Non-fictie, Recensies

Mira Feticu is niet meer op bezoek

Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal

Mira Feticu

‘Non-fictieboeken hebben soms een gênante eerlijkheid’, schrijft Mira Feticu in het voorwoord van Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal. ‘Dit is zo’n boek.’

Feticu (1973) werd geboren in Roemenië en werkte daar als radiomaker en publicist. Haar huwelijk bracht haar in 2005 naar Nederland. In 2018 werd ze even wereldnieuws toen het erop leek dat ze een schilderij van Picasso teruggevonden had dat in 2012 door Roemeense criminelen uit de Kunsthal in Rotterdam gestolen was. Ze bleek echter het slachtoffer te zijn geworden van een uit de hand gelopen practical joke van twee Belgische theatermakers die de discussie over echt en onecht in de kunstwereld wilden aanjagen.

Sinds 2012 heeft Feticu al zes Nederlandstalige titels gepubliceerd. Begin 2021 verscheen Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal, een werk dat presentator Frits Spits in het radioprogramma De Taalstaat een ‘heerlijk boek’ noemde en dat recensent Matthijs van Nieuwkerk in Het Parool bombardeerde tot ‘een van de verrassendste, vooruit, beste boeken van 2021’.

Caleidoscoop 

Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal bestaat uit een voorwoord gevolgd door 43 korte hoofdstukken met titels als ‘Taal en onmacht’, ‘Taal en vrijheid’ en ‘Taal en authenticiteit’. Sommige hoofdstukken hebben een essayistisch karakter, andere doen meer denken aan de columns die Feticu schrijft voor het weekblad Den Haag Centraal.

Zelf vergelijkt Feticu deze Liefdesverklaring in het voorwoord met een radiografie of röntgenfoto. Een röntgenfoto is echter een diepteboring die slechts een statisch beeld van het innerlijk lichaam oplevert. Misschien is de metafoor van de caleidoscoop daarom toepasselijker voor dit boek. Een caleidoscoop bevat namelijk een aantal vaste elementen – gekleurde kraaltjes bijvoorbeeld – die met elke draai van de cilinder tot nieuwe patronen gerangschikt worden. Op vergelijkbare wijze werpt Feticu in elk hoofdstuk een ander licht op de steeds terugkerende thema’s van migratie, taal en literatuur. Ze gaat daarbij associatief en intuïtief te werk. Zo heeft de uitkomst van elk hoofdstuk ook iets willekeurigs. Maar net als bij de complexe patronen van de caleidoscoop bezorgt Feticu de lezer telkens weer een gevoel van verrassing en schoonheid.

Heroïsch verraad

Toen Feticu in 2005 naar Nederland kwam, had ze in Roemenië al twee boeken op haar naam. Al gauw besloot ze dat ze in Nederland op hetzelfde niveau wilde kunnen functioneren. Daarom stortte ze zich ‘met de moed der wanhoop’, als een parachutist zonder valscherm, op het leren van de Nederlandse taal. ‘Ik denk aan taal zoals Dzjengis Khan aan land’, erkent ze in Liefdesverklaring. ‘Taal is een territorium dat ik wil veroveren.’ Ze ruilde de kinderboeken voor artikelen uit de NRC en De Groene Amsterdammer. Elk woord dat ze niet wist, zocht ze op. En toen ze een baantje kreeg in de bibliotheek ging ze op zoek naar Nederlandse vertalingen van het werk van schrijvers die ze kende uit het Roemeens of het Frans, zoals Roland Barthes en Jacques Derrida. Voor haar dus geen Annie M.G. Schmidt: ‘De makkelijkste boeken waren de “moeilijke” boeken.’

Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal bevat interessante observaties over taalbeheersing en meertaligheid. Zo beschrijft Feticu haar gevoel van machteloosheid toen ze het Nederlands nog niet beheerste en ook de ‘nieuwe kansen’ die ontstonden naarmate ze de taal beter onder de knie kreeg, ‘zoals een getransplanteerde nier dat met zijn ontvanger doet’. Dat Nederlanders snel geneigd zijn op het Engels over te stappen om iemand die geen Nederlands spreekt tegemoet te komen, lost volgens haar niets op. ‘Als je je ontheemd voelt, helpt het om de nieuwe taal te leren. Om er via de taal bij te horen.’

Het omarmen van een andere taal kan volgens Feticu ook leiden tot een persoonlijkheidsverandering. Ze voelt zich in dit opzicht verwant aan de Roemeense schrijver Emil Cioran (1911-1995), die vijf boeken in het Roemeens had gepubliceerd voordat hij in het Frans begon te schrijven. ‘Wie zijn eigen taal ontkent door die van anderen aan te nemen, verandert zijn identiteit en zelfs zijn teleurstellingen’, citeert Feticu Cioran. ‘Hij breekt – heroïsch verraad – met zijn herinneringen en tot op zekere hoogte met zichzelf.’ Feticu is ervan overtuigd dat zij in en door het Nederlands strijdbaarder, uitgesprokener en geëngageerder is geworden. ‘Ik kan mijn mening beter in het Nederlands verwoorden, die taal past beter bij wie ik geworden ben.’

De keuze voor het Nederlands werd voor Feticu makkelijker gemaakt door de negatieve associaties die voor haar aan de Roemeense taal kleven. ‘Een taal, ook je eigen taal, kan je verjagen’, constateert ze. ‘Door wat de moedertaal met zich meedraagt: soms te veel geschiedenis, negatieve ervaringen, aspecten van een volksaard waarmee je niet vereenzelvigd wilt worden.’

Dat ‘teveel aan geschiedenis’ is bij Feticu in de eerste plaats persoonlijk van aard; haar semi-autobiografische roman Al mijn vaders (2019) licht in dit kader een tipje van de sluier op. Het heeft echter ook te maken met de repressieve invloed die het communisme op de Roemeense taal heeft gehad. Feticu was vijftien jaar oud toen de Muur viel. Ze herinnert zich nog dat onder het communisme de Partij bepaalde wat gezegd mocht worden, en wat niet. Er ontstond een ‘houten’ taal, schrijft Feticu, ‘die niets zei, die sprak in vage formuleringen, een soort parodie op zichzelf. Het doel van de taal was niet langer communicatie, maar het camoufleren van communicatie.’

Tegenstanders van het regime ontwikkelden een gebarentaal waarmee ze elkaar konden waarschuwen. En een goede verstaander wist dat er achter elk schijnbaar onschuldig zinnetje een geheime boodschap kon schuilgaan. Hoe dan ook was het een ‘verkrachting van de taal’, oordeelt Feticu achteraf: ‘Woorden waren hun onschuld kwijt.’

Hoewel Feticu in Nederland en dankzij het Nederlands naar eigen zeggen een bepaalde mate van vrijheid en zelfverwezenlijking heeft gevonden, gaat het aannemen van een andere taal onherroepelijk ook gepaard met verlies. ‘In de verzameling Roemenië voel ik me niet helemaal meer thuis’, moet ze vaststellen, ‘maar Nederlandse ben ik ook niet.’ Daarnaast krijgt ze te maken met discriminatie. Bijvoorbeeld van Nederlanders die alleen maar letten op de taalfouten die ze maakt en die totaal niet geïnteresseerd zijn in wát ze zegt.

Ook ontmoet ze veel onbegrip ten aanzien van haar keuze om haar boeken in het Nederlands te schrijven. Zelf is ze er echter van overtuigd dat de extra bagage die ze meebrengt juist waardevol is. ‘In Nederland wordt afkomst nog steeds als een beperking gezien, terwijl afkomst een verrijking is, zeker in de literatuur. Ik ben in Nederland om literatuur te schrijven, ik ben niet meer op bezoek.’

Weddenschap met de nieuwe taal

Door de caleidoscopische opzet biedt Mira Feticu’s Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal de lezer een genuanceerd en veelzijdig beeld van wat het betekent om als migrant de taal van een nieuw land te leren. Dat is belangrijke informatie in een wereld die volgens de recentste cijfers van de Verenigde Naties in 2020 ongeveer 281 miljoen migranten telde.

Daarnaast houdt de auteur de Nederlandse lezer een spiegel voor. Ze verwondert zich bijvoorbeeld over het gebrek aan taaltrots van de Nederlanders en spreekt haar zorg uit over de verengelsing, de ontlezing en de kwijnende belangstelling voor literatuur.

Afrikaans? Het is ingewikkeld!

Een vraag die herhaaldelijk terugkeert, is of een taal ‘schuldig’ kan zijn. Is het Roemeens bijvoorbeeld besmet geraakt door het communisme, het Duits door het nationaalsocialisme, het Engels en het Nederlands door het kolonialisme en het Afrikaans door de apartheid? Uit het slot van Al mijn vaders bleek al dat Feticu een bijzondere liefde heeft voor Zuid-Afrika en het Afrikaans (zie ook dit interview met haar uit 2018) en gezien de taalhistorische banden tussen het Nederlands en het Afrikaans is het logisch dat ze er hier op terugkomt.

Helaas maken haar observaties ten aanzien van Zuid-Afrika en het Afrikaans, met name in hoofdstuk 41, een wat gratuite indruk. Het lijkt alsof haar persoonlijke associatie van Roemenië onder het communisme met Zuid-Afrika onder de apartheid (de armoede van de zwarte Zuid-Afrikanen in de krottenwijken van Soweto herinnert haar aan die van haar grootvader, een eenvoudige dagloner uit een dorpje in Roemenië) zorgt voor een zekere bitterheid jegens het gros (niet alles) van de hedendaagse Afrikaanse literatuur.

Volgens Feticu doen witte Afrikaanstalige schrijvers bijvoorbeeld te weinig om de verhalenschat van de orale tradities van de zwarte bevolking van Zuid-Afrika op te tekenen. Daarmee gaat ze voorbij aan het feit dat er zwarte Zuid-Afrikaanse schrijvers zijn die zich tot taak hebben gesteld om die verhalen in hun eigen, Engelstalige, romans te verwerken, en dat er wel degelijk al jaren witte Afrikaanstalige schrijvers zijn die dit eveneens doen.

Verder is het voor Zuid-Afrikaanse uitgevers niet eenvoudig om boeken te publiceren in een van de negen ándere officiële landstalen naast het Engels en het Afrikaans. Er bestaat nauwelijks een lezersmarkt voor oorspronkelijke literatuur in bijvoorbeeld het Zuid-Sotho (een taal die door Feticu specifiek wordt genoemd). Daarom kiezen de meeste auteurs uit zo’n taalgroep er zelf voor om liever in het Engels te schrijven, waardoor in principe de hele wereld voor ze open ligt. Vanuit het oogpunt van taaldiversiteit valt dat te betreuren, maar het is hun goed recht.

Tot slot is het jammer dat Feticu, die, mijns inziens ten onrechte, suggereert dat de meeste Afrikaanse schrijvers na 1994 in een soort ivoren toren zijn blijven steken, niet ten minste van de gelegenheid gebruik maakt om te wijzen op het werk van de zeer geëngageerde jonge gekleurde dichter Ronelda Kamfer (haar nieuwste bundel, Chinatown, verscheen dit jaar in een Nederlandse vertaling door Alfred Schaffer) en van de aanzwellende stroom jonge gekleurde dichters voor wie Kamfer de weg heeft vrijgemaakt, zoals Jolyn Phillips, Lynthia Julius en Ryan Pedro. Ook ontwikkelingen in de door gekleurde artiesten gedomineerde Afrikaanse rapscene laten zien dat het Afrikaans zich als cultuurtaal zeker niet in een ivoren toren bevindt en juist relevanter is dan ooit.

Taal en Picasso

Binnen de context van Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal zijn Feticu’s opmerkingen over Zuid-Afrika en het Afrikaans echter slechts bijzaak. Feticu maakt indruk met de moed en passie waarmee ze zich het Nederlands eigen maakte en de wijze waarop ze voor zichzelf een plekje binnen de Nederlandse literatuur bevecht. Ze doet dat onbevangen, in een eigen stijl waar de zangerigheid van het Roemeens soms nog in doorklinkt. En waarin de observaties, gedachten en vergelijkingen fonkelen als de gekleurde steentjes van een caleidoscoop.

‘Taal is een muziekinstrument, een accordeon’, zal Feticu bijvoorbeeld schrijven. ‘“Ik wil een cola drinken,” zeg je bijna zonder de plooien van het accordeon te openen in je eerste jaar in Nederland. “Ik snak naar een cola” is als een melodie, poëzie. Dagelijks hoor ik de accordeon die de taal is.’

In een ander hoofdstuk vertelt ze dat haar vader ervan overtuigd was dat zijn dochter later advocaat zou worden omdat ze zo goed in taal was. ‘In een land waar nepotisme en corruptie de soep vormden waarin we ronddreven, was de taal mijn kracht.’ Als ze later bij de staatsradio werkt, vraagt iedereen zich af wiens dochter ze is. Om zo’n baan te krijgen moet ze immers wel familie van een invloedrijk persoon zijn. Maar nee. Feticu: ‘Ik was de dochter van de taal, want ik kon goed schrijven en dat zou altijd mijn schild blijven.’

Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal laat zich lezen als de voorstellingen van een caleidoscoop. Feticu’s overpeinzingen zijn ongestructureerd en soms te vluchtig. Maar de auteur presenteert een uniek perspectief op de Nederlandse literatuur, en omdat ze zich volop engageert met de Nederlandse maatschappij én met wat er in de wereld gebeurt, heeft ze veel behartigenswaardigs te vertellen. Het is goed en het dwingt respect af, dat ze zich daarbij niet laat afremmen; in elk geval niet door de barrières van een taal.

‘Er is behalve de taal geen ander aspect van het Nederlands-zijn waarin ik volledig Nederlands wil zijn’, schrijft ze. ‘Maar ik geloof blindelings in mijn weddenschap met de nieuwe taal, zoals ik ook heb geloofd in een moeilijk huwelijk of een in een Roemeens bos begraven Picasso.’

Een recensie door Ingrid Glorie over Liefdesverklaring aan de Nederlandse taal van Mira Feticu.

De Geus, Amsterdam, 2021
ISBN 9789044543681
224p.

Geplaatst op 27/09/2021

Tags: meertaligheid, Nederland, Nederlandse taal, taalbeheersing

Categorie: Non-fictie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.