Zoals Samuel Vriezen al eerder op deze site opmerkte, verscheen er de laatste maanden een opmerkelijk aantal lijvige dichtbundels. Hij noemde de nieuwe bundels van Arjen Duinker, Nachoem M. Wijnberg en Lucas Hüsgen. Met zijn bundel Germania, een canto van haast 180 pagina’s kan Jacques Hamelink in dit rijtje aansluiten.
Hoe komt het dat dichters in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw meestal volstonden met 30 à 35 bladzijden, terwijl het volume van hedendaagse dichtbundels niet zelden oploopt tot 60 à 70 bladzijden? Zegt deze trend misschien iets over de poëzie in ons taalgebied? Of gaat het slechts om een toevallige samenloop van omstandigheden? Het is minstens verleidelijk te veronderstellen dat uit deze dikke bundels een grotere ambitie spreekt, dat deze poëzie meer wil zeggen en misschien ook wel meer wil zijn.
Dat gaat in elk geval op voor Germania, een canto. De bundel bestaat uit 33 afdelingen van drie gedichten – die telkens geclusterd zijn per drie, zodat grotere groepen van negen gedichten ontstaan – plus nog een afsluitend gedicht. Drie afdelingen, één van negen en twee van twaalf groepen. Honderd gedichten in totaal. Alle gedichten tellen acht regels, verdeeld over vier disticha. De strakke compositie wekt de indruk dat Hamelink niets aan het toeval heeft willen overlaten. Deze bundel moet een groots, onontkoombaar geheel vormen.
Veel critici beschouwen Hamelink als een hermetisch dichter. Hij plaatst zichzelf zeker in een mystieke traditie, maar hermetisch betekent hier niet dat de gedichten in zichzelf opgesloten zijn, hoewel ze vaak inspanning, concentratie en soms enig opzoekwerk vereisen. Neem bijvoorbeeld dit gedicht:
Proefpatroon
In de rietlaagte waar kapotte petroleumstellen eindigen
hebben boerenturven de beige koffers ammunitie uitgekipt.Licht vastgezogen in de eendemodder en amper onder water
lokken, half doorgeroest, de diverse soorten belemnieten er.In het geheim aan de schaafbank wrijf ik schoon wat ik kan. Zet
in de bankschroef puntvast de scherpe patroon, slaghoedje boven.Hamertje-tik geeft de vlam in de pan, helse oorpijn. Geen hulsflinter
is over, zo waar als ik ongedeerd de dreun van de god geïncasseerd heb.
Elk gedicht vertelt zijn eigen verhaal, in broeierige, beschrijvende zinnen. Hierboven vindt de ik-figuur tussen door soldaten achtergelaten rommel in het riet een aantal patronen. Een daarvan zet hij thuis in de bankschroef en geeft een klap op het slaghoedje, zodat de patroon afgaat.
Hamelink legt verbanden die de beschreven gebeurtenis of het ‘verhaal’ overstijgen. Belemnieten zijn bijvoorbeeld een soort cilindrische fossielen die sterk op patronen lijken. Dat deze fossielen hier als beeld voor kogels gebruikt worden, maakt van de ik-figuur een archeoloog van de oorlog. Altijd is het geheel meer dan de som der delen. Dit gedicht sluit de groep ‘Legergrijs’ af. Gelet op de titel gaan de twee gedichten ervoor over Duitse soldaten in de Tweede Wereldoorlog. Ze voorzien ‘Proefpatroon’ van een decor. Direct erna komt de groep ‘Führerkijkdoos (hitlergroet)’, die inderdaad over Hitler gaat. Lees je de twee groepen na elkaar, dan kan je de patroon die in de eerste groep afgaat zien als een ‘proefpatroon’ voor de kogel waarmee Hitler zelfmoord pleegt. Zo blijken de op het eerste gezicht losstaande gedichten bij nadere lectuur nauw met elkaar verbonden. Ze schakelen zich aaneen tot een grillig mozaïek dat uiteindelijk de gehele bundel omvat.
Wat bedoelt Hamelink met ‘Germania’? Al vanaf de eerste gedichten maakt hij duidelijk dat het niet louter en alleen de geografische aanduiding van Duitsland kan zijn. Ze gaan achtereenvolgens over de oudtestamentische profeet Elisa (‘Profeet met meisjesnaam’), over een woudkoninkje voor de zondvloed en over Jeanne d’Arc. Hamelinks Germania overstijgt Duitsland. Maar in welke zin? En, in het verlengde daarvan, wat is het thema van de bundel?
Een aanwijzing kunnen we vinden bij Hölderlin, aan wie de tweede afdeling is opgedragen. In het slotgedicht verklaart Hamelink waarom hij de bundel aan Germania heeft gewijd: ‘ik heb altijd hölderlinisch / hoog van je gedacht, je hölderlinische hoogheid geacht’.
Hölderlin heeft veel gedichten aan Duitsland gewijd, zijn zogenaamde vaterländische Gesänge die de nazi’s gebruikten om de soldaten te motiveren. Hedendaagse interpreten duiden Hölderlins ‘patriottisme’ veeleer als een zoektocht naar een geestelijk-culturele ontwikkeling, die eigenlijk overal kon plaatsvinden.
Ook Hamelinks Germania is niet bepaald in tijd of plaats. De bundel kunnen we opvatten als een geestelijke reis. De eerste afdeling, ‘Krijgsgod van de koude grond’, speelt zich af in duistere tijden van strijd en geweld. De bundel bevat veel verwijzingen naar en allusies op de oude mythen en legenden over de Noorse en Germaanse goden. Het tweede deel, ‘Eerbewijs aan Hölderlin’, valt te lezen als een langzame inkeer. Het derde deel, ‘Paradiso terrestre’ is grotendeels mystiek van aard: veel gedichten spelen zich af in de middeleeuwen, in kloosters of bij heiligen.
Van de Edda naar middeleeuws katholicisme, uit het heetst van de strijd naar de stilte en rust van de kloostercel. De totale ontwikkeling omspant het gebied van West-Europa en Amerika. Je zou kunnen zeggen dat Hamelink de westerse cultuur schetst als een Germaans-christelijke traditie. Maar die traditie ontwikkelt zich niet chronologisch. Hamelink is niet op zoek naar een herleving van het christendom. Hij schrijft god systematisch met een kleine letter en Jezus is opvallend afwezig. Hamelink streeft, lijkt het, een mystieke maar godloze inkeer na. ‘De poëzie / is een profane zaak waarin ruimte is, en zij, voor het sacrale’, heet het in het gedicht ‘Inkt’. Net als bij Hölderlin kunnen Griekse helden daarin een even belangrijke rol spelen als Duitse goden.
Wat het is waardoor je gewekt wordt weet je niet. Misschien
door het gekik gedomicilieerd onder de punt van de windveer.Over het crème linnen overgordijn striemt geluidloos de geseling,
het floretgericht heen en weer, in stuntrapte tegen het lichtdundoekopgezweept de knipscharen happen knippend uit de banier van Helios.
Uit zelfdoorklievingen realiserend de duizenderlei zwaluwschaduw zichhazarderend een hartverkwikkend kwartier de ongestelpt halfgoddelijke
zwartlevendheid van Achilles, Ajax, Hektor, het oogvrezig kind Astyanax.
Dit vind ik een schitterend voorbeeld van Hamelinks poëtisch vermogen. Hij schetst het beeld van iemand die wakker wordt van het geluid van zwaluwen onder de dakrand. Hij ziet hun schaduwen over het zonbeschenen gordijn schieten. Hamelink lokt je het gedicht in met een gewone, leesbare zin. ‘Wat het is waardoor je gewekt wordt weet je niet.’ Geleidelijk introduceert hij vreemde, overspannen woorden. Je vraagt je af of ‘gedomicilieerd’ meer zegt dan ‘tam’, of ‘floretgericht’ niet wat overdreven is voor wat langs elkaar scherende vogeltjes. Waarom ‘de banier van Helios’ en niet gewoon ‘de zonnestralen’? Waarom die rare woordvolgorde? Je wilt haast afhaken, maar in de laatste drie regels schept Hamelink iets onnavolgbaars, een ongrammaticale opeenvolging van woorden die des te meer spreekt en zijn vernuft verraadt. Uit het beeld van de zwaluwschaduwen rijzen ineens Griekse helden op: Achilles, Ajax, Hektor en Astyanax (de vaderloos achtergebleven zoon van Hektor, die volgens de meeste verhalen door de Grieken werd vermoord en dus alle reden had ‘oogvrezig’ te zijn). Met zijn woordkeus en zinsbouw heeft Hamelink de sprong naar de mythe voorbereid.
Hamelink neemt zijn poëzie bloedserieus. Zijn taal bruist van de inventiviteit, maar komt op mij nergens speels of licht over. Hamelink lijkt er heilig van overtuigd dat hij een meesterwerk schrijft en zijn toewijding daaraan is onherroepelijk. Hij eist veel van zichzelf en van zijn lezers.
Toch is het lezen van deze bundel geen onverdeeld genoegen. Ik word wel eens moe van de verwrongen zinsbouw, de geforceerde neologismen, de grote hoeveelheid bijvoeglijke naamwoorden en de vrijwel onverkort hooggestemde toon van de gedichten.
Ik heb het ook moeilijk met de afwezigheid van de eenentwintigste eeuw. (Een uitzondering is ‘Trio voor Ground Zero’, drie gedichten naar aanleiding van de aanslagen van 11 september 2001). De geschiedenis lijkt bijna op te houden aan het eind van Hamelinks jeugd. Deze indruk wordt nog eens versterkt door een bewust ouderwetse spelling, zonder tussen-n, en de talrijke archaïsche woorden.
De dichter brengt zichzelf en zijn arbeid ook met voorbije tijden en gewoontes in verband. Er komen niet alleen veel monniken en onzelfzuchtige klerken in de gedichten voor, Hamelink lijkt zich uitdrukkelijk met hen te identificeren. In de groep ‘Bloedverwant’, staat een gedicht over een bibliothecaris die in opdracht van ‘Uwe heiligheid’ een gedicht schrijft. ‘De oudergewoonte voorovergebogene ging jongemensen-ontspannen aan zijn / lessenaar staan. Nam een foliovel, de ganzepen een groot formaat. Schreef // en al schrijvend met de van de hele vaan voorziene vogelveer scandeerde / met de vrije hand hij elke versregel en bromde instemming aan ieder end.’
Ik vind dit gekoketteer met ganzenveren en lessenaars nogal onsmakelijk. De opgelegde nederigheid laat zich bovendien moeilijk rijmen met de evident grootse ambitie van de bundel. In een ander zelfportret, eveneens in de gestalte van een nijvere klerk (‘Geïllumineerde autograaf, in fractuur’) komt Hamelinks steile trots in de laatste regel naar voren. De schrijver schrijft ‘met goudverf waarin gestolten drakebloed opgelost, dienst aan de minne‘. Er zit schittering, kracht en liefde in deze regel vervat.
Maar ik kan niet ontkennen dat Hamelink daadwerkelijk met schittering, kracht en liefde schrijft. Germania, een canto is zeker een onverbiddelijke bundel, die naast incidentele afkeer vooral ontzag inboezemt.
Reacties
J.Z. Herrenberg
Mooie bespreking, die uitnodigt tot lezen van de bundel!
Twee kanttekeningen:
1) Wat Hamelinks gebruik van een ‘bewust ouderwetse spelling, zonder tussen-n’ betreft – die tussen-n is een monstrum; waarom wèl ons gezond verstand mogen gebruiken en een enkelvoud horen bij ‘koninginnedag’ en ‘zonnestelsel’? En ‘gedachtegoed’ is prachtig voor iemand met een stokpaardje, maar niet voor iemand die meer dan één gedachte heeft. Ik geef Hamelink gelijk met zijn ouderwetsheid.
2) ‘Gedomicilieerd’ is niet hetzelfde als ‘gedomesticeerd’. Hamelink zegt, een beetje duur, ‘huizend’, en niet ’tam’.
Han van der Vegt
Je hebt gelijk, wat dom! Wat de tussen-n betreft ben ik het ook met je eens, maar ik vond mijn mening daarover irrelevant binnen de bespreking.
J.Z. Herrenberg
Is goed. Al proef ik wel dat je de ‘ouderwetse’ spelling een onderdeel vindt van Hamelinks vatische habitus (om maar even in de stijl te blijven).
J.Z. Herrenberg
In welke tijdzone zit De Reactor? De vorige reactie schreef ik om 10:18…
Jeroen van Rooij
Dat is vreemd inderdaad. Ik zal vragen aan de technische dienst of we terug in de normalemensentijd mogen.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.