Lente in Brussel. Het water valt met bakken uit de hemel op de eerste bladzijden van Jouw huid, de nieuwe roman van Jeroen Theunissen (1977). Een kleine zondvloed is de aanleiding voor de toevallige ontmoeting tussen de Ghanese Ama en de Britse expat Griff. Hij snelt doorweekt een groezelig café binnen, ergens in de Brusselse kanaalzone, waar Ama als poetsvrouw en dienster werkt, en wordt vrijwel onmiddellijk door haar aanwezigheid getroffen. Tussen de stamgasten in de ruimte volgestouwd met prullaria valt Griff, in glanzend maatpak en met plooifiets, smartphone en laptop, danig uit de toon, waardoor hij ook haar interesse wekt. De romance die zich – over de seizoenen heen – ontwikkelt tussen deze twee werelden vormt de plotlijn van Jouw huid. Langs de rode draad van de liefdesgeschiedenis ontwikkelt zich een roman die in essentie gaat over werken en samenleven in de grootstad. Theunissen vertelt in een vlotte, niet al te opzichtige stijl. Alternerend laat hij de twee protagonisten aan het woord – een westerling en een Afrikaanse, een eurocraat en iemand zonder verblijfsvergunning – en zo vertelt hij een verhaal over contemporaine gelukzoekers in de hoofdstad van Europa.
In de Bijbel luidt de zondvloed het begin van een zuivering in, Noah bedong bij God een tweede kans. Ook in Jouw huid zorgt de lentestorm met zijn toevallige ontmoeting tussen de twee protagonisten voor een ommekeer in het leven van zowel Griff als Ama, waardoor de eindtijd uitblijft.
Een job als lobbyist binnen de Europese instellingen bracht Griff uit Wales naar Brussel, een stad die hem – en veel van zijn collega-eurocraten – ook drie jaar later zo goed als onbekend is. Hij is tevreden in zijn bubble, vervuld van grenzeloze ambitie, steeds gebrand op weer een volgende promotie. Hij zweert bij het work hard, play hard-principe. Er zijn de excessen, het nachtleven dat gepaard gaat met stevig drinken, te veel sigaretten, geile vrouwen en er is ook de verveling, de leegte:
De cafés kunnen een andere volgorde hebben gehad die avond, geen idee, er is een punt waarop alles en iedereen één zwemmende brij wordt.
Griff, ooit student filosofie, schakelt zich moeiteloos en blind in de hedendaagse visie op arbeid in, goochelt met termen als opportuniteiten, flexibiliteit, SWOT-analyse, commitment, et cetera. Geheel in overeenstemming met de bedrijfscultuur die hij ademt, is hij bereid over lijken te gaan. Zo besluit hij te lobbyen voor onconventionele Canadese olie uit teerzanden onder de sluier van professionaliteit, en ook op direct menselijk vlak is de morele slinger ver doorgeslagen; wat begint met het kleineren van een collega neemt na verloop van tijd monsterlijke proporties aan.
Het humane in deze mens is ergens onderweg zoekgeraakt, hij is van zichzelf vervreemd. Toch is er op zeldzame momenten iets onbestemds dat in hem zeurt, een somberte die hem soms – geheel onverwachts – overvalt. De ontmoeting met Ama, initieel bedoeld als exotische scharrel, een gok waarbij hij niets te verliezen heeft, versterkt deze onrust. Ama vormt immers in heel wat opzichten een andere wereld, blijkt niet even inwisselbaar als die ‘afgelikte, knappe en intelligente, ambitieuze types die zich in ieder gezelschap en elke omstandigheid met de juiste, voorspelbare licht ironische afstandelijkheid bewogen’. Ama is juist heel direct in haar communicatie en handelen, wat haar een beetje hoekig, maar ook oprecht en ongekunsteld maakt. Ze vertrouwt op God, heeft een warme persoonlijkheid, is hartelijk en oprecht geïnteresseerd in de individuele levens die haar omringen. Een intuïtief besluit om het door haar omgeving voor haar voorziene parcours te verlaten en zelf haar weg te zoeken, brengt haar naar Brussel. Hoewel ze in haar geboortestad Accra tot de bemiddelde klasse behoorde, moet ze het hier met weinig stellen; ze heeft een beschimmelde kamer die ze deelt met anderen, voert onderbetaalde werkjes uit, maar heeft er vrede mee: ‘Het leven hier: het lukt. Als je er niet te veel bij nadenkt.’
Hoewel de relatie tussen Griff en Ama onder het gewicht van al die verschillen niet vanzelfsprekend is, lijkt ze toch in balans: hij spot met haar geloof, zij met zijn slappe billen. Beiden hebben elkaar nodig en niet zoals te voorzien en te verwachten: zij blijft bij hem voor het geld en hij verdraagt haar omwille van de fijne seks. Nee, er groeit langzamerhand een werkelijke band tussen deze twee, met alle daarbij behorende angsten, twijfels en kwetsuren:
Ik begon op den duur werkelijk te geloven dat het iets bijzonders was (iets uit een roman of zo, maar ik las geen romans meer, ik was daar jaren geleden mee opgehouden).
Mensen vinden elkaar omdat ze iets van zichzelf in de ander herkennen. Griff en Ama zijn op hun manier allebei gelukzoekers. Aan het begin van het verhaal vertrouwen ze op anderen om dat geluk voor hen in te vullen: zij haar christelijke God, hij zijn kapitalistische. Theunissen geeft deze parallel weer in een flashback waarin hij Griff voor het eerst een bank in de Londense City laat binnenlopen:
hoe ik in de City op een dag bij een van de grote banken naar binnenstapte, het gevoel had dat ik opgenomen werd in een exclusieve, perfecte, soevereine, in helder wit licht badende wereld, de temperatuur die er constant bleef, de geruisloosheid van de liften, de hoge plafonds, het gebrek aan seizoenen, de algemene sfeer van ijver en concentratie.
De vertelinstantie is duidelijk bijzonder aangetrokken door deze sfeer, hem overvalt een bijna religieuze gewaarwording als trad hij een tempel of een ander heiligdom binnen.
In beide gevallen blijkt de gehoorzaamheid aan deze ‘reddingsmiddelen’ die de belofte van voorspoed en zingeving uitdragen een dwaling. Het gaat om een obedience die elke vorm van individuele hartstocht, zinnelijkheid en begeerte vernietigt. Friedrich Nietzsche heeft het in Götzen-Dämmerung (1889) over ‘verbeteringsmechanismen’; religieuzen beweren de mens te willen verbeteren door het beest in hen te temmen. Door het verhaal heen verwerkt Theunissen dan ook citaten van een televisieprediker, dominee Tehteh, die met hun dreunende toon de impact op Ama’s leven goed weergeven. ‘Je hebt gehoorzaamd omdat gehoorzaamheid volgens dominee Tehteh welvaart en geluk bracht.’
Voor de zelfverklaarde atheïst Griff is het niet anders. Zijn taal is doorspekt met een corporate lexicon en hij zweert trouw aan de kapitalistische ideologie, vol vertrouwen dat hierin zijn geluk schuilt. Jouw huid toont ons variaties op geloof, en hoe die elk op hun manier fungeren als opium. Deze vormen van geloof maken mensen niet beter, ze worden integendeel juist zwakker: ‘minder schadelijk; gemaakt door de deprimerende emotie van de angst, door pijn, door wonden, door honger veranderen ze in zieke beesten,’ met de woorden van Nietzsche.
Pas op het moment dat beide personages zich losmaken van hun geloof wordt de grond geëffend voor een proces van zelfwording, is er ruimte voor het individu, het persoonlijk verhaal, want ‘elk lichaam heeft iets te vertellen.’
De schijnbaar lichtvoetige Ama brengt opnieuw de droom binnen in het leven van de cynische expat die Griff met de jaren geworden is. Met haar komst nemen ook de vlagen van gigantische vermoeidheid toe. Ze gaan vergezeld van gevoelens van onrust en ogenblikken van kritische zelfreflectie:
En zie mij hier zitten, dacht ik, zie de man hier zitten die grote verwachtingen van het leven had en nu naar een uitleg over oliezanden luistert, man zonder eigen verhaal, onder het mom van de professionaliteit andermans spel te spelen, zonder passie maar met strategisch inzicht, man zonder eigenschappen, man zonder duidelijk profiel tenzij professionaliteit.
Ongeveer gelijktijdig in het verhaalverloop krijgt Ama, die een dansworkshop volgt, te horen dat ze talent heeft maar ‘opnieuw moet leren stappen’, wat in figuurlijke zin evenzeer opgaat voor Griff die zich door het leven sleept:
Wij allemaal, schat. Ik ken honderden mensen die niet kunnen stappen. […] Ze kruipen. Ze kruipen door het leven.
Theunissen brengt in zijn roman wel meer van zulke opvallende symboliek aan: zijn hoofdpersonage loopt graag binnen in het Wiertzmuseum – de schilder waaraan het boek trouwens een motto ontleent – om er naar het werk ‘De vroegtijdige begrafenis’ te gaan kijken, de voorstelling waarin Ama danst heet The tempest en behandelt ‘de toestand waarin het kapitalisme onze aarde heeft gebracht’; ‘over menselijkheid op het moment van de Apocalyps.’ Er wordt ook meermaals gestorven in dit boek dat vooral een pleidooi voor leven is. Geen geknecht, gehoorzaam leven, maar een leven ten volle.
Sisyphus die de steen omhoogrolt, telkens weer, en de steen die telkens weer naar beneden dondert, waarna Sisyphus opnieuw begint. En ondanks de absurditeit van zijn handeling is hij gelukkig.
Theunissen pleit er in Jouw huid voor om ten volle Sisyfus te zijn en Albert Camus echoënd vult ook hij de hoofdrollen in met een versie van de Don Juan (de womanizer Griff), de performer (danseres Ama) en, in de finale van de roman, uiteindelijk ook de politieke strijder.
De keuze voor Jouw huid als titel suggereert dat Theunissen met zijn roman wil bijdragen aan het postkoloniale debat door de verhoudingen tussen van elkaar verschillende werelden (ras, etniciteit, gender,…) binnen de context van een grootstad te onderzoeken. Met zinnen als ‘Ineens zag ik haar, achter de bar, heel vriendelijk en met een levenslustige lach, een huid van smeltende chocolade’ benadert Theunissen bewust de domeinen van kolonialisme (in de trant van Jef Geeraerts’ Gangreen-romans) en exotisme. Zulke beschouwingen zijn zo over the top, dat je je als lezer gaat afvragen waarom ze er staan. Wil Theunissen met Jouw huid onze verhouding tot onze koloniale geschiedenis, onze neiging tot onderdrukking, ons denken in clichébeelden op tafel leggen? Zo lijkt het wel, maar helemaal overtuigd ben ik niet. Theunissen gebruikt wel heel stereotiepe personages, wat soms wringt, maar hij doet het – dat is wel duidelijk – heel bewust aangezien hij net het denken vanuit stereotypes thematiseert. Griff en Ama zitten vast in denkstructuren – kapitaal en religie – maar ook onze lezersblik is sterk bepaald door ingesleten patronen. Er wijst trouwens nog veel meer in die richting: de multiculturele dansvoorstelling waar Ama een rol in speelt heet ‘The tempest’, niet toevallig een referentie aan oriëntalisme – in William Shakespeares toneelstuk voldoet Caliban aan het stereotiepe en vooringenomen beeld van de primitieve, driftmatige mens. Een stamgast uit het café waar Ama werkt, heeft het over la petite négresse, een sneer waarin zowel misprijzen als wellust weerklinkt en de stereotypen ‘vrouwelijk’, ‘erotiserend’ en ‘minderwaardig’ mee vibreren. Dat deze denkkaders zich niet beperken tot het Westen blijkt ook; Ama gaat volgens haar moeder beter niet om met haar plattelandsnichtjes, die ze als bush people categoriseert.
Theunissen schuift in Mijn huid de clichés, de ideologische ficties die de superioriteit van de geprivilegieerde tegenover kwetsbare bevolkingsgroepen moeten legitimeren naar voren. Hij confronteert zijn personages met elkaar, wrijft ze tegen elkaar aan, laat ze samenvloeien en ook botsen, waardoor hij loskomt van de stereotiepe voorstelling. Ook Ama en Griff maken zich moeizaam los uit de denkstructuren waarin ze gevangenzitten en Theunissen lijkt eenzelfde effect bij de lezer na te streven door hem of haar een gelijkaardig proces te laten beleven. De singuliere geschiedenis van de twee personages vertrekt vanuit stereotypen – de zwarte vitalistische vrouw waar de blanke privileged male zijn erotische verlangens op projecteert – maar draait uiteindelijk gelaagd uit.
Op een maatschappelijk niveau – literatuur is meer dan het singuliere verhaal, de roman van Theunissen zegt ook iets over manieren van samenleven in de grootstad vandaag – lees ik in Jouw huid vooral over gemeenschappelijkheid: zijn wij allemaal niet als Sisyphus bepaald door stereotiepe denkbeelden en gedragen wij ons daardoor niet allemaal stereotiep? Marja Pruis schreef laatst nog in haar column in de Groene Amsterdammer dat wij onszelf als complex, een vat vol mysteriën ervaren, maar dat we voor de ander toch vooral een type zijn.
Hoe dan ook is het gedurfd dat Theunissen binnen het huidige diversiteitsdebat een personage als Ama creëert. Het risico verkeerd begrepen te worden is reëel, Theunissen verlangt van zijn personages dat ze iemand worden, voorbij ras, etniciteit, gender, sociale klasse…, hij brengt ze onder invloed van de gebeurtenissen tot het inzicht dat ze aan hun eigen verhaal moeten schrijven. Het feit dat ze behoren tot een grotere groep – man, zwart, heteroseksueel, eurocraat, religieus – is immers niet hetzelfde als identiteit, staat niet gelijk aan het moeizame proces van zelfwording. In Jouw huid thematiseert Theunissen – soms iets te nadrukkelijk symbolisch en berekend – het beperkende van wat vooraf vastligt, van de hokjes, de stereotypen, en hij laat op velerlei manieren zien hoe gehoorzaamheid aan begrenzende instanties het leven vernietigt.
Dat geldt zowel voor de personages als voor de lezers, daarin ligt onze gemeenschappelijkheid. ‘Bij prachtig licht, alsof een storm voorbij was’ schenkt hij hen een nieuw begin, waarin ze – wevend aan hun identiteit – ondanks de absurditeit van het bestaan, in een wereld die van betekenis verstoken blijft, ten volle Sisyfus zijn.
Recensie: Jouw huid van Jeroen Theunissen door Liesbeth D’Hoker.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.