Non-fictie, Recensies

Een nieuwe taal voor écht iedereen?

&

Je mag ook niets meer zeggen

Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd

Mounir Samuel

In onze themareeks ‘Drempelstukken. Mentale en lichamelijke diversiteit in de literatuur’ onderzoeken we de sociale, fysieke en politieke drempels die schrijvers, critici en personages met een beperking ervaren in de literatuur. Die drempels discrimineren, omdat ze mensen en lichamen buitensluiten, en het verzet tegen die drempels geeft aanleiding tot alternatieve vormen van lezen, schrijven, en verbeelden. Zulke confrontaties – tussen validisme en het verzet ertegen, tussen toegang en toe-eigening, en tussen norm en diversiteit – worden bij uitstek verteld en bekritiseerd in literaire teksten. Daarom wijden we een themareeks aan mentale en lichamelijke diversiteit in de literatuur. In uiteenlopende vormen – essays, recensies, interviews en podcasts – bundelt de reeks bijdragen van auteurs met een beperking, ervaringsdeskundigen en specialisten uit de disability studies. In deze recensie bespreken Xan Koster en Judith de Hont het boek Je mag ook niets meer zeggen. Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd van Mounir Samuel. Ze leggen in hun bespreking een focus op de manier waarop Samuel in deze uitgave schrijft over handicap en validisme.

Disclaimer: Wij schreven deze recensie vanuit ons eigen perspectief, namelijk als witte queer personen met beperkingen.

 

In het slotwoord van zijn nieuwste boek, Je mag ook niets meer zeggen, met als ondertitel Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd, stelt Mounir Samuel dat dit het moeilijkste boek is dat hij ooit heeft geschreven. Lezers kunnen deze worsteling voelen. Het lijkt alsof de schrijver geen duidelijke keuzes heeft gemaakt en alles wat hem maar enigszins relevant leek een plek in zijn betoog heeft gegeven. Tijdens het lezen hebben wij ons regelmatig afgevraagd welke rol de redacteur in het schrijfproces heeft gehad. Waarom is er geen taalexpert, zoals een vertaler, bij het redactieproces betrokken geweest? Heeft niemand gezegd dat er meer consistentie nodig is en dat het belangrijk is om keuzes te maken? En heeft de redacteur niet opgemerkt dat Samuel het woord ‘validisme’ consequent verkeerd gebruikt?

Je mag ook niets meer zeggen bestaat uit vijf delen, waarvan ieder deel drie ‘waardes’ bevat. Die zijn echter op zo’n manier geformuleerd, dat ze eerder normen zijn dan waarden. Daarbij valt de gebiedende wijs op, zoals ‘Doorbreek kleinering, uitsluiting en seksisme’, ‘Dekoloniseer de Nederlandse taal’ en ‘Erken de geschiedenis en benoem die’.

Validisme lijkt het ondergeschoven kindje te zijn in het boek. Dat thema is helaas onvoldoende onderzocht, onvoldoende onderbouwd en onvoldoende juist omschreven. Het probleem zit symbolisch vervat in de wijze waarop hij consistent het woord ‘validisme’ verkeerd gebruikt. Uitdrukkingen die discriminerend zijn voor mensen met een beperking noemt hij namelijk ‘een validisme’ in plaats van ‘validistisch’. Dat is alsof je Zwarte Piet ‘een racisme’ noemt, in plaats van ‘racistisch’. Validisme is geen stijlfout, zoals een pleonasme, het is de systemische onderdrukking van mensen met een beperking. In een boek over taal zijn dit soort fouten natuurlijk opvallend. Ze geven in het klein weer waar dit boek op grotere schaal de fout ingaat: de uitgave vertoont een gebrek aan degelijk voorbereidend onderzoek, een gebrek aan goede bronnen en een gebrek aan overtuigende onderbouwing van uitspraken.

Gebrek aan goed onderzoek

Validisme is in 1988 als term gemunt door de Nederlandse auteur en kindercoach Yvette den Brok. Dat concept laat ons inzien dat taal validistisch kan zijn. In de uitdrukking ‘ziende blind’ wordt blindheid bijvoorbeeld gebruikt om iets negatiefs aan te duiden. De negatieve connotatie van deze uitdrukking vergroot het stigma op handicaps. Samuel hanteert echter een andere norm als het gaat om validistisch taalgebruik. Hij gebruikt namelijk regelmatig uitdrukkingen waar een lichaamsdeel in voorkomt, zoals ‘ik loop met hem weg’, en legt dan uit dat dit validistisch (of zoals Samuel zegt: een validisme) zou zijn, omdat sommige mensen niet kunnen lopen.

Er is echter wel een verschil tussen een beperking en een handicap. Een beperking is een functionele afwijking van de norm, zoals niet kunnen lopen of slechtziend zijn. Een handicap is de wisselwerking tussen de persoon met de beperking en de ontoegankelijke samenleving. Niet kunnen lopen, is pas een probleem als de samenleving niet toegankelijk is. En als niet kunnen lopen op zich geen probleem is, omdat mensen met een beperking deel uitmaken van de menselijke diversiteit, is de uitdrukking ‘ik loop met hem weg’ niet validistisch. Pepijn de Koning verwijst naar deze visie op disability in zijn essay ‘Van narratieve prothese naar complexe belichaming. Een inleiding tot de letterkundige disability studies’ dat een onderdeel is van deze themareeks.

Samuel lijkt dus te geloven dat een beperking hebben een probleem is. Daarom vindt hij dat zinnen met lichaamsdelen erin altijd validistisch zijn, ook als de betekenis niet negatief is. Een lezer die niet bekend is met validisme zou na het lezen van zijn boek kunnen denken dat dit de definitie is van validisme. Validisme is echter, net als racisme, een discriminatoir en onderdrukkend systeem dat leidt tot uitsluiting en discriminatie, negatieve stereotypen en een lagere levenskwaliteit.

Gebrek aan goede bronnen

Storend zijn ook de irrelevante uitweidingen in een toch al kort hoofdstuk over handicap. Samuel eindigt het hoofdstuk bijvoorbeeld met een uitgebreide paragraaf over paardenbloem- en orchideekinderen, een theorie die stelt dat er krachtige kinderen zijn (paardenbloemkinderen) en kwetsbare kinderen (orchideekinderen):

De bloemensoort ligt vast in de genetica. Door DNA af te nemen uit het wangslijmvlies van een kind en te onderzoeken of het over de genen beschikt die het hypergevoelig maken voor omgevingssignalen, kan worden achterhaald welk bloem een kind is. […] Paardenbloemkinderen kunnen verrassend goed functioneren, ongeacht hun omgevingsomstandigheden. Orchideekinderen hebben het moeilijker. Ze reageren bijvoorbeeld extremer op wat er zich thuis en in de klas afspeelt. Dit werkt door in hun gedrag. Ze hebben sneller last van driftbuien en rebels gedrag en zijn vaker afgeleid. Sommigen ontwikkelen ADD of ADHD.

Onduidelijk is waarom de auteur deze theorie een plek heeft gegeven in ten eerste een boek over nieuwe taal en ten tweede in een hoofdstuk over beperking. Er valt bovendien veel af te dingen op de diverse beweringen die hij doet over bijvoorbeeld AD(H)D. De wetenschap is er namelijk over uit dat dat niet iets is wat je ‘ontwikkelt’, maar dat het een neurodivergentie betreft waarmee je geboren wordt en die voor een groot deel erfelijk bepaald is.

Een nog groter probleem vormt de keuze in bronnen. In het hoofdstuk over toegankelijkheid en validisme haalt Samuel bijvoorbeeld het gedachtegoed van de Britse Francis Galton aan als bron voor de bewering dat er een verband zou bestaan tussen genetica en pedagogiek. Samuel stelt daar: ‘[A]l sinds de tweelingenstudie van de Britse statisticus Francis Galton die een van de grondleggers was van de moderne eugenetica (genonderzoek en psychometrie) uit 1875 is bekend dat er een link bestaat tussen genetica en pedagogiek.’

Samuel haalt hier Galton aan, een achterneef van Darwin, om zijn eerder beschreven betoog over paardenbloem- en orchideekinderen te ondersteunen. Galton en zijn eugenetica zijn echter niet de argumenten die je wilt aanhalen in een boek over inclusie en in een hoofdstuk over handicap. Wetenschapsjournalist Lulu Miller legt in haar boek Why Fish Don’t Exist (2020) uit waarom:

Once Galton had come to comprehend that there were forces of natural selection shaping the array of life on Earth, it dawned on him that perhaps you could actually manipulate those forces to select for a master race of humans, by breeding out traits he incorrectly believed to be associated with blood: poverty, criminality, illiteracy, ‘feeblemindedness,’ promiscuity, and more. He called this technique of killing off groups of people you don’t like ‘eugenics,’ Greek for ‘good’ and ‘birth’. And he began telling anyone who would listen to him – Darwin’s cousin! – about his scientific plan for making Europe great again. He even wrote a sci-fi novel called The Eugenic College of Kantsaywhere, about a community where only those who passed rigorous test were allowed to procreate, and anyone else who tried would be imprisoned and punished with ‘sharp severity’. Galton saw his book as a happy tale. A how-to guide for saving the human race from decay.

Niet lang nadat Galton deze ideeën uitwerkte, dienden ze in de Verenigde Staten als inspiratie om mensen te steriliseren die volgens eugenetici zich beter niet konden voortplanten. Vooral mensen met een beperking, mensen van kleur en arme mensen waren hier het slachtoffer van. Daarnaast stond de eugenetica aan de basis van onder andere de Nazifilosofie van Hitler over ‘Untermenschen’.

Niet voor iedereen

Dit soort problematische keuzes zijn extra opvallend met het oog op de ontstaansgeschiedenis van Samuels boek. Je mag ook niets meer zeggen is namelijk gebaseerd op een aanbeveling die Samuel in 2021 schreef voor de kunst- en cultuursector rondom taal, in opdracht van De Code Diversiteit & Inclusie. Die voorpublicatie vormde een kans om feedback te ontvangen uit verschillende gemeenschappen; vooral omdat Samuel naar aanleiding van die publicatie diverse werkbezoeken bracht aan onder andere overheidsinstanties en bedrijven, waar hij diverse groepen en ervaringsdeskundigen sprak. De tekst werkte hij vervolgens uit tot een boek – en zo leest het ook: als een uitgebreidere versie van een beleidsstuk – maar de kans om feedback uit de praktijk te verwerken heeft hij gezien het eindresultaat helaas niet ten volste benut. De mooie voorbeelden die hij wél aanhaalt uit zijn praktijkervaring, zoals het voorstellen van genderinclusieve taal en rollen bij een dansgezelschap en het aankaarten van conservatieve groepsdynamieken bij een reclamebureau, raken hierdoor helaas ondergesneeuwd.

Samuel beweert dat zijn boek voor iedereen is bedoeld, maar dat valt te betwisten. Uit diverse voorbeelden die hij aanhaalt, blijkt dat hij bepaalde groepen uitsluit. Neem bijvoorbeeld zijn oplossing voor de pandemie en klimaatrampen: centrale aansturing en een sterke overheid. Deze voorstellen sluiten burgers uit die grote waarde hechten aan zelforganisatie en individuele vrijheid, en die sceptisch staan tegenover elke vorm van macht en centraal gezag. Samuel heeft als expliciet doel om niemand uit te sluiten, maar doet dat in dit soort redeneringen juist wel.

Ook mensen die niet religieus zijn, kunnen het boek als niet-uitnodigend ervaren. Samuel haalt te pas, maar vaker te onpas, zijn christelijke overtuigingen aan in het boek. Vaak is het onduidelijk wat die toevoegingen bijdragen aan een boek over taal en inclusie. Hij beweert bijvoorbeeld in wollige zinnen dat diverse crises in onze tijd worden veroorzaakt door de breuk tussen de mens en God:

Het verlies van de verbinding tussen de mens en de schepper (al wat hoger, heiliger en liefdevoller is), de mens en de schepping (de aarde) en de mens en de schepselen (dieren en de medemens) leidt tot onthechting, polarisatie, eenzaamheid en de destructie van de planeet.

Geregeld presenteert hij vanuit christelijk perspectief een verband tussen oorzaak en gevolg dat ongenuanceerd en ongefundeerd is, bijvoorbeeld:

[M]et wat voor perspectief op mens en planeet groeien kinderen op als ze niets anders meekrijgen dan ‘de oerknal’? Het antwoord laat zich raden: de jonge generaties zijn de bangste ooit gemeten, verliezen zichzelf in likes en online validatie, lijden aan concentratieproblemen en psychische uitdagingen, worstelen op steeds jongere leeftijd met verslavingen en maken zich steeds vaker en jonger schuldig aan excessief geweld.

Daarnaast stelt hij dat de westerse mens zichzelf als middelpunt van het universum ziet. Dat is een gerechtvaardigde opmerking. Vervolgens schrijft hij echter dat de  westerse mens zich in het cultuurchristelijke Noordwest-Europa als areligieus definieert en ‘eerder hedonistisch dan christelijk’ is. Deze opvatting is nogal gewaagd en wordt niet onderbouwd met argumenten of bronnen. Samuel geeft daarentegen wel toe dat deze opvatting wortelt in zijn protestantse achtergrond.

Gebrek aan onderbouwing

Het komt vaker voor dat Samuel beweringen doet die hij niet wetenschappelijk weet te onderbouwen. Zo verhaalt hij over de rol van het christendom bij de afschaffing van de slavernij. Hij trekt daarbij conclusies ter verdediging van het christendom die gemakkelijk tegen te spreken zijn. Zo schrijft hij:

Dat de Nederlandse kolonisator helemaal niet happig was op het brengen van het Christendom, kwam omdat ze […] wisten welke ondermijnende (lees: emancipatoire) gevolgen deze godsdienst kon hebben. Dat kwam de handel en het economische gewin niet goed uit. Het Christendom speelde namelijk een grote rol in de afschaffing van de slavernij. […] Met de bijbel in de hand wisten [witte en zwarte Christenen]      de handel in tot slaaf gemaakten af te schaffen, […] richtten vervolgens arbeiders- en vrouwenbewegingen en de YMCA op en ten slotte streden ze voor de rechten van de zwarte mens in de Amerikaanse Burgerrechtenbeweging.

De bewering dat christenen een belangrijke rol speelden in de afschaffing van de Amerikaanse slavernij wordt inderdaad ondersteund door onderzoek. Dit is niet verwonderlijk, gezien de overwegend christelijke bevolking van die tijd. Opvallend is echter dat in het Amerikaanse zuiden de Bijbel juist al eeuwenlang gebruikt werd om slavernij te verdedigen. Abolitionisten in het noorden zochten daarom hun argumenten tégen slavernij in hetzelfde heilige boek. De claim dat het christendom een belangrijke rol speelde in de afschaffing van de slavernij is dus te simplistisch en negeert de rol van niet-christelijke abolitionisten, onder wie veel tot slaaf gemaakten. Het christendom diende immers ook als rechtvaardiging voor het onmenselijke instituut en dat vermeldt Samuel niet.

Ook de stelling dat christenen de drijvende kracht waren achter de oprichting van vrouwenbewegingen vereist nuance. Na de Amerikaanse Burgeroorlog ontstond inderdaad een vrouwenbeweging, met onder anderen de christelijke vrouwen Phyllis Schlafly, Madeleine Dahlgren, Helen Kendrick Johnson en Molly Elliott Seawell als prominente figuren. Deze vrouwen behoorden echter tot de anti-suffragettebeweging, ook bekend als de remonstranten. Ze voerden langdurig oppositie tegen het streven naar vrouwenkiesrecht door andere, progressievere vrouwenbewegingen, en deden dit met name vanuit christelijk religieuze argumenten.

Op het gebied van identiteit en relaties gaat Samuel ook geregeld de mist in. In het hoofdstuk over ‘Geslacht, genderidentiteit en seksuele oriëntatie’ bespreekt hij verschillende relatievormen, waaronder polyamorie. Hij stelt terecht dat polyamorie niet hetzelfde is als het aangaan van heimelijke relaties, maar in de volgende zin schrijft hij dat ‘de Tindergeneratie verbintenis steeds moeilijker vindt’. Ook deze uitspraak is niet onderbouwd. De toename van polyamorie en het gebruik van datingplatforms kan net zo goed betekenen dat mensen juist méér verbintenissen willen.

In hetzelfde hoofdstuk schrijft Samuel dat de ‘Tindergeneratie’ een korte aandachtspanne heeft, waardoor verbinding minder betekenis krijgt. Hij stelt dat liefde juist vraagt om zorg en aandacht. Daarom denkt hij dat ‘steeds minder mensen weten hoe met een open hart te leven, de liefde binnen te laten en deze in alle vormen, variaties en verbindingen te vieren’. Deze uitspraak wordt niet verder onderbouwd en komt vrij veroordelend over. Het is opmerkelijk dat Samuel dit schrijft in een boek over inclusie.

Gebrek aan inzicht en onderbouwing zien we helaas ook terug in Samuels omgang met nieuwe taal. De ondertitel van zijn boek luidt Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd. Samuel introduceert in het kader daarvan  diverse nieuwe vertalingen van voornamelijk Engelse termen. Een aantal van die vertalingen zijn goed gevonden, zoals ‘sibbelingen’ als genderneutrale term voor broertjes en zusjes. Andere vertalingen pakken echter minder goed uit. We willen er een uitlichten die illustreert wat er mis kan gaan als je, vermoedelijk, geen taalexpert laat meelezen wanneer je nieuwe taal presenteert. Samuel stelt voor om de relatiestatus ‘it’s complicated’ te vertalen als: ‘het is ongedefinieerd’. Dit is echter niet de letterlijke vertaling. ‘Complicated’ betekent ‘ingewikkeld’. Zeggen dat iets ingewikkeld is, betekent dat je het al een definitie geeft. De vertaling die Samuel aandraagt om de taal toegankelijker voor iedereen te maken, zorgt er dus juist voor dat mensen elkaar verkeerd begrijpen.

Gemiste kansen

In tegenstelling tot de andere hoofdstukken, die veel context geven in de vorm van geschiedenis, ontbreekt dit aspect in het hoofdstuk over handicap en validisme. Samuel spreekt bijvoorbeeld wel over de ‘roze holocaust’ (in de Tweede Wereldoorlog moesten LHBTIQA+ mensen een roze driehoek op hun kleding dragen die diende als herkenningsteken voor vervolging), maar niet over het feit dat de eerste experimenten met gaskamers werden uitgevoerd op mensen met een beperking. Ook de experimenten die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden uitgevoerd met gehandicapte mensen worden niet beschreven. Deze experimenten zijn echter een belangrijk onderdeel van de geschiedenis van handicaps. Ze laten namelijk zien hoe mensen met een beperking door de geschiedenis heen zijn vervolgd en mishandeld. Ze zijn ook een belangrijke aanleiding geweest voor de ontwikkeling van ethische principes voor medische experimenten.

Na de processen van Neurenberg in 1945 en 1946 werd de Code van Neurenberg opgesteld. Deze bevat de ethische principes die zijn ontwikkeld om medische experimenten te reguleren. Ook wordt in die Code vermeld dat de artsen die deze experimenten uitvoerden tijdens de Tweede Wereldoorlog nooit zijn vervolgd. In plaats daarvan werden ze vaak gepromoveerd en kregen ze belangrijke posities in de medische wereld. Dit is een belangrijke boodschap die Samuel had kunnen overbrengen. Deze gebeurtenissen laten namelijk zien dat validisme een systemisch probleem is dat een lange geschiedenis kent.

Een gemiste kans in het hoofdstuk over onderwijs is dat de auteur de positie van kinderen met een beperking negeert. In Nederland worden deze kinderen vaak gesegregeerd in speciaal onderwijs, wat leidt tot sociale en educatieve achterstand. Dit is een schending van hun mensenrechten, zoals vastgelegd in het VN-verdrag Handicap. Het verdrag garandeert kinderen met een beperking het recht op toegang tot inclusief, hoogwaardig en gratis primair en voortgezet onderwijs, op basis van gelijkheid met anderen en in de gemeenschap waarin zij leven.

Dé blauwdruk voor inclusieve taal

De achterflap van Je mag ook niets meer zeggen van Mounir Samuel beschrijft het boek als ‘de blauwdruk voor een inclusieve, veilige en toegankelijke taal voor iedereen’. Deze claim blijkt echter te hoog gegrepen. Het is een ambitieus project, maar het werk lijdt aan een aantal ernstige gebreken. Zo zijn er taalfouten – naast de genoemde missers bevat de uitgave d/t-fouten en schrijft Samuel over het 19e-eeuwse ‘Ministerie van Kolonies’ in plaats van ‘Koloniën’ – en argumentatiefouten. Daarnaast is het onderzoek niet goed onderbouwd en zijn de hertalingen verwarrend. Ook sluit Samuel groepen uit, zoals mensen die niet religieus zijn of die sceptisch staan tegenover centrale overheidsmacht. Ten slotte mist hij belangrijke kansen, zoals het bespreken van de systematische uitsluiting van mensen met een beperking in het onderwijs en de geschiedenis van validisme. De belofte van een inclusieve taal is helaas ijdel gebleken.

 

Een recensie van Je mag ook niets meer zeggen. Een nieuwe taal voor een nieuwe tijd van Mounir Samuel door Judith de Hont en Xan Koster.

Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2023
ISBN 978 90 468 2939 4
366p.

Geplaatst op 26/03/2024

Tags: Disability, disability studies, Inclusiviteit, lichamelijke beperking, Validisme

Categorie: Non-fictie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.