Jongleren met de dood

Traag licht

Herman Franke

Traag licht is licht dat tot stilstand wordt gebracht in een fotonisch kristal. In normale omstandigheden is dat onmogelijk, omdat licht zich niet laat vangen, laat staan vertragen. Het kan uitsluitend worden weerkaatst, en wanneer dat in een gewoon fotonisch kristal gebeurt, komt de lichtstraal ‘onmiddellijk in een spiegelpaleis terecht […] waar hij miljoenen keren gebroken wordt en uitgeput sterft op de drempel’.

Om de dood van de lichtstraal te voorkomen, heeft de wetenschap een truc bedacht waarmee ze het eindeloze breken kan verhinderen. Ze laat het fotonisch kristal fungeren als een bufferzone, waarin de gevangen lichtstraal in een soort fluorescerende processie van Echternach ‘duizend stapjes vooruitzette en vervolgens negenhonderdnegenennegentig achteruit. Uiteindelijk kon hij geen stap meer verzetten. Hij straalde zonder te bewegen.’

Herman Frankes romancyclus Voorbij ik en waargebeurd is als een fotonisch kristal dat verhalen in alle richtingen kaatst om ze aan het eind van Traag licht, het derde en laatste deel van de cyclus, voorgoed te laten stollen. Hoofdpersonage is de nog steeds naamloze Groninger uit de vorige delen, die zijn zoektocht voortzet naar het verhaal achter een antieke stereofoto van een naakte vrouw, poserend voor een spiegel. In Zoek op liefde kreeg hij die foto toevallig in handen op een rommelmarkt, en sedertdien beheerst de geheimzinnige dame zijn leven. Veel tijd om het raadsel te achterhalen rest hem niet meer. De ‘baas’, zijn schepper Herman Franke, is terminaal ziek en heeft niet lang meer te leven, zodat de verteller zich moet haasten om alle verhalen die tot de ontknoping van zijn zoektocht zullen leiden op tijd te kunnen vastleggen. ‘Ik wilde weten wie Mathilde was, ik wilde me op zoek naar haar leegschrijven, ik wilde haste, haste mijn terminale baas een slag voor blijven.’ Het hoofdpersonage ergert zich aan de onverstoorbaarheid van zijn baas, die het lot lijkt te willen ontkennen door stug door te schrijven aan zijn boek en ‘die leek te menen dat hij door hard te oefenen de dood wel in de lucht kon houden als een jongleur.’

Driehoeksverhoudingen

Door de haast van de Groninger buitelen de gebeurtenissen over elkaar heen en wordt Traag licht, meer nog dan de eerste twee delen van de cyclus, een patchwork van op het eerste gezicht losse anekdotes. Tijd voor een breed opgezette raamvertelling is er nauwelijks, en dat heeft zowel negatieve als positieve gevolgen. De ingebedde verhalen volgen elkaar erg snel op, heden en verleden knallen soms onzacht op elkaar en meer dan eens moet de overkoepelende verteller toegeven dat zijn beweegredenen niet altijd even duidelijk zijn: ‘Oké, het klinkt vaag, maar alles uitleggen is alles doodmaken en ik wil het leven juist opentrekken, als een waaier.’

Daar staat tegenover dat de samenhang wordt gecreëerd door de motieven die de ingebedde verhalen met elkaar verbinden, zodat ze elkaar de hele tijd kruisen en weerspiegelen als de gebroken lichtstralen in het kristal. Alle personages uit de verschillende tijdlagen worden bijvoorbeeld op de een of andere manier geconfronteerd met overspel, driehoeksverhoudingen en de daarbij behorende argwaan, te beginnen met het hoofdpersonage zelf: hij durft zijn partner Francien niets te vertellen over zijn obsessieve zoektocht naar de herkomst van de naaktfoto, zodat zij hem van overspel gaat verdenken.

Tijdens zijn speurtocht komt hij terecht bij de oude mevrouw Verbraeck, die de foto destijds aan een opkoper heeft meegegeven, samen met soortgelijke afbeeldingen. Uit het dagboek van haar grootmoeder, dat ze de Groninger ter inzage meegeeft, blijkt dat de foto’s honderd jaar eerder ook al een relatie onder druk hebben gezet. Franke geeft de dame ruim veertig pagina’s de tijd om alle twijfels en angsten omtrent het dubbelleven van haar echtgenoot aan haar dagboek toe te vertrouwen. ‘Nu is mijn hoofd een dolhuis geworden waarin een helsche achterdocht heerscht die zich radeloos verliest in gissingen. Wat is waan? Wat is werkelijkheid?’ Van haast is in dit ingebedde verhaal nergens iets te merken en die rust komt ook de stijl ten goede. In de lange evocatie van een Eline Vere-achtig universum bewijst Franke dat hij moeiteloos ook minder voor de hand liggende registers aankan, zonder te vervallen in een parodie of pastiche.

Het preutse en hypergevoelige gedrag van de negentiende-eeuwse dame staat lijnrecht tegenover de animale verhoudingen van een prehistorische stam die wordt beschreven in een van de volgende ingebedde verhalen. Op het eerste gezicht lijkt dit fragment weinig te maken te hebben met de speurtocht naar de foto, maar aan het einde van de romancyclus wordt duidelijk waarom dit verhaal onmisbaar is voor het geheel. Twaalfduizend jaar scheiden de grootmoeder van mevrouw Verbraeck van de prehistorische Kalne, Oelsa en Mogoela, maar in wezen blijken de intermenselijke contacten nauwelijks te zijn geëvolueerd. Opnieuw beheersen jaloezie en driehoeksverhoudingen de relaties, en net zoals het prachtige negentiende-eeuwse dagboek de neerslag is van de vrees voor overspel, zou de westerse beschaving de grotschilderingen van Lascaux te danken hebben aan afgunst en intriges binnen de stam. De enige menselijke afbeelding op de rotswanden zou immers zijn getekend als een vervloeking uit jaloezie, maar tot frustratie van schilder Mogoela slaagde hij er niet in een gelijkende afbeelding van zijn slachtoffer te creëren: ‘Telkens als hij Kalne probeerde te tekenen, sprong er zo’n ander gezicht voor, en altijd leken die gezichten eerst ook nog eens op hemzelf, zoals hij wist van de weerspiegeling in het water van de rivier op heldere dagen.’

Grootse kunst ontstaat uit de meest banale jaloezie, en wie zich aanvankelijk als een neanderthaler gedraagt, toont uiteindelijk misschien meer beschaving dan de intellectuele klasse. Tot die laatste groep rekent Sanne zich. Zij is een van de hoofdpersonages uit Frankes debuutroman Weg van loze dromen. Net als veel andere figuren uit het vroegere oeuvre krijgt ze een tweede leven in deze romancyclus. Het ‘beschaafde trutje’ ergert zich aan de overlast van een aantal bouwvakkers op een belendende werf en wanneer de confrontatie met de grofgebekte mannen uitdraait op een totale zelfvernedering, zint ze op wraak in de vorm van een driehoeksverhouding. In deze miniatuurversie van Frankes roman Wolfstonen krijgt de confrontatie tussen beschaving en proletengedrag uiteindelijk een verrassende wending, die aantoont hoe relatief beide begrippen zijn. Tegelijk laat het verhaal van Sanne nog eens duidelijk zien waarom de criminoloog Herman Franke zo’n goede observator is bij het analyseren en beschrijven van de fricties tussen de hogere en de lagere sociale klasse.

Spiegels

Op de mysterieuze stereofoto van Mathilde poseert het meisje voor een spiegel, en gelet op het belang van het fotonische kristal zegt dat veel over de structuur van de roman. Zoals de driehoeksverhoudingen al lieten zien, zijn de personages en verhalen in deze roman afspiegelingen van elkaar en van veel gebeurtenissen uit Frankes vroegere oeuvre, maar de functie van de echo’s en weerkaatsingen gaat nog verder. Ook op de grens tussen leven en dood staat bijvoorbeeld een spiegel.

In Zoek op liefde, het tweede deel van de romancyclus, was een surrealistisch verhaal te lezen waarin de hoofdpersoon op een draaimolen vol spiegels werd achternagezeten door een oude man, aan wie hij ternauwernood wist te ontkomen. In het uitgebreide afscheidsinterview met Franke, dat achterin Traag licht is opgenomen, verklaart de auteur zich bij het schrijven van die draaimolenscène niet te hebben gerealiseerd dat de figuur een voorafschaduwing was van de dood.

In de droom die in het laatste deel van de cyclus wordt beschreven blijft geen ruimte meer voor twijfel. ‘Ik was in een spiegelpaleis. Naast mij, achter mij of voor mij stond een man met een lijkbleek gezicht. […] ‘Ik ben de baas van de baas,’ zei hij en hij begon luid en hol te lachen. Overal zag ik mijzelf en die man in lange rijen tot in het oneindige weerspiegeld. De man wilde mij vastpakken maar omdat hij niet kon zien waar ik echt stond, liep hij steeds met grijpende armen tegen een spiegel aan waardoor het akelige lachen hem verging.’

De spiegel als buffer van het hiernamaals. Wanneer de Dood begint met het stukslaan van de weerkaatsende wanden, vlucht de Groninger in zijn droom naar andere ruimten, waar de muren zijn beschilderd met afbeeldingen van prehistorische dieren en waar hij zich later zal herkennen in het enige menselijke portret op de wand: het portret van Kalne die door Mogoela werd vervloekt.

Zoals de droom al aantoont, is de grens met de dood uiteraard ook die met het onderbewuste, net zoals de associatie met Thanatos vanzelfsprekend die met Eros oproept. Niet voor niets probeerde de Groninger in het vorige deel van de cyclus de vraag naar de herkomst van de dode Mathilde weg te duwen ‘onder de spiegel van mijn bewustzijn, maar ze kwam krachtiger weer boven dan ik haar met mijn gezonde verstand had weggeduwd.’

De erotische fascinatie voor de mysterieuze negentiende-eeuwse schone krijgt een echo in het verhaal over Vera, een vroegere geliefde die in het vorige deel van de romancyclus bij een auto-ongeluk om het leven is gekomen, en nu opeens opduikt aan het strand van Denemarken. Het duurt even voor duidelijk wordt dat het gaat om een hallucinatie van de verdrinkende hoofdfiguur, die zijn geliefde even tevergeefs probeert te omarmen als de Dood die in het spiegelpaleis zijn armen naar hem uitstrekte. Nadat hij zijn verhaal over Vera heeft verteld, ziet de Groninger aan de muur van zijn hotelkamer in Kopenhagen een poster hangen van La Reproduction Interdite, ‘het schilderij van Magritte waarop een man zijn eigen rug en achterhoofd in de spiegel ziet’.

Als de surrealistische spiegel van Magritte staat voor de overleden dames in de droomwereld van de Groninger, dan associeert hij elke vrouw uit zijn werkelijke leven met een gewone spiegel. ‘Dat komt omdat de vrouwen in mijn leven mij ieder op hun eigen manier een spiegel voorhielden. Mannen deden dat niet, zelfs mijn beste vrienden niet. Mannen bevechten elkaar of steunen elkaar onvoorwaardelijk. Ze houden elkaar een masker voor, wat op zijn tijd veel prettiger is dan een spiegel.’

De drempel van de tijd

Door deze flipperkast van motieven en kruisverwijzingen geldt voor het laatste deel van de romancyclus wat ook op beide eerdere delen, en bij uitbreiding zelfs op het volledige oeuvre van Herman Franke van toepassing is: elk boek kan worden gelezen als een afzonderlijk geheel, maar komt pas volledig tot zijn recht wanneer de overvloedige verwijzingen naar het overige werk worden opgemerkt. Alleen dan krijgen terloopse details als de jogger in het Vondelpark of de levende standbeelden op een druk stadsplein hun volle betekenis, en wordt duidelijk waarom het stilzetten van het licht voor het hoofdpersonage zo’n belangrijk streven is: ‘Dat vind ik mooi. Mensen die mij kennen weten dat. […] Ik zet gewoon graag het leven stil in mijn verbeelding, het liefst op een moment dat er van alles en nog wat staat te gebeuren…’

Dat ook zijn eigen leven werd stilgezet op een moment dat er nog van alles stond te gebeuren, blijkt uit de haast waarmee Franke aan dit laatste deel heeft moeten werken. Sommige fragmenten uit Traag licht zijn noodgedwongen slechts in een notendop samengevat en werden als werknotities tussen vierkante haakjes in de tekst opgenomen.

De aantekeningen geven deze laatste roman iets dubbelzinnigs. Op het eerste gezicht gaat het om niet meer dan korte schetsen van wat nog had moeten komen, die duidelijk maken welke verhalen Franke nog had willen uitwerken. In dat geval worden de notities gelezen als opmerkingen van de auteur. Maar evengoed kunnen de schetsen worden beschouwd als de intermezzo’s van de verteller, en dan krijgen ze een metafictionele dimensie die de constructie van het verhaal nog ambivalenter maakt.

Door hun notities zijn zowel de auteur als de verteller erin geslaagd de lezer een zo goed als afgeronde romancyclus voor te leggen, die weliswaar veel korter is dan aanvankelijk was voorzien, maar wel eindigt waar dat de bedoeling was: bij het begin. ‘[I]k zal sterven in een boek dat eindigt waar het begon, op de drempel van de tijd,’ merkte de Groninger aan het begin van Traag licht op. Die drempel van de tijd is de grot van Lascaux waar de verteller in terechtkwam nadat hij in zijn droom op de hielen werd gezeten door de Dood. Net nadat hij de dood van zijn ouders heeft beschreven, zo leert een van de aantekeningen, zou hij de grot nu in werkelijkheid gaan bezoeken om er, op de grens tussen het tijdelijke en het tijdloze bestaan, zichzelf te herkennen in het portret op de muur en vervolgens te worden opgenomen in de kosmos waaruit hij 719 pagina’s eerder was ontstaan.

Links

Podium, Amsterdam, 2010
ISBN 9789057594045
255p.

Geplaatst op 09/02/2011

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.