Proza, Recensies

BbbB (Binets boek belooft Beterschap)

HhhH

Laurent Binet

De afkorting HhhH – oftewel Himmlers hersens heten Heydrich – staat als een logo voorop de roman waarmee Laurent Binet de Prix Goncourt du Premier Roman 2010 won. Een geniale greep van de uitgever, want de schrijver had zijn boek liever Operatie Anthropoid genoemd (hij zegt het zelf in hoofdstuk 88). De uitgever had in dit geval gelijk: het boek dat het in zich heeft om het manifest van een nieuwe generatie romanschrijvers te worden, heeft een logo nodig als titel.

Het is gevaarlijk om een recensie zo te beginnen. U weet nu immers al dat ik er van uit ga dat HhhH een van de meest invloedrijke boeken zal zijn van de komende tien, twintig jaar. Maar wat u nog niet weet is dat ik ook zo mijn bedenkingen heb bij deze roman. Ambitieus en inspirerend als het boek is – vandaar wellicht ook deze ontboezemingen op metaniveau; HhhH zit er vol mee – het gaat ook uit van problematische vooronderstellingen.

Maar laat ik u eerst wat meer feitelijke informatie geven. Onder alle bedenkingen over het einde van de roman en de bezoedelende werking van fictie is HhhH een reconstructie van de aanslag op Reinhard Heydrich, Reichsprotektor van Bohemen en Moravië, op 27 mei 1942. Zowel de figuur Heydrich, als de twee (uiteindelijk drie), verzetsmannen als de plek waar het gebeurt (Praag) fascineren Binet, die als schrijver prominent aanwezig is in zijn roman. De betekenis van deze aanslag, de moed van de verzetslieden en de beslissende invloed van het decor werken zo sterk in op de auteur dat hij besluit dat Operatie Anthropoid, zoals de codenaam voor de aanslag luidt, ‘een boek verdient’.

Die zinsnede komt een aantal keer terug in HhhH. Ook de talloze mensen die van nabij of van een iets grotere afstand betrokken waren bij Anthropoid, maar niet in de verhaalstructuur passen, verdienen volgens Binet stuk voor stuk een boek (weliswaar door iemand anders geschreven). Maar daar zijn we ook meteen aanbeland bij de probleemstelling van deze roman: wat is een boek? Of preciezer: hoe verhouden de geschiedenis en de roman zich tot elkaar?

Met de regelmaat van de klok herhaalt Binet (of zijn schrijvende alter ego in de roman) dat hij niet van fictie houdt. Sterker nog: hij beschouwt geromanceerde versies van waargebeurde feiten als bekladdingen van de geschiedenis. Als hij zich ergens afvraagt of hij een bepaalde scène moet ‘visualiseren’, oftewel moet verzinnen wat er gebeurd zou kunnen zijn, bedenkt hij zich bijvoorbeeld snel: ‘Als ik dat doe dan zal dat het definitieve bewijs zijn dat fictie nergens respect voor heeft.’

Een moderne roman moet met minimale middelen in staat zijn om te doen wat romans al eeuwen doen, besluit Binet. In HhhH is hij daarin alvast geslaagd. Want wie op basis van deze recensie vreest dat hij een vermoeiend postmodern spelletje te verwerken krijgt, komt bedrogen uit, of wordt aangenaam verrast, al naar gelang zijn preoccupaties. De roman is spannend, ondanks het feit dat je als lezer eigenlijk al weet wat er zal gebeuren en hoe de vork in de steel zit. De aanslag op Heydrich is immers een overbekend gegeven in de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog en is al talloze keren gebruikt als basis voor films, liedjes en romans.

Waarom HhhH toch spannend blijft, is niet eens zo gemakkelijk te achterhalen. Het zijn niet de opmerkingen over de ontoereikendheid van fictie op zich, al behoren de passages waarin Binet met zijn bronnen en zijn eigen tekst in discussie gaat tot de meest boeiende van het boek. Het is ook niet de sinistere fascinatie die nog steeds van de Tweede Wereldoorlog uitgaat, die het ‘verhaal’ ondanks alle onderbrekingen voort blijft stuwen. Nee, wat van HhhH zo’n dwingende leeservaring maakt, is het almaar groeiende besef dat hier geen verhaal wordt verteld, maar dat de auteur al schrijvend zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid van toen probeert te komen. Daarbij leeft hij in het voortdurende besef dat het niet de schrijver is die de geschiedenis maakt, maar de geschiedenis die de schrijver maakt. Als gebeurtenissen of personen ‘een boek verdienen’ dan is dat dus omdat de geschiedenis inwerkt op het gemoed (en het morele besef) van de schrijver.

Binet probeert daarmee het postmodernisme achter zich te laten. Hij heeft niets met het ‘postmoderne nihilisme’ dat hij bijvoorbeeld bij Jonathan Littell zegt aan te treffen. De geschiedenis – en zeker die van de Tweede Wereldoorlog – verdient de volledig toewijding van de auteur, al betekent dat dat hij zich eindeloos zorgen moet maken over de vraag of alle details wel kloppen. Was de Mercedes waarin Heydrich zat op het moment van de aanslag bijvoorbeeld zwart of toch donkergroen, zoals een aantal bronnen meldt? Het lijkt een onbetekenend detail, maar als de auteur al te gemakkelijk op zijn eigen waarnemingen voortgaat (de tentoongestelde Mercedes in het museum is zwart, maar is dat wel het originele voertuig, of toch een replica?), doet hij de werkelijkheid mogelijk tekort. Littell, de succesvolle auteur van de vuistdikke Tweede Wereldoorlogroman De welwillenden uit 2007, krijgt een veeg uit de pan omdat hij met veel aplomb beweert dat een van de officieren in een Opel rondrijdt. Hoe weet Littell dat? En als hij het alleen vermoedt, maar niet weet dan brengt dat de hele roman in diskrediet, foetert Binet.

Het zijn dit soort passages die je als lezer voor Binet doen innemen. Hij spreidt een literair engagement tentoon dat totaal is en dat weinig nuance kan verdragen, al moet hij hier en daar noodgedwongen concessies doen. Sommige beschrijvingen zijn volledig uit de lucht gegrepen, maar blijken noodzakelijk om het verhaal te kunnen vertellen. Binet zal echter geen fantastische ingreep onvermeld laten en iedereen die onverantwoorde aanslagen pleegt op de werkelijkheid kan een pandoering verwachten. Dat is nog eens schrijven vanuit de heilige overtuiging dat schrijven zin heeft.

Binet zal ongetwijfeld navolging krijgen. Zoals ik al opmerkte, is zijn manier van schrijven bijzonder inspirerend. Het is bij wijze van spreken onmogelijk om HhhH in één ruk uit te lezen – zoals het cliché wil – omdat je steeds de aanvechting krijgt om zelf een groot boek te schrijven waarin je, al twijfelend aan van alles en nog wat, de kern van het bestaan ontrafelt. Dat doe je natuurlijk niet, omdat HhhH die verregaande ambitie helemaal niet koestert – dat lijkt alleen zo omdat het tijdsverloop wordt opgerekt en er daarom af en toe naar de diepte gepeild kan worden. De aanpak van Binet is bovendien erg persoonlijk, maar het is zijn radicale engagement dat veelbelovend is en eindeloos veel perspectieven biedt. Het vooruitzicht van een generatie schrijvers die zich zonder al te ver doorgedreven postmoderne relativeringsdwang bekommeren om het belang van het schrijven in de bredere context van de geschiedenis, is in ieder geval geen angstbeeld (eerder een wensdroom).

Toch is er ook een keerzijde. Binet laat het (relativerende) postmodernisme zover achter zich dat zijn uitgangspunten haast naïef worden. Hij gaat er immers van uit dat de werkelijkheid kenbaar is als je maar genoeg documentatie hebt en – hier wordt het echt problematisch – voldoende voeling hebt met de plaats van handeling. Dat leidt tot een aantal bijna pathetische momenten in de roman. Ergens bezingt hij bijvoorbeeld de omgeving waarin de aanslag zich voltrekt: de prachtige stad Praag, ooit het culturele centrum van het Midden Europa en voor Binet nog steeds ‘het mooiste decor ter wereld, de Tynkerk, de zwarte kathedraal met haar spitse torentjes waarvoor ik op mijn knieën zou willen vallen, elke keer dat ik haar majesteitelijke grijze en onheilspellende gevel kan bewonderen. Het hart van Praag slaat in mijn borst.’

De overgave is eens te meer totaal, maar deze keer zijn de implicaties van die hartstocht anders. Want hoeveel ‘werkelijkheid’ is er in zo’n beschrijving te vinden? Praag is feitelijk een verzameling stenen, houten balken, stalen frames, spijkers, schroeven en mortel. Het Praag dat voor Binet een drijvende kracht van zijn auteurschap blijkt te zijn (de ultieme scène van het boek moet hij ter plaatse schrijven), is niets meer dan een constructie, een verhaal. Het is bovendien een al te romantisch verhaal waarin het Midden Europa van weleer – een toonbeeld van verdraagzaamheid, tolerantie en interculturaliteit – tegenover de gruwelen van Nazi-Duitsland (en het daaropvolgende communisme) wordt geplaatst. De kieskeurige en eeuwig twijfelende Binet gaat hier wel heel gemakkelijk mee in een mythe die een postmodernist wellicht – en met recht – zou hebben gerelativeerd of zelfs gedeconstrueerd.

De vraag is dus hoe ver je eigenlijk komt met een radicale afwijzing van het fictionele als je tegelijkertijd de fictie van ons westerse wereldbeeld laat voor wat ze is. Uiteraard geldt dat niet alleen voor het decor van deze ‘geschiedenis’, maar ook voor het evenement op zich. Want hoe fascinerend de aanslag op Heydrich in zichzelf ook is, de keuze voor dit onderwerp is niet bijster origineel. Verzetsverhalen behoren tot de meest geïdealiseerde verhalen uit de recente Europese geschiedenis. Naties hebben nu eenmaal nood aan heldenverhalen, aan onwaarschijnlijke vertellingen over de niet aflatende moed die hun dappere zonen aan de dag hebben gelegd om de eer van het vaderland te verdedigen, zelfs in tijden van diepste ellende. Dat een Tsjech (Jozef Gabčík) en een Slowaak (Jan Kubiš) er in geslaagd zijn om een van de machtigste en gevaarlijkste mannen van het Derde Rijk, de Reichsprotektor met de bijnaam Het Blonde Beest, te doden, is uiteraard koren op de molen van de Tsjecho-Slowaakse vertelling. De onwaarschijnlijke afloop van deze historie maakt het verhaal vervolgens compleet. 800 nazi’s hebben er meer dan acht uur voor nodig gehad om de samenzweerders te overmeesteren. De natie is in dit heldenepos dus niet alleen dapper, maar bezit bovendien haast bovenmenselijke krachten.

Je kunt niet ontkennen dat dit allemaal echt is gebeurd. Binet verzekert zich er bovendien van dat hij bijna tot op de minuut kan vertellen hoe een en ander exact heeft plaatsgevonden. Maar benadert hij daarmee ook de werkelijkheid? In zekere zin wel. Hij kent in ieder geval elk detail en weet daarmee de aanslag en de uiteindelijke overmeestering met ontstellende accuratesse tot leven te wekken. Maar dat zegt niets over de ‘betekenis’ van deze verzetsdaad. Toegegeven, het engagement van Binet is haast onweerstaanbaar, zijn geloof in de niet-fictionele literatuur als plicht aan de geschiedenis is aandoenlijk op een manier die bevrijd is van alle negatieve connotaties die met die kwalificatie gepaard gaan. Maar hoe je het ook wendt of keert, hij blijft een slaaf van een vertelling waarin het verzet tegen het ultieme kwaad automatisch boven elke verdenking verheven is. De naakte feiten: de moord op Heydrich heeft de oorlog met geen dag verkort en duizenden Tsjechen hebben het leven gelaten in de represailles die op de aanslag volgden.

Is dit een voorbeeld van het ergerlijke postmoderne nihilisme waar Binet zo tegen uitvaart? Vast wel. Maar het is moeilijk te geloven dat een schrijver die zo zorgvuldig te werk gaat en die zo kritisch is voor de vervormende effecten van fictie, zo kritiekloos staat tegenover de grote vertelling van de recente Europese geschiedenis. Je krijgt bijna het gevoel dat fictie uit den boze is, behalve als het de juiste fictie is. Je mag niets verzinnen tenzij Praag in je borst slaat en je het bloed van de verzetslieden door je aderen voelt stromen. Alleen als je je ervan hebt verzekerd dat je het moreel ‘goede’ incorporeert is het toegelaten om – zoals Binet uiteindelijk in het allerlaatste hoofdstukje doet – de scène te verzinnen waarin Gabčík en Kubiš elkaar voor het eerst ontmoeten.

In dat opzicht is Binets kritiek op Littell veelzeggend. ‘Ik zie het opeens heel duidelijk: De welwillenden, dat is gewoon “Houellebecq bij de nazi’s”’, merkt hij ergens op. Het is een oneliner die als provocatie goed werkt, maar die als kritiek kant noch wal raakt. Naar verluidt ging Binet in zijn manuscript nog veel verder. Twintig pagina’s kritiek op Littell zou uitgever Grasset uit HhhH hebben verwijderd. En met reden, kan ik me zo voorstellen. Want wat Binet mist – waar hij om principiële redenen niet aan wil – is dat Littell de Tweede Wereldoorlog weliswaar als vertelling beschouwt, maar niet als een ‘postmoderne nihilist’ van zich af laat glijden. Hij kruipt in tegenstelling in het ‘discours’ van de nazi’s, in de perverse constructie van de werkelijkheid waarin zij tot hun afwegingen kwamen. Dat heeft weinig met afstandelijk nihilisme te maken. Voor wie er oog voor heeft, is De welwillenden een provocatieve poging om door te dringen tot de leefwereld van de nationaal-socialisten zonder de afschuw voor hun ideologie bij voorbaat als een obstakel op te werpen op de weg naar een beter begrip van een collectieve verstandsverbijstering omdat de logica van de nazi’s per definitie onbegrijpelijk zou zijn.

Bij Binet blijven universeel geachte waarden en verhalen waarin goed op een overzichtelijke manier gescheiden is van kwaad netjes intact. Een echt alternatief voor een intelligent aangewend postmodernisme biedt hij wat mij betreft dan ook niet. En toch blijft het besef knagen dat HhhH het begin zal zijn van een stroom romans die zich anders tot de werkelijkheid zullen verhouden, minder naïef dan dit boek hopelijk, maar met evenveel zorg en toewijding. Als HhhH, als dit logo het beeldmerk kan worden van een literatuur die geen wild verzinsel wil zijn, noch een slaafse navolging van de werkelijkheid, maar een kritische bevraging van die werkelijkheid, dan liggen er nog geweldige romans in het verschiet.

De Leeswolf

Deze bespreking is overgenomen uit De Leeswolf, aflevering 2 (maart), 2011.

 

Recensie: HhhH van Laurent Binet door Matthijs de Ridder

Links

Meulenhoff, Amsterdam, 2010
ISBN 9789029086851
352p.

Geplaatst op 23/03/2011

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. nico van der sijde

    Een mooie en zorgvuldige bespreking van een mooi boek. En ook interessant is de kritische noot: De Ridder vindt het opmerkelijk dat Binet, die toch op allerlei punten zo kritisch waakzaam is, vrij kritiekloos is over de beschreven verzetsdaad en over de mogelijkheid om het Praag van toen m.b.v. de verbeeldingskracht te reconstrueren. Deels ben ik het daar wel mee eens: zelf had ik tenminste ook wat meer kritische vragen verwacht over de aanslag op Heydrich, die immers ook veel negatieve gevolgen heeft gehad. Maar deels lees ik het toch iets anders.

    De verteller (die ik nog iets nadrukkelijker dan De Ridder doet het alter ego van Binet zou noemen, en niet zou willen zien als ‘Binet zelf’) is sterk emotioneel betrokken bij zijn onderwerp. Ergens zegt hij dat herdenken voor de doden veel minder uitmaakt dan voor de levenden: hij probeert op allerlei manieren betekenis te geven aan de daad van Gabčík en Kubiš, maar dat doet hij m.i. vooral voor ZICHZELF, dus uit EIGEN behoefte aan een verhaal van moed en heldendom. Die emotionaliteit geeft zijn door De Ridder genoemde engagement (namelijk: om de historische werkelijkheid nabij te komen) nog extra lading. En die emotionaliteit is dan m.i. de reden waarom de ‘ik-figuur’ allerlei kritische vragen niet stelt: hij wil per se in dit verhaal geloven. Tegelijk staat die wil in spanning met het besef dat wat hij wil niet kan: inderdaad eindigt het boek met een ontmoeting tussen Gabčík en Kubiš, maar daarvoor heeft de ‘ik’ meerdere keren (direct nadat hij Gabčík en/of Kubiš sprekend opvoerde) gezegd dat hij onmogelijk zo dichtbij kan komen en dat zijn wil om zich met deze personages te verenigen tevergeefs is. Dus alle passages waarin hij ogenschijnlijk op de huid zit van Gabčík en Kubiš (of waarin hij a.h.w. weer in het oude Praag loopt) staan meteen tussen aanhalingstekens, hoe impliciet soms ook. Dat soort scènes staan bol van de spanning tussen enerzijds het verlangen om alle uithoeken van de geschiedenis te reconstrueren met de verbeeldingskracht, en anderzijds het besef van de onmogelijkheid van dit verlangen.

    Bovendien is er volgens mij ook een ondertoon van niet-weten. De negatieve gevolgen van de aanslag op Heydrich (b.v. de massamoord in Lidice) worden niet verzwegen, maar tamelijk naakt (dus zonder interpretatie of commentaar, en dus zonder conclusie) getoond. Dat geldt ook voor de knulligheden in de aanslag zelf (b.v. de stengun die hapert). Over de rol die Heydrich zou hebben gehad als hij NIET zou zijn vermoord, wordt alleen gegist en gespeculeerd. Dus OK, De Ridder heeft gelijk dat er meer vragen hadden kunnen worden gesteld over de rechtvaardiging van deze aanslag, maar echt gerechtvaardigd wordt die aanslag niet. De verteller weet gewoon niet of de daad gerechtvaardigd was, Gabčík en Kubiš evenmin, en de lezer uiteindelijk ook niet. Volgens Kundera lopen we allemaal in een soort mist, zodat we maar heel beperkt vergezicht hebben en dus de loop van de geschiedenis nooit doorgronden: precies die mist kenmerkt Heydrich, kenmerkt Gabčík en Kubiš, kenmerkt alle personages in deze roman. Die mist kenmerkt ook De Ridder en mij: De Ridder zegt dat de aanslag op Heydrich de oorlog geen moment heeft verkort, maar dat weet hij niet en ik weet dat evenmin. En de mist kenmerkt ook de ‘ik-figuur’, die alle moeite doet Gabčík en Kubiš te zien, daarin ver komt, maar toch uiteindelijk niet ten volle slaagt.

    Beantwoorden

  2. Matthijs de Ridder

    Hier ben ik het eigenlijk wel mee eens. Het niet-weten speelt een grote rol, maar tegelijkertijd is er één verhaal dat deze hele roman overschaduwt en waar Binet, of zijn alter-ego, zich geen rekenschap van geeft: de nationale oorlogsmythe (die in elk land bestaat). De keuze van het onderwerp op zich is een ideologische keuze en een vrij kritiekloze. Dat vind ik op zich niet erg, maar in het licht van wat Binet in zijn boek probeert te doen, is het wat curieus en had ik – maar ik voeg daar meteen aan toe dat ik dat wel had omdàt ik het zo’n fascinerend boek vind – wat dat betreft wat meer verwacht.
    Daarbij geldt: van een goed boek verlang je (almaar) meer.

    Beantwoorden

  3. nico van der sijde

    Tja, op mijn beurt ben ik het wel weer eens met de reactie op mijn reactie. Van een goed boek verlang je inderdaad almaar meer, Binet zou zonder meer wel in staat zijn geweest om uiterst eloquente vragen te stellen over die nationale oorlogsmythe, en dan is het ergens jammer dat die ontbreken.

    Ik heb me ook afgevraagd of Binet dat misschien met opzet doet: het zou kunnen zijn dat de ik niet Binet is maar een alter ego, en dat Binet dit alter ego dan construeert als een personage dat uiteindelijk ondanks alle waakzaamheid overweldigd wordt door verlangen een te worden met zijn onderwerp, en precies daardoor de kritische vragen over de oorlogsmythe niet stelt. Dus dat het achterwege blijven van bepaalde vragen een bewuste verteltruc is van Binet. Maar aan de andere kant lijkt mij dat ook weer ver gezocht. Te ver, misschien.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.