Onze oom, Grunbergs vorige roman, eindigt met een interview met hoofdpersoon Liña. Liña heeft zich dan ontwikkeld tot een succesvol wapenhandelaar, heerseres over de dood. Ze is er in geslaagd om, na een leven waarin ze vernederd, gekrenkt, misbruikt en door oorlog getergd is, boven de macht van de politiek, zelfs van de oorlog te gaan staan. If you can’t beat them, rule them, lijkt daar het devies. In Huid en haar staat niet de oorlog centraal, maar de onmogelijkheid en uiteindelijk de onwenselijkheid van ethisch handelen überhaupt. Hoofdpersoon van Huid en haar is Roland Oberstein, Grunbergs jongste onheilsprofeet en de zo mogelijk nog radicalere opvolger van Liña.
Oberstein doceert economie aan de George Mason Universiteit in Fairfax en heeft twee grote passies. Bij wijze van uit de hand gelopen hobby doet hij onderzoek naar de economie van de Holocaust: ‘Men heeft de neiging het immorele met het irrationele te verwarren en alle genocide af te doen als irrationeel, terwijl genocide veelal een rationeel zij het immoreel antwoord is op een als nijpend ervaren economisch probleem.’ Zijn grootste interesse heeft evenwel zijn onderzoek naar de geschiedenis van economische ‘bubbels’, ‘[o]ftewel de geschiedenis van het bedrog, hoe mensen er alles voor overhebben en er alles aan doen om bedrogen te worden’. Hij woont gedeeltelijk in een Best Western Hotel, want: ‘Mijn huis is de academie. Mijn huis is mijn onderzoek’.
Oberstein is een nihilist. Iedere schijn van betekenis, waarde en moraliteit, evenals emoties als liefde en genegenheid, vertaalt hij in economische modellen. In zijn onderzoek richt hij zich op de ‘bubbel’, de schijnbare (financiële) spurt vooruit die, per definitie, op niets gebaseerd zal blijken te zijn. De bubbel is het in de spelregels ingebouwde exces van het economische krachtenveld, de terugkerende illusie van een betekenisvol moment in een zinloos spel. Het exces vormt een weinig om handen hebbend postulaat van de spellen die Grunbergs personages spelen. Wie speelt moet zo nu en dan de regels overtreden om de kracht van het spel te bevestigen. Oberstein: ‘Waar gehandeld wordt, zal gespeculeerd worden, waar gespeculeerd wordt zal gebluft worden en waar gebluft wordt zullen er mensen zijn die de bluf geloven. De bubbel is geen aberratie, maar een onvermijdelijkheid, zolang er mensen zijn zullen er bubbels zijn.’ Het onderzoeken van die bubbel, van het lege exces, is de kern van Grunbergs schrijverschap.
De voornaamste ingrediënten in Obersteins spel zijn liefde en geweld en de bestendiging van die twee in de economische constructie. Liefde is business luidt de titel van Grunbergs enige dichtbundel. In Huid en haar nuanceert hij deze definitie tot: liefde is een economisch spel. En hij voegt daar aan toe: net als genocide.
De Holocaust is in Huid en haar geen onbegrijpelijke, monsterlijke anomalie van de geschiedenis, maar onderdeel van het spel. Het is een idee dat bijvoorbeeld in een film als Der Untergang al eens gepredikt werd en dat de kerngedachte vormt van de klassieke ideologiekritiek van Horkheimer en Adorno in hun Dialectiek van de verlichting.
Nu is deze gedachte op zich reeds verontrustend genoeg, maar schokkender is hoe Oberstein hiermee omgaat in Huid en haar: kil, wezenloos, ongeëmotioneerd. Het boek koppelt op gruwelijke wijze Obersteins fascinatie voor de economische principes achter de Holocaust aan het alles funderende spelprincipe van de economische transactie. Wie zich in dit besef het postulaat van het exces in herinnering haalt, ziet zich door Grunberg voor een morele afgrond geplaatst waar je als mens niet in wil vallen, hoe onvermijdelijk dat vanuit het wereldbeeld van Oberstein ook is.
Het grote verschil tussen Oberstein en bijvoorbeeld Horkheimer en Adorno is dat het hem aan de wil tot verzet ontbreekt. Waar Adorno in zijn kritiek probeerde te wijzen op de gevaren van de lyriek, als drager van een in wezen abjecte cultuur, haalt Oberstein er zijn schouders over op. Literatuur is ongevaarlijk, maar vooral ook: oninteressant. Roland herhaalt meermalen zijn mening dat literatuur iets is voor verveelde huisvrouwen. Het is tegen het einde van de roman onduidelijk geworden waar zijn fascinatie voor de Holocaust eigenlijk vandaan komt: kille wetenschappelijke interesse of sympathie. Misschien is er ook hier slechts sprake van ‘nieuwsgierigheid’, zoals hij zijn verhouding tot verlangen omschrijft in de liefde.
Veel meer dan de domme Holocaust-ontkenner is het Oberstein die de wereld te vrezen heeft. Hij is een kille en onaantastbare oerkapitalist voor wie er geen moraal denkbaar is en die nooit reden tot opwinding of boosheid heeft. Een tevreden kind van de ‘Anything goes’-interpretatie van het postmodernisme, die in wezen een beschrijving vormt van wat kapitalisme met de mens doet.
Dat Oberstein een man van weinig emoties is, lijkt de vrouwen om hem heen niet direct te deren. Integendeel, ze vallen in groten getale voor zijn toch weinig charmante, onverdraagzame karakter. Huid en haar is ook een roman over overspel. Oberstein heeft een vriendin, Violet, in Amsterdam, een damestassen ontwerpende twintiger met een knuffelbeer genaamd Meneer Beer als beste vriend. Daarnaast is er zijn voormalige levenspartner Sylvie, de moeder van zijn zoon Jonathan. Hij liet ze beiden achter in Amsterdam om in de VS te gaan werken. Met Jonathan onderhoudt hij sindsdien slechts een halfslachtige relatie via internet.
De roman opent met een scène waarin Oberstein op het punt staat het met de Amerikaanse Lea aan te leggen, biografe van de kampcommandant Höss. Daarmee is de toon gezet. Oberstein heeft voor zijn seksuele escapades een weinig romantische motivatie. Meer dan de eerder genoemde ‘nieuwsgierigheid’ lijkt er niet achter te zitten. Zijn interesse in seks lijkt beperkt en hij haalt weinig plezier uit intermenselijk contact, dat hij voornamelijk beschouwt als een last en als tijdroof. ‘[H]ij heeft lief zoals hij college geeft: grondig, niet gespeend van ambitie, maar met een oog op de klok,’ lezen we aan het begin van de roman. Waar zijn partners op zoek zijn naar passie en liefde, naar waarheid misschien of op zijn minst naar het forceren van een echte emotie, is het voor Oberstein allemaal vooral een kwestie van bezig blijven, van het spel blijven spelen, omdat er nu eenmaal weinig anders op zit.
Oberstein begrijpt de interesse van zijn minnaressen zelf eigenlijk ook niet. ‘Wat zien ze in hem? Niet dat hij zichzelf voor onaantrekkelijk houdt, maar hij heeft sterk het gevoel dat vrouwen die in hem geïnteresseerd zijn iemand anders zien, dat hun interesse gebaseerd is op een vergissing.’ Zijn vrouwen lijken dan ook geen van allen gelukkig met hun keuze voor Oberstein. Violet, die van hun relatie nog het meest lijkt te verwachten, doet er alles aan om eens een emotie in hem los te wrikken en laat zich door anderen nemen in de hoop zijn jaloezie te kunnen wekken. Maar jaloezie beschouwt Ronald als tijdverspilling.
Voor Oberstein wordt het in de liefde pas interessant als het er wat minder teder aan toe gaat. Zo wordt zijn interesse in Sylvie een stuk groter wanneer hij haar met een zweepje mag bewerken. Maar pas wanneer hij dit zweepje loslaat op zijn ietwat onnozele, brutale studente Gwenn, lijkt er zowaar iets van emotie bij hem los te komen. Zeker als hij er achter komt dat Gwenns relatie met hem gebaseerd is op niets dan een ordinaire weddenschap van het meisje in kwestie en een vriendin. En daarmee is hij zelf ook direct een slachtoffer geworden van de bubbel, de illusie van betekenis. Oberstein is beaten at his own game. Hij komt in zijn eigen bubbel terecht en verliest het.
Grunberg schrijft ideeënromans. Zijn personages vormen, vaak fraai vormgegeven, poppen in een theatraal spel met theoretische ambities. In dat licht is het de vraag wat nu precies de bedoeling is van Huid en haar. Grunberg doet theoretisch gezien immers met plot en personages weinig meer dan open deuren intrappen. Wil hij ons waarschuwen voor de gevoelloosheid? Wil hij ons wijzen op de gruwelijke waarheid over de wereld, of ons hier juist in doen berusten? Schuilt er een zeker activisme onder de cynische slapstick in Grunbergs werk? Of is dat precies en uitsluitend wat dit oeuvre wil zijn: gitzwarte, cynische slapstick?
Sinds De asielzoeker zijn het ‘ontmaskeraars’ die Grunberg in zijn romans opvoert, nihilisten die onderuit gaan aan hun laatste sprankje hoop. Het zijn gemankeerde kinderen van het illustere trio Nietzsche (en diens voorganger Schopenhauer), Marx en Freud, al kwamen die allemaal geenszins uit bij een van alle waarden ontdaan kapitalistisch wereldbeeld als dat van Oberstein.
Op 7 november 2010 schreef Grunberg op zijn blog over een ontmoeting met Max van den Berg, de Groningse Commissaris van de Koningin en oud-voorzitter van de Partij van de Arbeid. Van den Berg zou hem, misprijzend of juist niet, dat blijft onduidelijk, een marxist genoemd hebben. Ook waarom hij dit gedaan zou hebben en hoe Grunberg zich hierbij voelt, blijft een kwestie van raden. In een reactie onder de post verheldert Grunberg in ieder geval dat het volgens hem niet gaat om een reflectie op zijn schrijverschap, want daarmee is Van den Berg volgens hem niet bekend.
Ik vrees dat de eerste intelligente hedendaagse Nederlandstalige roman met marxistische inslag inderdaad nog geschreven moet worden. En Grunberg zal het niet doen. Maar de verwarring is interessant. Wie Huid en haar leest als een aanklacht, wat niet onmogelijk is, kan stellen dat Grunberg met zijn parodie op de kapitalistische mens wel degelijk een poging doet tot ideologiekritiek.
In juli 2010, enige maanden voorafgaand aan de publicatie van Huid en haar stuntte Grunberg met een ietwat onopgemerkt gebleven gang naar de wijnmarkt. Sinds die tijd is er één wijn beschikbaar, genaamd ‘Freud’: ‘A very rare, handmade warm climate grown Syrah and Garnacha blend produced with the best grapes from the vineyard “El Rincon” in the province of Madrid, carefully nurtured by our dedicated vineyard and winemaking team under direct supervision of master wine maker Carlos Falcó, Marques de Griñon.’ Een grap natuurlijk, maar een veelzeggende grap. De wijnen die binnenkort op de markt zullen komen: ‘Schopenhauer’ en ‘Marx’.
Die laatste wijn vormt een duistere, ironische, haast sadistische grap zoals Grunberg die het liefst lijkt te maken. Het omtoveren van de naam ‘Marx’ tot merknaam van zijn eigen product, een exclusief bourgeois-drankje, dat is precies wat maakt dat Van den Berg wel eens meer gelijk zou kunnen hebben dan in eerste instantie wellicht gedacht. Het toont in ieder geval op mooie wijze de nietsontziende cynische kracht van de markt die de freudo-marxisten van de Frankfurter Schule schetste. Ik vind het een grap op niveau, een marxistische grap, en misschien wel zijn beste en meest effectieve werk tot nog toe.
Reacties
maria foerier
Ik kan ‘Huid en Haar’ met geen mogelijkheid zien als een aanklacht. Feitelijk is het een naar en deprimerend verhaal met nare en deprimerende personages. Grunbergs schrijfstijl is zoals altijd wel erg goed en grappig, vind ik, vooral in de dialogen.
‘Huid en Haar’ doet mij qua thematiek sterk denken aan ‘De wereld als markt en strijd’ van Houellebeck, al was het maar vanwege de titels van de zeven verschillende delen: ‘Frivoliteit’, ‘Provocatie’, ‘Diversificatie’, ‘Consumptie’, ‘De prijs van het vlees’, ‘De markt’, en ‘Het vangnet’, titels die een zweem van algemeengeldigheid verlenen aan dit boek.
Door Grunbergs gebruikte slapstickvorm is ‘Huid en Haar’op het eerste gezicht veel luchtiger dan ‘De wereld als markt en strijd’ maar schijn bedriegt. ‘Huid en Haar’ is luchtig gepresenteerde zwartkijkerij waaraan zelfs Houellebeck nog een puntje aan kan zuigen. Geef mij toch maar Houellebeck. Daar zit toch veel meer gevoel in. Die Spielerei van Grunberg begint me zo nu en dan op te breken. Precies wat je zei: het is een echte ideeënroman, maar de personages gaan voor mij dan ook niet echt leven.
Zie ook mijn recensie
DE MENS ALS OVERLEVINGSMACHINE http://www.mariafoerier.nl
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.