Non-fictie, Proza, Recensies

Reisliteratuur als existentiële trektocht door de geest

Ik = cartograaf

Jeroen Theunissen

Zoals de titel van Ik = cartograaf suggereert, gaat het nieuwste boek van Jeroen Theunissen over hemzelf (non-fictie) maar het verhaal is, naar eigen zeggen, deels gefictionaliseerd. Theunissen tekent een kaart van Europa. Het is een reis die hem van Ierland naar Engeland brengt, van Nederland naar Duitsland, van Oostenrijk naar Slowakije, van Tsjechië naar Polen, van Oekraïne naar Roemenië, van Bulgarije naar Turkije en eindigt bij de Bosporus. Het verhaal kent twee kanten. Enerzijds somt Theunissen geschiedkundige feitjes op bij de plekken die hij bezoekt. Anderzijds gaat het boek over een man die zijn vrouw en kinderen achterlaat, op zoek naar een breder Europees verhaal.

Met die tweezijdigheid bevindt Theunissens boek zich middenin de grootste controverse binnen de reisliteratuur: mag het genre uit verzonnen verhalen bestaan, of moet het altijd om feitelijkheden gaan? Historicus Tim Hannigan vraagt het zich af in zijn boek The Travel Writing Tribe (2021), en komt op twee antwoorden, die overeenkomen met twee typen lezers van reisverhalen. De ene lezer wil meer over de wereld leren, verzinsels vinden zij uit den boze. Voor de andere lezer is het toevoegen van een literaire structuur vanzelfsprekend: van de chronologie omgooien tot het verzinnen van randfiguren. Opmerkelijk is dat dit vraagstuk grotendeels genegeerd wordt door reisschrijvers, terwijl de essentie van het genre op het spel staat. Wat draagt Ik=cartograaf bij aan het vraagstuk ‘verzinnen versus de waarheid weergeven’? Wat levert de reis op?

Reiziger – buitenwereld

Op het eerste gezicht maakt Theunissen zich makkelijk van het feit-fictie vraagstuk af. Hij schrijft in het nawoord van Ik = cartograaf: ‘Alle verhalen in dit boek zijn overigens waargebeurd, tenzij ik ze verzonnen heb…’ In deze passage neemt hij de vrijheid om het dilemma naast zich neer te leggen. Het roept de vraag op: welke feiten kan de lezer nog voor waar aannemen?

Een ander perspectief geeft meer inzicht in de opbrengst van de reis. Neerlandici Rick Honings en Esther op de Beek wijzen op het belang van de verhouding tussen de reiziger en de buitenwereld. In het artikel ‘Recente perspectieven op Nederlandse reisliteratuur’ (2022) stellen ze dat die verhouding laat zien hoe de reiziger zichzelf en anderen definieert, en dat biedt inzicht in eigentijdse machtsrelaties. Oftewel, de blik van de reiziger kenschetst het tijdsbeeld waarin de reis is gemaakt.

In Ik = cartograaf is de buitenwereld op te delen in twee domeinen: aan de ene kant de vertrouwde omgeving van Theunissens gezin, en aan de andere kant Europa. Hij benadert beide als kaartenmaker. Dat wil zeggen: met het verlangen om de chaotische en veranderende wereld te vangen in statische lijnen. Bij zijn gezin lukt dat niet (meer). Al vroeg in het boek wordt duidelijk dat Theunissen en zijn vrouw in een scheiding liggen. Dat is zijn motief om te reizen door Europa, de plek waar hij de betekenis zoekt die hij bij zijn gezin mist. Zijn trektocht reikt niet verder dan het continent, omdat het een zoektocht naar identiteit is. Hij voelt zich een (West-)Europeaan en niet, of minder, een wereldburger.

Europa

De reis begint op het meest zuidwestelijke puntje van Ierland. Theunissen zit op een rots en kijkt uit over de zee. De scène roept het beeld op van de eenzame reiziger, een welbekend topos uit de reisliteratuur dat Caspar David Friedrich treffend afbeeldde in zijn beroemde schilderij De wandelaar boven de nevelen (1817). Op het doek staat een man met zijn rug naar de toeschouwer, uitkijkend over mistige bergen. De heersende interpretatie van het beeld, onder andere uitgewerkt door historicus John Lewis Gaddis in het boek The Landscape of History (2004), is het menselijke verlangen om grip te krijgen op de natuur.

Eerst refereert Theunissen naar de eenzame reiziger, vervolgens somt hij de geschiedkundige feiten op over de klip waar hij zit. De plek is de laatste rustplaats van de zonen van Míl Espáine, een figuur uit de Ierse mythologie. De Skelligeilanden die hij vanaf de rots kan zien, waren in de middeleeuwen een toevluchtsoord voor Michaelmonniken. Het continent Europa, dat hij ziet als hij naar de andere kant kijkt, is ‘ecologisch verminkt, beschaafd, opgebouwd, van verhalen doordrenkt’ en doet hem ook nog eens aan 4G en gratis WiFi denken. De combinatie van de eenzame reiziger en de historie van de plek, doet vermoeden dat feitenkennis voor Theunissen de manier is om grip te krijgen op de natuur.

Het beeld van Friedrichs eenzame reiziger kent ook een andere kant: het verwijst naar de gemoedstoestand van de avonturier. Waar de reiziger in het schilderij uitkijkt over bergen bedekt met mist is dat bij Theunissen een zee. De golven kaatsen tegen de rots waarop hij zit. Volgens hem is het water de ‘basis van alles’. De fluïde beeldspraak loopt parallel met de veranderende identiteiten die Theunissen aanneemt tijdens zijn reis. Op de verschillende plekken die hij in West-Europa bezoekt, schrijft hij over ‘onze’ gewoonten, ‘onze’ industriële revolutie, ‘onze’ bewegingsruimte, ‘onze’ planeet, ‘onze’ volksaard. Hij voelt zich verwant aan Engelsen, Oostenrijkers, enzovoort. Steeds vertelt hij een ander verhaal over zichzelf en hij wordt deel van een andere groep. Met andere woorden: Theunissen kiest feiten om te vertellen, maar de fluïditeit van dat feitenrelaas impliceert dat zijn verhaal voortdurend verandert.

Gezin

Theunissen contrasteert de fluïditeit van het zeegezicht met het vaste bestaan bij zijn gezin. Zijn vrouw en zoons houden hem op één plek. De eerste passage waar Theunissen over zijn familie vertelt, gaat over een herfstmiddag in het bos. Samen met zijn zoon raapt hij kastanjes. Het beeld van de bomen suggereert geworteld zijn. Dat benadrukt Theunissen nog eens door te schrijven over ‘de neuzen van zijn schoenen die ferm in de aarde zijn geplant.’

Al gauw wordt duidelijk dat hij het vaste bestaan niet meer begrijpt. Zijn vrouw wil hem terug hebben. Denkt hij. Zij verwacht dat de reis de perikelen in hun relatie zal oplossen. Of ze vindt hem een lul. Hij weet het niet. Waar hij in Europa deel uitmaakt van een gemeenschappelijke geschiedenis, kan hij zijn vrouw maar niet doorgronden. Sputterend poogt hij verhalen op haar gedachtes te plakken om zich weer een met haar te voelen. Maar tevergeefs, in het sedentaire bestaan vindt hij geen verbinding.

Botsing

Theunissen contrasteert zijn gezin met Europa, en dat verschil legt zijn onvermogen tot intermenselijke connectie bloot.Op de plekken die hij bezoekt, kan hij verhalen plakken, maar zijn vrouw doorgrondt hij niet. In het boek speelt Theunissen met de spanning tussen dat wat hij kan beheersen (feiten, geschiedenis, routes) en hetgeen waar hij geen grip op heeft (zijn gezin). Plekken in Europa reduceert hij tot voorouderverhalen. Zo vertelt hij tijdens zijn trektocht door Midden-England, volgens hem de locus van ‘onze’ welvaart vanwege de industriële revolutie, een verhaal over Arthur C. Clarkes die meende dat er geen helder onderscheid bestaat tussen technologie en tovenarij. Op dezelfde verhalende wijze wil hij de gedachtes van zijn vrouw inkijken en begrijpen hoe zij hem ziet. Het verhaal over de reis die Theunissen aflegt, is het oplossen van zijn huwelijksperikelen, maar hij weet maar niet of zijn vrouw die visie deelt. Zij leeft in haar eigen narratief – een verhaal dat Theunissen niet begrijpt en niet met een (her)vertelling kan bevatten.

Dit schurende contrast komt tot een botsing in het boek wanneer Theunissen over zijn zoons vertelt. Aan de ene kant zijn Theunissens kinderen zijn evenbeeld, aan de andere kant vormen ze een deel van het sedentaire bestaan:

Mijn zoons zijn cartografen. Ze zien, voelen, ruiken, smaken en horen de hele dag door flarden en fragmenten die ze met hun nog onvolgroeide maar (in vergelijking met andere diersoorten) belachelijk grote brein binnenlaten, interpreteren en gebruiken om te overleven.

Als kaartenmaker spiegelt hij zichzelf aan zijn zoons. Ook zij zullen proberen de chaos van een mensenleven in kaart te brengen. Het lukt Theunissen echter niet de inzichten van zijn reis aan zijn kinderen over te brengen. Het boek eindigt met een van zijn zoons die plekken op de kaart aanwijst en vraagt of Theunissen die heeft bezocht. ‘Ze hadden mij de wolken aan kunnen wijzen, en ik zou vertellen dat ik de wolken in gewandeld ben,’ denkt Theunissen. Wat hij daarmee bedoelt, is dat hij zijn zoon niet mee kan geven waar te beginnen. Het kan overal zijn. De machteloosheid wordt concreter als hij zegt: ‘Een vader bovendien die zelf niet goed weet hoe hij dit leven moet leven.’ Theunissens zonen leggen zijn onvermogen om de ander te begrijpen bloot.

Kortom, de reis is slechts een verzameling feiten en interesses die Theunissen bij elkaar heeft gezet om een verhaal te vormen. Er is geen wijsheid die hij doorgeeft aan zijn kinderen. Er zijn geen algemene waarheden die mensen met elkaar verbinden. Zijn zoons gaan zelf op pad, om hun eigen verhaal te maken over Europa, over zichzelf. Het klopt dat Theunissen feiten gebruikt, maar met het contrast tussen Europa en zijn gezin maakt hij duidelijk dat het zijn eigen feiten zijn.

In het feit-fictie-vraagstuk impliceert Ik = cartograaf dat ook feitenkennis onderhevig is aan een subjectieve blik. Hij kiest aan welke historie hij zijn identiteit verbindt. Het Europa van Theunissen is een blokkendoos en geschiedenisfeitjes zijn de blokken. De reiziger kiest steeds weer andere, ordent ze en in dat proces laat die andere blokken achterwege. Deze zoektocht naar identiteit, het kiezen en ordenen, is individueel en daarmee eenzaam en onoverdraagbaar. Wat Theunissen doet is het reisgenre gebruiken als een existentiële trektocht door de geest. Hij maakt een verhaal over zichzelf; Europa is zijn schrijfgerei.

Met Ik = cartograaf geeft Jeroen Theunissen zijn lezer niet slechts een persoonlijk reisverhaal. De lezer leert ook over zichzelf, over de aard van de mens. Het tijdsbeeld dat Theunissen schetst, is een wereld waar mensen geïndividualiseerde en ontheemde wezens zijn geworden. We vertellen constant verhalen over onszelf. Het lukt ons niet meer de ander in die vertelling te betrekken. Een kaartenmaker werkt alleen.

 

Een recensie van Ik = cartograaf van Jeroen Theunissen door Tammie Schoots.

De Bezige Bij, Amsterdam, 2022
ISBN 9789403163611
432p.

Geplaatst op 23/01/2023

Tags: cartografie, Europa, Gezin, Reisverhaal, relatiebreuk

Categorie: Non-fictie, Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.