Essaybundel, Signalement

Onbekende kanten van de Nederlandse (post)koloniale literatuur

Het andere postkoloniale oog

Michiel van Kempen (red.)

In Het andere postkoloniale oog zijn de lezingen gebundeld die in april 2019 werden gehouden tijdens een colloquium bij het twaalfeneenhalfjarig bestaan van de leerstoel Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam. De sprekers hadden als richtlijn gekregen op zoek te gaan naar iets in hun vakgebied dat verrassend of afwijkend was. ‘Wie van het doorvorsen van de werkelijkheid zijn levenstaak heeft gemaakt, stuit altijd vroeg of laat op zaken die niet te classificeren zijn, die weerbarstiger zijn dan onze denkcategorieën, dingen die ons uit onze comfortzone trekken,’ schrijft leerstoelhouder Michiel van Kempen in zijn inleiding tot de bundel. ‘Tegelijkertijd zetten die zaken onze verbeelding aan het werk, plaatsen ze vraagtekens bij onze dagelijkse bezigheden, stellen ze het instrumentarium bij waarvan we denken dat we het zo goed beheersen.’

De deelnemers aan het symposium moesten dus, zoals de titel van het boek aangeeft, kijken met een ‘ander postkoloniaal oog’. Het resultaat is een kloeke bundel met zo’n vijfentwintig opstellen over onderwerpen uit de vier gebieden die binnen de literatuur en cultuur van de voormalige Nederlandse koloniën worden onderscheiden: Nederlands-Indië, het Nederlands-Caraïbisch gebied, Zuid-Afrika en de literatuur van de zogenaamde ‘nieuwe Nederlanders’.

De zoektocht naar het ‘andere’ leidt tot fascinerende vondsten, zoals een achttiende-eeuws zeemanslied dat nu eens níet de vooroordelen en clichés van zijn tijd bevestigt maar waarin kritische vragen worden gesteld over de trans-Atlantische slavenhandel, het levensverhaal van een Hongaarse kleermakergezel die in dienst van de VOC allerlei fantastische avonturen beleeft of de ontboezemingen over muziek en natuur in de brieven van Sjahrir, de eerste premier van Indonesië, aan zijn Nederlandse verloofde.

De vraag om op zoek te gaan naar het verrassende of afwijkende suggereert dat het nodig was om de postkoloniale literatuurstudie, die zich per definitie bezighoudt met ‘de Ander’, wakker te schudden. Het was een uitnodiging aan de deelnemers van het colloquium om out of the box te denken. Elk wetenschappelijk onderzoek heeft volgens Van Kempen namelijk twee kanten. Aan de ene kant wordt, als het goed is, het onderzoeksobject in een ‘verhelderend licht’ gezet. Aan de andere kant zullen aspecten waar we niet primair naar op zoek zijn onvermijdelijk ‘búiten de bundel van de lantaarn’ vallen. Het feit dat we, als we ons ‘andere postkoloniale oog’ inzetten, inderdaad al deze boeiende vondsten tegenkomen, kan een aansporing zijn om ook het eigen analytisch instrumentarium weer eens kritisch te bevragen, aldus Van Kempen.

Een boek voor kenners

Een leerzame en blikverruimende exercitie dus. Tegelijk moet vastgesteld worden dat de focus op het afwijkende Het andere postkoloniale oog ook tot een boek voor ingewijden maakt. Niet iedereen is namelijk thuis in de literaturen die hier besproken worden. Veel lezers zouden gebaat zijn bij een meer algemene inleiding over cultuur en literatuur van elk van de vier regio’s. Een bijkomend probleem is dat de meeste lezers hooguit een van die culturen en literaturen redelijk goed kennen. Een ontdekking die voor de ene literatuur revolutionair genoemd kan worden, wordt door kenners van de andere literaturen waarschijnlijk met een schouderophalen begroet. De artikelen zijn zo uiteenlopend – ook qua aanpak en stijl – dat het lastig is algemene conclusies te trekken.

Het is niet mogelijk om in dit artikel alle bijdragen aan de bundel afzonderlijk te bespreken. Onderwerpen die aan de orde komen, zijn onder meer matrozenliedjes en kookboeken, dansen uit de slaventijd, de teloorgang van de Surinaams-Javaanse gamelan, de njai in de Indische roman rond 1900 en witte culturele bemiddelaars voor zwarte schrijvers en kunstenaars. Margriet van der Waal schrijft over ‘gewone mense’ in de literaire verbeelding van het leven van Coenraad Buys. Andere medewerkers aan de bundel zijn onder meer Cynthia Abrahams, Jacqueline Bel, Aart G. Broek, Aminata Cairo, Yra van Dijk, Judit Gera, Klaas de Groot, Hilde Neus, Bert Paasman, Wim Rutgers, Kees Snoek en Adrienne Zuiderweg. Creatieve bijdragen zijn er van J.Z. Herrenberg en Ken Magaroelal. Een verdere waardevolle aanvulling tot de bundel is ‘We hebben een wereld verloren’, de tekst van de Verwey-lezing van Karin Amatmoekrim, uitgesproken in Leiden op 7 november 2019, over de Surinaams-Nederlands schrijver, journalist en programmamaker Anil Ramdas (1958-2012).

Nederlands-Caraïbische schrijvers van nú

Het artikel dat mij echter het meest rechtop deed zitten, was de allerlaatste bijdrage in de bundel, van redacteur Michiel van Kempen zelf. Van Kempen heeft al vele boeken over Surinaamse en Antilliaanse literatuur op zijn naam staan, waaronder een vijfdelige Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003). En in zijn bijdrage aan Het andere postkoloniale oog doet hij precies waar je op hoopt: hij geeft een overzicht van de ‘nieuwe generatie in de Nederlands-Caraïbische literatuur’.

Volgens Van Kempen is er namelijk de laatste jaren een generatie Nederlands-Caraïbische auteurs opgestaan ‘die zich manifesteert met werk van bijzondere kwaliteit’. ‘Zij zijn niet te vinden in de gemeenschapszaaltjes van Caraïbische verenigingen, maar staan op de grote literaire festivals en schuiven aan bij spraakmakende televisieprogramma’s,’ vertelt hij. ‘Ze schrijven niet op obscure facebook-pagina’s, maar vullen de kolommen van de landelijke dagbladen en belangrijkste tijdschriften.’ Wat deze jonge generatie onderscheidt van de Nederlands-Caraïbische schrijvers die hen vooruit waren gegaan, is dat ze publiceren bij toonaangevende uitgeverijen. Daardoor zijn ze veel nadrukkelijker aanwezig in de boekwinkels en in de media en worden ze vaker vereerd met literaire prijzen. Dat geldt zeker voor Radna Fabias, wier debuutbundel Habitus (2018) maar liefst vijfmaal bekroond werd.

Van Kempen onderscheidt vijftien schrijvers die in de laatste vier jaar hun debuut hebben gemaakt. Van deze vijftien zijn er twaalf geboren in Nederland en drie in het Caraïbisch gebied. Anders dan voorgangers als Frank Martinus Arion, Edgar Cairo en Astrid Roemer schrijft deze nieuwe generatie niet langer ook in het Papiamentu of Sranantongo, maar alleen in het Nederlands. Van Kempen: ‘Het Surinaams-Nederlands is verdwenen, het Sranantongo leeft als schrijftaal enkel in een klein circuit van eerste-generatie-migranten, het Papiaments idem dito. Het Sarnámi kent een recente felle opleving die in wezen op het conto van één man te schrijven is: Rabin Baldewsingh; jonge Hindostanen schrijven er geen letter meer in.’

Hedendaagse Nederlands-Caraïbische schrijvers gaan in hun werk maatschappelijke thema’s niet uit de weg, maar ze laten zich niet vastpinnen op de klassieke migratiethema’s. Voor de meesten van hen is migratie immers iets van hun ouders. Ze zijn meer kosmopolitisch georiënteerd, ‘maar ook meer dan voorheen geworteld in Nederland’. Niettemin is de herinnering aan de Caraïben in hun werk nooit ver weg, en dat onderscheidt ze van hun Nederlandse generatiegenoten.

Hoewel hij in zijn artikel zowel proza als poëzie behandelt, lijkt Van Kempen over de poëzie van de nieuwe generatie Nederlands-Caraïbische schrijvers net even iets enthousiaster. Qua stijl en vorm is bij deze schrijvers álles mogelijk, glundert hij. ‘Als je het gaat hebben over strofen, metaforen, metrum, dan loop je eigenlijk al een mijl op zeven achter. Ritmiek kan nog net, soms. De genres lyriek en epiek: vergeet het maar. De poëzie loopt over in spoken word: Dean Bowen (zie ook deze bespreking), Johan Fretz en Gershwin Bonevacia zijn fameuze voordrachtskunstenaars. Zowat de helft van alle artiesten in de door Babs Gons samengestelde spoken word-bloemlezing Hardop (2019) heeft Caraïbische roots.’

Bij nader inzien is dit artikel van Van Kempen helemaal niet zo ‘anders’ in zijn benadering. Wat hij hier biedt, is degelijke traditionele literatuurgeschiedschrijving, ook al beschrijft hij een periode die nog niet afgerond is. Hij vertelt ons precies welke nieuwe postkoloniale schrijvers we moeten lezen en waarom. En hij doet dit met zoveel kennis en overtuigingskracht, dat ik niet kan wachten om daarmee te beginnen.

 

Een eerdere versie van deze bespreking door Ingrid Glorie verscheen op het platform Voertaal.

Verloren, Hilversum, 2020
ISBN 9789087048655
320p.

Geplaatst op 05/07/2021

Tags: Nederlands-Caraïbisch gebied, Nederlands-Indië, nieuwe Nederlanders, postkoloniaal

Categorie: Essaybundel, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.