Meer hoeft dat even niet te zijn

Ondier

Sven Vitse

Sven Vitse (1981) schrijft gedeeltelijk anders dan de meeste Nederlandstalige debutanten. Ondier is zijn fictiedebuut – hij publiceerde in 2010 de essaybundel Tekstbestanden – en het bevat drie verhalen. Zoals de titels ‘Meermin’ en ‘Niet meer’ aangeven, zijn de eerste teksten verwant: ze bestaan uit vijf hoofdstukjes en er staat één mannelijk, naamloos en heteroseksueel hoofdpersonage centraal. De verhalen gaan over het verlangen naar contact en communicatie. Dat geldt voor een groot deel van de literatuur. Bij Vitse wordt er echter geëxperimenteerd: de personages volgen geen platgetreden paden om elkaar op te zoeken, en ook de schrijver wil meer dan een rechtlijnig verhaal vertellen dat – zoals dat meestal gaat – slecht afloopt.

In ‘Meermin’ maakt een man sadomasochistische afspraakjes met een vrouw. Na verloop van tijd knoopt hij zich op, althans tot de schrijver lijkt in te grijpen. De spectaculaire zelfmoord van een personage is al te makkelijk: ‘Wat een wreedheid. Wat heb ik eraan de man in eenzaamheid te laten sterven? Het lijk hangt als een peillood in mijn gedachten, wijzend naar een diepte waarmee ik behaagziek koketteer.’

In ‘Niet meer’ legt de verteller contacten via internet. De daaruit volgende ontmoetingen sterken hem in de ‘overtuiging dat deze maatschappij de laatste sporen van menselijkheid had uitgewist en in anonieme financiële transacties omgezet, en dat het noodzakelijk was om de meest primaire gewaarwording van levende wezens opnieuw voor de mens op te eisen – pijn.’

De interacties spelen zich niet alleen af tussen man en vrouw, en ze zijn niet louter seksueel. Ook wordt de vraag gesteld of het mogelijk is deel uit te maken van een groep. Het hoofdpersonage uit ‘Niet meer’ bezoekt bijeenkomsten van anarchisten, maar hun eenzijdige engagement is te simpel, en het is niet het zijne: ‘Zij hokken in hun rokerige hol samen. Maar ik? Wat wil ik? Wat ik nodig heb? Tracht iemand zich dát wel eens voor te stellen?’

Vitse wil deze verhalen vermoedelijk tot iets universeels maken, waarin velen zich herkennen. Maar de onbepaaldheid leidt tot verwarring die identificatie en precisie in de weg staat. ‘Nu zij haar rol in mijn verhaal niet meer wilde spelen, viel ik terug op dat andere verhaal, waarin ik geen tegenspeler nodig had,’ staat er in ‘Niet meer’.

Het is een zin die vragen oproept, typisch voor de eerste twee teksten in Ondier. Wie is deze ‘zij’ ook alweer? Om wiens verhaal gaat het? Wat is ‘dat andere verhaal’? Wie was de tegenspeler? Plaatsnamen blijven eveneens achterwege – er wordt uitentreuren verwezen naar ‘deze stad’, ‘onze buurt’, ‘mijn wijk’, alsof dingen, mensen en plaatsen bij naam noemen de werking en geldigheid van deze verhalen schaadt.

Iemand zegt: ‘Weet je nog dat die muzikant dood werd gevonden? Een natuurlijke dood: acuut falen van vitale organen.’ Door die precieze en aan een persbericht ontleende formulering is het duidelijk dat de personages weten dat ze over de Belgische artiest Luc De Vos praten – ze noemen hem enkel niet bij naam omdat de auteur zich ook tot een Nederlands publiek richt.

Soms leidt de stijl, het gebruik van voornaamwoorden in de derde persoon en de combinatie van beeldspraak en gemeenplaatsen, tot passages die ook na herhaaldelijk lezen onbegrijpelijk blijven.

Jaren later voelde ze haar lichaam in de handen van die ander topzwaar worden. In de vroege ochtend schrok ze wakker omdat ze vreesde steeds dieper in matras en kussen weg te zakken. Terwijl ze reikte naar een wijnfles op het schap, boog ze neer onder het gewicht van haar armen dat met elke tel leek toe te nemen. Hij begroef zijn schaamte in het mandje, zag ze toen ze neerzeeg in een bad van kleverige scherven.

Over wiens en welke schaamte het gaat, over wiens mandje – het is niet te achterhalen. Sommige zinnen zijn fout zonder dat de gebreken zich eenvoudig laten aanwijzen: ‘Zonder tijd om zich te bedenken, de stoet halfhartig te verlaten, waar steeds vergeefs ze liefde in de ogen had gezocht – ze viel met hem te pletter op dat beeld.’

Het derde en laatste verhaal wijkt af van de eerste twee, en toch weer niet. Het is getiteld ‘Ondier tijger Europeaan lezer’ en het werd eind 2011 en begin 2012 als blog gepubliceerd. Vitse spreekt openlijk over zichzelf: over zijn lectuur van Max Havelaar (1860), waaraan de titel van het verhaal is ontleend, over de colleges die hij aan deze roman wijdde, over muzikale voorkeuren, maar vooral over de zelfmoordpoging, de ziekte en de dood van zijn vader. Het zijn soms aangrijpende pagina’s, ondanks – of misschien juist dankzij – de vele lichte uitspraken, zoals deze, over een plaat van krautrockband Ash Ra Tempel: ‘Prima spul, kortom, met Klaus Schulze op drums en onbestemde elektronica.’

Opvallend – zeker in het licht van Vitses praktijk als essayist en literatuurwetenschapper – is de schaamte die al dan niet fictief opspeelt over ideeën en kritische theorieën. Ook in de eerste verhalen worden die eerder ironisch of spottend weggezet, en alleszins niet aangereikt als een gezamenlijk streven dat mensen bij elkaar brengt. Een vrouw denkt, als een man het over de vrijetijdsindustrie heeft: ‘Eigenlijk kan zij zich bij dat alles weinig voorstellen.’ ‘Weet je’, klinkt het in ‘Niet meer’, ‘ik doe iets met literatuur.’ Of even later: ‘Typisch iets wat een door ideologiekritiek verblinde letterkundige zou verzinnen.’ In ‘Ondier tijger Europeaan lezer’ schrijft Vitse: ‘Tussen mijn lulverhalen over Havelaar e tutti quanti door zal ik wellicht nauwelijks tot luisteren en antwoorden te bewegen zijn.’

Waarom worden die ‘lulverhalen’ dan vijf jaar na de oorspronkelijke publicatie in boekvorm heruitgegeven? Het lijkt in Ondier alsof Vitse geen heil verwacht van kritisch denken, maatschappijtheorie en filosofie over literatuur, samenleving en maatschappij. Dat is het wat de drie verhalen uiteindelijk met elkaar delen: ze lopen uit op de conclusie dat enkel een liefdesrelatie contact garandeert, communicatie veiligstelt en eenzaamheid doorbreekt.

In ‘Ondier tijger Europeaan lezer’ gaan de laatste jaren van de vader gelijk op met de eerste liefdesrelatie van de zoon. ‘Niet meer’ eindigt als volgt: ‘Ik laat haar even los, zet een stap achteruit, ik zie nu dat ze er altijd is geweest.’ En de laatste zin van ‘Meermin’ stelt: ‘Meer is het niet. Meer hoeft dat even niet te zijn.’

het balanseer, Aalst, 2016
ISBN 7989079202348
200p.

Geplaatst op 23/05/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.