Proza, Recensies

Ankers los

Gebrek is een groot woord

Nina Polak

In de gemiddelde roman van Nederlandse schrijvers die geboren zijn in of rond de jaren tachtig en negentig – de zogenaamde Das Mag-generatie – tref je een herkenbaar type personage aan: eind twintig, begin dertig, hoogopgeleid, wit, kunstzinnige aspiraties, worstelend met en verlamd door de eindeloze reeks keuzemogelijkheden die onze tijd te bieden heeft, zonder uitgesproken idealen of een duidelijk idee van waar het nu heen zou moeten met de wereld.

Denk aan James Dillard uit Maartje Wortels IJstijd (2014), die langzaam wegrot in een hotelkamer, afhankelijk van roomservice, en liever een eiland koopt dan zijn zaakjes op orde krijgt. Of neem Felix Post, uit Philip Huffs Boek van de doden (2014), die zijn toevlucht zoekt in verdovende middelen om maar niet te hoeven kiezen uit het brede scala aan toekomstmogelijkheden dat zijn sociale en etnische achtergrond hem biedt. De naamloze protagonist uit Jamal Ouariachi’s De vertedering (2013) is een gesjeesde student, chronisch gefrustreerd, die zijn kansen vergooit en slechts droomt van andere werelden. Robbert uit Het verdwijnen van Robbert (2013) van Robbert Wellagen maakt het helemaal bont door volledig te verdwijnen en elders, wederom op een eiland, een ander leven te beginnen. In de meeste gevallen gaat het om verwende kinderen uit de hogere sociale milieus, die alles mee hebben, maar desondanks ondraaglijk lijden onder door hen zelf gecreëerde first world problems.

Nina Polak (1986) behoort tot deze generatie schrijvers. De personages uit haar debuutroman We zullen niet te pletter slaan (2014) verschillen echter grondig van die van veel van haar generatiegenoten. Hoewel ook bij Polak (ont)hechting een motief is, zijn haar personages Anna, Schard en Manu een stuk eigenzinniger. Ze hebben een complexere identiteit en hun worstelingen zijn interessanter dan die van de prototypische millennial.

Of Polaks tweede, Gebrek is een groot woord (2018), die lijn voortzet is niet meteen duidelijk. In eerste instantie lijkt hoofdpersonage Nynke Nauta, bijgenaamd ‘Skip’, te voldoen aan de kwalificaties van wat ik voor het gemak maar even het millennialpersonage noem. Tezelfdertijd biedt Polak een kritisch commentaar op precies dit type personage. Dat leidt evenwel niet tot een radicale afwijzing van het millennial-escapisme. Stilistisch is Polak in haar tweede roman zelfverzekerder en daardoor overtuigender dan in haar debuut. Zo maakt ze vaker gebruik van humoristische kwinkslagen als ‘Ik scheep de schipper af’ en ‘ik ben een wees, een Oliver Twist’. Bovendien kiest ze dit keer voor een conceptueel goed in elkaar stekende compositie met een ingebed verhaal dat de roman als geheel van meta-commentaar voorziet.

Escapisme

De in 1984 geboren Nynke ‘Skip’ Nauta is de ik-verteller en centrale figuur van Gebrek is een groot woord. Na zeven jaar rond de wereld te hebben gevaren (‘Nauta’ is een speaking name), treffen we haar wanneer ze aanmeert in de haven van Cannes en daar per toeval de familie Zeno tegen het lijf loopt. Terstond raakt Skip in shock en valt ze flauw. Dat maakt de lezer nieuwsgierig naar de aard van de relatie tussen Skip en de Zeno’s. In het verleden blijkt Skip een tijd te hebben ingewoond bij het gezin Zeno, dat bestaat uit actrice Mascha, architect Nico en hun zoon Juda, een fascinerend wonderkind. Waarom precies? Daarnaar blijft het gissen, maar dat het iets te maken heeft met Skips weinig optimale eigen thuissituatie en de vroege dood van haar moeder lijkt aannemelijk. Herhaaldelijk wordt benadrukt dat de Zeno’s het tegenovergestelde zijn van Skips eigen familie: ze zijn rijk en bezitten een mooi pand in oud-Amsterdam, terwijl Skip en haar kettingrokende moeder Nellie weinig te makken hadden en in een klein flatje bij de Amsterdamse Sloterplas woonden, ‘de jungle buiten de grachtengordel’, ‘dat palet van armoede’.

Het is een eigenaardige verhaallijn: iemand die opgroeit in een lager sociaal milieu, om onduidelijke redenen intrekt bij een highclassfamilie, daar om al even vage redenen vertrekt, en zeven jaar later ondersteboven raakt van een ontmoeting met diezelfde mensen, om vervolgens weer bij hen in te trekken in hun tuinhuis. Dat Skip zeven jaar geleden ergens van wegvluchtte is evident: als zwervende zeevaarder staat ze symbool voor een verlangen naar vrijheid en onthechting. Haar moeder Nellie is dood. De Zeno’s zijn een surrogaatfamilie die haar een vreemd soort geborgenheid bieden die haar drang naar ongebondenheid tijdelijk tempert.

Die metafoor van de zeevaart ligt er nogal dik bovenop, net als alle daarmee samenhangende verwijzingen waarvan de roman bol staat. Voortdurend wordt gezinspeeld op concepten die met de zee te maken hebben, zoals: ‘vergeet ik misschien een minuut of vijf dat ik me een eilandje voel dat in zee verdwijnt’. Ook zeevogels zijn nadrukkelijk aanwezig in het verhaal. Mascha Zeno staat al jarenlang op de planken in een uitvoering van De meeuw van Anton Tsjechov uit 1896, waarin een doodgeschoten zeemeeuw voorkomt. Dat doet Skip denken aan ‘L’Albatros’ van Charles Baudelaire:

Een albatros, die door verveelde zeelui uit de lucht geschept wordt en machteloos flappend op het dek ligt. Zo gekweld en elitair klonk het negentiende-eeuwse Frans van dat gedicht me in de oren, dat ik het mezelf ’s nachts toefluisterde, in bed – de dramatiek een beschamende luxe, waarin ik me in het donker stiekem wentelde.

Hoewel Skip het Frans van Baudelaire ‘gekweld en elitair’ vindt, suggereert haar voorliefde voor het gedicht dat ze zelf een albatros zou willen zijn die kan uitvliegen en niet ‘geschept wordt en machteloos flappend op het dek ligt’. Paradoxaal genoeg wordt Skip juist een van die ‘verveelde zeelui’. Als kind beseft ze al dat ‘de zee ook geeft en dat ze bovendien alles met alles verbindt, overal met overal’. Al vroeg weet ze dat ze geen landrot is, maar een zeevaarder, die de zee dan ook voortdurend mist (‘Er laait een vlaag verliefdheid op. Zee’).

Dat verlangen naar een plek elders is een vorm van isolationisme dat veelvuldig de kop opsteekt bij het prototypische millennialpersonage. Net als de hoofdpersonen van Polaks generatiegenoten zondert Skip zich af van de wereld door haar heil op zee te zoeken. Bovendien heeft Polaks personage ook moeite met knopen doorhakken. Wanneer Skip zwanger blijkt van haar ex Borg, kan ze maar niet besluiten of ze ‘de boon’, zoals ze de onvoldragen vrucht noemt, wel of niet moet aborteren. De grote vraag is: zijn Skips problemen first world problems?

Privileges

Het antwoord: nee, dat zijn ze niet. Skip Nauta is wel degelijk van andere makelij dan James Dillard en Felix Post. Skips keuzestress komt niet voort uit een teveel aan mogelijkheden, maar is het resultaat van haar complexe familiegeschiedenis. Die is verankerd in twee radicaal van elkaar verschillende werelden: enerzijds is ze een product van een lager sociaal milieu dat ze beschrijft in grijstinten:

Het zilvergrijs van de Sloterplas, bijvoorbeeld, waarin ik vanaf een grassige waterkant af en toe een toekomst weerspiegeld zag, als ik de pisgele flatgebouwen tenminste buiten het kader liet, de bootjes in een vignet opsloot en me voorstelde dat dit een andere tijd was dan de jaren nul, een andere plaats dan Amsterdam Nieuw-West, en ik een ander mens dan deze zestienjarige die vier van de zeven avonden per week het plastic van twee magnetronmaaltijden trekt om de dampende inhoud netjes op borden te schuiven, zodat het eruitziet als iets wat weliswaar zonder inspiratie maar met een soort liefde is bereid. (Op donderdagen werd er voor deze zestienjarige gekookt door een lerares Grieks met een redderscomplex, die de ‘ongelukkige situatie’ kende, op maandag haalde ze Turkse pizza op de hoek en later at ze op dinsdagen bij de Zeno’s).

Anderzijds is ze wereldwijs geworden in de high-classcontreien van de Zeno’s, een wereld waarin een andere ‘toekomst’ zich openbaarde en de maaltijden wel met ‘een soort liefde’ werden bereid. De overgang van haar eigen gezin naar dat van de Zeno’s, die ook kunnen worden beticht van ‘een redderscomplex’, is een vorm van opwaartse sociale mobiliteit. Een omstandigheid waaronder Skip haar ‘boon’ niet zou laten weghalen is als haar kind zou kunnen opgroeien bij de Zeno’s in plaats van in een omgeving waarin ze zelf is grootgebracht: ‘De boon zal opgroeien onder deze magnolia, in deze tuin, in deze buurt’.

Gebrek is een groot woord is in dit opzicht zeer schematisch van opzet. Het Amsterdam Nieuw-West van Skip en Nellie staat voor de achtergestelden, terwijl de Zeno’s de geprivilegieerden symboliseren. De acterende, artistieke Mascha Zeno is in alles het antoniem van de mensenschuwe, depressieve Nellie Nauta.

Een ander denkschema dat de roman activeert, is dat van de freudiaanse analyse. Allereerst is daar de erotische spanning die sluimert tussen Skip en Mascha Zeno. Wanneer Skip Nico en Mascha betrapt op ‘een doodgewoon woensdagavondnummertje’, blijven ‘fragmenten uit Mascha’s ‘kreunspectrum […] hangen’ en komt het woord ‘Thuis’ bij haar op. Er wordt gesuggereerd dat Skip lijdt aan een omgekeerd Elektra-complex met haar surrogaatmoeder Mascha, op wie ze overduidelijk gefixeerd is.

Ironisch is dat de neiging om zulke gedateerde freudiaanse analyses toe te passen op lachwekkende manier wordt vertegenwoordigd door Skips ex Borg, die er een handje van heeft om alles te psychologiseren, het liefst met Sigmund Freud in de hand. Middenin de roman zijn vierentwintig pagina’s gewijd aan een kort verhaal dat deze Borg schreef, getiteld De onschuldige. Een liefdesgeschiedenis. Dat is onmiskenbaar geïnspireerd op de relatie tussen Skip en Borg en is doordrenkt van plat gepsychologiseer over hoe de moeilijke thuissituatie van Cleo, het personage dat gemodelleerd is naar Skip, haar reislust zou hebben aangewakkerd (‘een odysseussyndroom’).

Dat hilarisch slechte, hoogst schematische verhaal van Borg kunnen we lezen als een metacommentaar op Gebrek is een groot woord. Als lezer heb je de neiging om de moeilijke familiegeschiedenis van Skip als oorzaak te zien van haar verlangen naar de zee. Escapisme als gevolg van mommy issues: een voor de hand liggende interpretatie. Door het verhaal van Borg in te voegen is Polak de lezer een stapje voor: Borg maakt deze al te simplistische interpretatie voor ons. Bovendien doet Borg dat in zijn verhaal op zo’n platte manier, dat je niet anders kunt dan je eigen te eenzijdige interpretatie op te schorten. Borgs verhaal illustreert dat het onmogelijk is om een complexe aaneenschakeling van gebeurtenissen in abstracte denkschema’s te vatten en te reduceren tot behapbare eenheden.

Juda

Het interessantste personage in het boek is echter niet ik-verteller Skip, maar Juda Zeno – de achttienjarige idealistische whizzkid, die zijn eigen virtuele community heeft gecreëerd (Auryn), overtuigd veganist en feminist is en met toewijding en discipline de Oosterse tradities van yoga en meditatie beoefent. Juda is opgegroeid in het centrum van Amsterdam met alles wat zijn hartje begeert en illustreert dus duidelijk de white class privilege. Een glansrijke toekomst ligt voor hem in het verschiet, in Silicon Valley zijn ze geïnteresseerd in zijn hoog ontwikkelde digitale vaardigheden. Maar Juda gaat niet gebukt onder de problemen waar mensen uit de generatie van Skip last van hebben: hij heeft heldere plannen en vooruitstrevende ideeën over hoe de wereld er uit zou moeten zien.

Het is jammer dat hij zo enorm wordt gestereotypeerd. Het is logisch dat Skip hem ‘de kleine prins’ noemt, aangezien hij inderdaad in vorstelijke omstandigheden is opgegroeid. Maar het is oneerlijk dat Juda’s idealen op zo weinig respect mogen rekenen van de auteur. Zijn feminisme wordt neergezet als overtrokken (zo draagt hij een trui met ‘THE FUTURE IS FEMALE’). Ook wordt hij door Polak als een typische hipster geportretteerd:

Juda zit in kleermakerszit op de grond met een iPad en prikt in zijn speciale dessert, een bordje met gesneden fruit – sinds kort weigert hij naast vlees ook zuivel te eten want het lijf en de wereld verdragen het niet, denkt hij.

In de ogen van zijn omgeving is hij ook nog eens de stereotiepe Westerse vrijdenker die flirt met het Oosten, die accessoires draagt ‘zoals je die in alle souvenirwinkels van India tegenkomt’. ‘Hij leest de Bhagavad Gita op zijn telefoon hoor, deze man’, merkt zijn vader schertsend op. Zijn moeder vindt hem te ernstig (‘die ernst!’) en keurt het af dat hij zijn lijf minacht. Het stoort Skip ‘dat hij zich uithongert, ziek wordt en spirituele boekjes gaat liggen lezen terwijl hij businessclass verzorgd wordt door de twee vrouwen in zijn leven’. Volgens haar is hij ‘Zo veilig, verwend en verveeld […] dat hij zich van de weeromstuit is gaan interesseren voor waanzin, honger en leegte’.

Skip, Mascha en Nico hebben een te beperkte visie op deze jongen. In tegenstelling tot zijn ouders, die zich volvreten en zuipen en niet verder hoeven te kijken dan hun eigen veilige grachtengordel, respecteert Juda zijn lichaam, geest en omgeving. Bovendien is Juda de enige die handelt naar het onontkoombare feit dat er iets radicaal moet veranderen in een wereld die ten prooi valt aan een ecologische crisis van jewelste.

Skip mag dan wel van de zee houden en aan het einde vrijblijvend reflecteren op ‘de plastic soep’, de enige die daadwerkelijk met respect voor de natuur en het leven op aarde omgaat is Juda. Skip kan bovendien veel van Juda leren wanneer ze opmerkt ‘dat het heden me door de vingers glipt’. ‘Even waar als absurd, “loslaten”, dat verkrachte boeddhistische credo’, zegt ze. Misschien moet Skip ook eens de Bhagavad Gita lezen, proberen te mediteren en alles lekker loslaten.

Het hoofdpersonage van Gebrek is een groot woord conformeert zich enerzijds aan het prototypische millennialpersonage zoals we die al vaker zagen. Anderzijds is het interessanter dan dat personage: Skip laveert tussen de hoge en lage klasse en is zich terdege bewust van de privileges die de Zeno’s hebben ten opzichte van mensen als haar moeder Nellie. Opmerkelijk is dat niet zij, maar Juda Zeno degene is die die privileges openbreekt. Dat doet hij door idealen te belichamen en uit te dragen die Skip niet per se afwijst, maar tegelijkertijd wel ridiculiseert. Dat is jammer, want Juda biedt een perfect tegenwicht aan de besluiteloosheid en vrijblijvende wanderlust van Skip. We hebben verhalen nodig waarin personages als Juda de hoofdrol spelen en respectvol, zonder cynisme, worden beschreven. Genoeg over ontwortelde personages op zoek naar persoonlijke vrijheid, meer over idealistische personages met plannen voor de toekomst. Kan het post-millennialpersonage zich melden?

Recensie: Gebrek is een groot woord van Nina Polak door Roel Smeets.

Prometheus, Amsterdam, 2018
ISBN 9789044629866
238p.

Geplaatst op 11/03/2018

Tags: Charles Baudelaire, Gebrek is een groot woord, Jamal Ouariachi, Maartje Wortels, Nina Polak, Philip Huff, Robbert Wellagen, Roel Smeets, Sigmund Freud

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.