Geen sciencefiction

Postkapitalisme. Een gids voor de toekomst

Paul Mason (vert. Menno Grootveld)

Echte toekomst moet je in het leven roepen, ze ontspringt aan daden. Als je de kans niet krijgt om jezelf een toekomst te verschaffen, komt ze ook niet. En soms moet je radicaal met het verleden breken om de toekomst open te houden. Welnu, als de komende generaties een toekomst willen, moeten ze breken met het kapitalisme. Dat is de wervende boodschap van het boek Postkapitalisme van de Britse journalist en politieke economist Paul Mason (1960).

Dat het kapitalisme niet deugt, ondervinden velen aan den lijve. Maar er gaapt een wijde kloof tussen beseffen dat het grondig fout loopt, en weten wat te doen. Masons ‘gids voor de toekomst’, zoals de ondertitel van Postkapitalisme luidt, is een wake-up call, een visie, ja bijna een visioen voor alle mensen van goede wil – en eigenlijk ook voor die van slechte wil, want de toekomst van de hele mensheid staat op het spel.

Mason wil niet minder dan een nieuwe samenleving en een nieuwe mens. Dat klinkt nogal profetisch, en het ‘onbeschaamde utopisme’ dat Mason bepleit, versterkt die indruk. Hij maakt er geen geheim van dat hij houdt van fantastische ideeën. Halverwege het boek out hij zich als bewonderaar, je zou bijna zeggen: volgeling, van de nu vergeten communistische sciencefictionschrijver Alexander Bogdanov, die in zijn boek Rode Ster, een op Mars gesitueerde roman uit 1909, een beeld schetst van een postkapitalistische economie waarin mensen geestelijk verbonden zijn door ‘netwerken van ervaring’, voortdurend van geslacht wisselen, een rijk cultureel en emotioneel leven leiden, en vrijwillig zelfmoord plegen als ze het gevoel hebben dat de planeet hun aantal niet aankan. Voorwaar een ‘zeer vooruitziend’ toekomstvisioen, vindt Mason.

Maar tegen dan heeft de lezer allang door dat zijn betoog allesbehalve sciencefiction is. Het is goed onderbouwd, met kennis van zaken geschreven en getuigt van een grote vertrouwdheid met economische theorieën van links tot rechts. Zijn boek zit werkelijk vol scherpzinnige analyses en prikkelende ideeën. Natuurlijk zijn ze aanvechtbaar, dat beseft Mason ook. Zeker als hij in het laatste hoofdstuk toekomt aan wat hij ‘Project Nul’ noemt, de heruitvinding van de economie na het opdoeken van het kapitalisme, een soort veredeld communisme 2.0, komt hij niet verder dan een stapel schetsen.

Een losse greep daaruit: de staat zou een Wiki-staat moeten worden, er moeten coöperaties worden opgericht, de neoliberale privatiseringsmachine moet worden uitgeschakeld, het basisinkomen ingevoerd, de financiële sector aan banden gelegd, nagenoeg monopolistische bedrijven zoals Apple en Google gesocialiseerd, schulden herschikt, pensioenfondsen afgeroomd zodat ‘de materiële voorspoed van de middenklassen en de ouderen’ zou afnemen, het gebruik van Creative Commons-licenties bevorderd, en nog een hele batterij andere voorstellen. Het liefst van al, schrijft hij, zou hij die ideeën en ideetjes allemaal op ‘post-it’-briefjes schrijven, die onmiddellijk aan flarden mogen worden gescheurd wanneer ze niet in de gratie vallen van de ‘wijsheid van de boze menigte’.

De grondtoon in al die voorstellen is dezelfde: draai het neoliberale kapitalisme de nek om voor het ons de nek omwringt. Alle middelen zijn goed, want het is de hoogste tijd. De op hol geslagen markten zullen ons niet helpen om de klimaat-, vergrijzings-, migratiecrises en financiële ellende op te lossen. Het slechte nieuws is volgens Mason dat als de transitie naar een meer menselijke economie niet sneller en grondiger gebeurt, de mensheid barre tijden tegemoet gaat.

Maar er is ook goed nieuws: het kapitalisme werkt zichzelf in de vernieling, nog eventjes en het stort krakend in elkaar. Dat klinkt, weet Mason ook wel, als een afgezaagd liedje. Het einde van het kapitalisme is al vaak bezongen. In hun refreinen zongen marxisten: nog even kameraden, put moed, het kapitaal zaagt de wortels af waaruit het zijn levenssappen haalt, het is bijna dood. Elke keer bleek die voorspelling een wensdroom. Het kapitalisme herstelde zich en leek alleen maar sterker te zijn geworden.

Maar nu, zo bezweert Mason zijn lezers, is het echt zover. Juist op het moment dat de hele wereld door het kapitalisme wordt beheerst, en er geen hoekje of kantje meer te vinden is waar, om een lievelingsuitdrukking van Karl Marx te gebruiken, de vampier van het kapitaal zijn tanden niet heeft in gezet, staat het op het punt de geest te geven. En het zal erop aankomen niet mee met het kapitalisme ten onder te gaan.

Het is bijna aandoenlijk om te zien met welke frisheid Mason oude en nieuwe economische en historische argumenten aanreikt om aan te tonen dat het nu écht is afgelopen. De huidige crisis is veel erger dan die in de jaren dertig. Dit besef drong tot Mason door toen hij voor een tv-reportage op het trottoir stond voor het Lehman-gebouw en met enkele bankiers sprak. Ze geloofden er zelf allang niet meer in. Vroeg of laat moest de boel ineenstorten.

In het hart van het financiële systeem, dat zelf het hart vormt van de financiële wereld, wisten ze dat het niet werkte.

Maar naast de bekende kritiek op de onverantwoorde financialisering van de economie, die bijvoorbeeld maakt dat ‘een alleenstaande bijstandsmoeder, die de wereld van de woekerleningen in is gedwongen en huishoudelijke artikelen op krediet koopt, voor het kapitaal een veel hogere winstmarge oplevert dan een werknemer in de auto-industrie met een vaste baan’, tekent Mason een heuse eigen systeemtheorie uit die, ook los van zulke stuitende verhalen, het failliet van het kapitalisme wil bewijzen.

Zijn theorie is gebaseerd op twee klassieke maar omstreden kernstukken uit de economie: de Kondratieff-cycli en de arbeidswaardeleer van Marx. Grondig en helder zet Mason deze theorieën uiteen, hij wijst op de zwakke plekken ervan en werkt ze bij. Als je die theorieën combineert en verbetert, zo drukt hij de lezer op het hart, dan zal je zien waarom het kapitalisme de grenzen van zijn aanpassingsvermogen heeft bereikt.

Zijn redenering is bijwijlen complex, maar het sluitstuk van de redenering kan het kleinste kind begrijpen. Een economie die het vooral van informatie moet hebben ‘kàn geen kapitalistische economie zijn’. Informatie is niet zomaar een nieuwe productiewijze. Aangezien ze oneindig en zonder kosten kan worden verspreid, heeft ze de neiging om markten te ontwrichten, eigendomsrechten te vernietigen en de relatie tussen werk en loon te laten vervagen. In het postkapitalisme zal de markt niet helemaal worden afgeschaft, maar zij zal haar dominante plaats verliezen. Er zal ruimte komen voor sharing en gratis diensten, voor coöperatie en democratische besluitvorming over de dingen die iedereen aanbelangen. Hiërarchie zal afbrokkelen onder druk van veel beter en aangenamer werkende netwerken. Er zal een nieuwe, genetwerkte mens ontstaan die tolerant is en liever deelt dan op eigen voordeel uit is. En aan het einde van het verhaal loopt het allemaal nog goed af ook: ‘Het postkapitalisme zal je bevrijden’.

Een mens zou het willen geloven.

De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen, 2016
ISBN 9789023494317
399p.

Geplaatst op 07/07/2016

Naar boven

Reacties

  1. Alois Wets

    Even een bedenking. Voor een echte verandering moet de mens af van “ persoonlijke behoeftes”. Ze worden gevoed door bv. Kapitaal. En iedereen of bijna iedereen koestert het. De persoonlijke behoefte staat veel in de weg. Relaties sneuvelen erdoor. Volgens mij is er wel een oplossing. Opnieuw geboren worden.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.