkrieg) een louterende functie toegekend.

Je kunt pakweg de communards van 1871 niet in dezelfde ‘partij’ onderbrengen als hun moordenaars. Het zou interessant zijn Eliots opvatting te confronteren met die van Walter Benjamins geschiedfilosofische thesen. Ook daarin komt het aan op verzet tegen verloop en evolutie, op (h)erkenning en redding van voorbije momenten – maar dan momenten als kansen of beloftes, die ertoe doen voor de revolutionering van het bestaande. Een ‘feitelijke toedracht’ wordt pas postuum ‘historisch’, ‘door gebeurtenissen die er millennia van gescheiden kunnen zijn. De historicus die daarvan uitgaat […] doorziet de constellatie waarin zijn eigen tijdperk met een heel concreet vroeger tijdperk is komen te staan. Zo legt hij de grondslag van een begrip van het heden als nu-tijd, waarin splinters van de Messiaanse tijd zijn ingeslagen.’ (Maar een storm waait uit het paradijs. Filosofische essays over taal en geschiedenis, vert. Ineke van der Burg en Mark Wildschut, 1996.) Dit is geen contemplatieve, passieve geschiedenisvisie; kort en plomp toegelicht: historische gegevens krijgen maar zin als ze inzetbaar zijn voor de emancipatie van mensen.

 

Koeien en kippenhokken

Natuurlijk, het voorgaande is eenzijdig en vertekenend, marginaal gepruttel bij een meesterwerk, maar zoals Eliot het wenste: niet onverschillig. Al kun je veel inbrengen tegen deze opmerkingen, ze vallen ook te stutten met een hoop andere citaten. Ik zou Four Quartets aan vele mensen willen aanraden en opdringen; tegelijk is het moeilijk me zorgeloos ‘te laten meeslepen door de verbeelding van de dichter’, en dat komt trouwens niet alleen door politieke bezwaren. De tekst bevat prachtige, nog altijd verleidelijke stukken, maar de beschouwelijke passages ontaarden vaak in zeurderige prekerigheid. Sommige lyrische gedeelten vind ik evenmin te pruimen, gewoon door gebrek aan affiniteit? Ik denk onder andere aan de delen IV van ‘East Coker’, ‘The Dry Salvages’ en ‘Little Gidding’.

Ik zie Four Quartets dus vooral als een historisch belangrijk werk, een onmisbaar en bijwijlen schitterend document, dat getuigt van een bepaalde intellectuele mentaliteit in een bepaalde tijd. Het hoge aanzien dat het sinds decennia geniet helpt ons misschien ook te begrijpen hoe we verzeild zijn in ons eigen miezerige culturele klimaat, met zijn narcisme en cynisme, met zijn haat tegen de democratie (Rancière) en zijn berusting in de ongelijkheid. Ach, wie sprak daar van preken? Ik verwijs terug naar de overweging van Raymond Williams.

(Voor de dekoloniaal gepassioneerde lezer valt hier al helemaal niets te vieren. Afrikanen mogen vrezen dat zij behoren tot een of ander beklagenswaardig ‘volk zonder geschiedenis’, zie ‘Little Gidding V’, en er is overigens maar één keer sprake van niet-witte mensen, in een beeld van de overstromende Mississippi, die alles meesleept: ‘de rivier met zijn lading dode negers, koeien en kippenhokken’, ‘The Dry Salvages II’.)

De vertaling lijkt in het algemeen goed tot heel goed, kijk maar naar de citaten hierboven, maar omdat bij Eliot inderdaad elk woord telt zou een echte beoordeling meer tijd en moeite vragen. Claes heeft het zich niet makkelijk gemaakt door de gedichten als gedichten te willen vertalen – en door zelfs de rijmen te handhaven waar die voorkomen, wat soms toch wel tot gewrongen oplossingen leidt. Ook op andere plekken valt er wel wat te mopperen of te vitten. Het precieuze woord ‘manuaal’ (61) staat er door de rijmdwang, die ook speelt in: ‘Water en vuur grijnzen / Om offers die wij veinzen’ (‘Water and fire deride / The sacrifice that we denied’, 95). De zin ‘We cannot think of a time that is oceanless / Or of an ocean not littered with wastage / Or of a future that is not liable / Like the past, to have no destination’ (72) lijkt me in zijn tweede helft erg vreemd vertaald:

 

Geen tijd is denkbaar zonder oceaan

Of zonder zwerfafval op hun passage [= van daarvoor genoemde vissers]

Of met een toekomst die straks doelloos strandt

Als een verleden zonder voorbereiding.

 

En nog dit: ‘De tijd om te paren als man en vrouw / En als beesten’ suggereert méér gelijkenis tussen mens en dier dan het origineel (The time of the coupling of man and woman / And that of beasts).

Kortom, ik zou het soms liever wat woordelijker hebben, want uiteindelijk wil ik toch in de eerste plaats een hulpmiddel voor het verstaan van het origineel. Maar globaal genomen is de vertaling daar meer dan bruikbaar voor. Ook de uiterst informatieve inleiding en de aantekeningen (die tal van literaire en filosofische verwijzingen ophelderen, en nog veel meer) bewijzen ons een enorme dienst: ik kan me eigenlijk geen betere Nederlandse uitgave van Four Quartets voorstellen. Of u de tekst al kent of niet, beste poëzielezer, dit is een boek dat u in huis moet halen.

Koppernik, Amsterdam, 2022
Vertaald door: Paul Claes
ISBN 978 90 832 1271 5
181p.

Geplaatst op 09/07/2022

Tags: Four Quartets, Paul Claes, Raymond Williams, T.S. Eliot, Terry Eagleton, Vier kwartetten, Walter Benjamin

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.