‘Dit is een werk van verbeelding,’ opent Kristien De Wolf haar roman Mooie Jo, die op de longlist van de Boon (2025) en de Libris Literatuurprijs (2025) stond. Zij verbeeldt zich in dit werk een heel leven, dat van Jo Stormvogel, ongeveer zeventig jaar overspannend. En de levens van Felix en de pater, met wie Jo zijn leven heeft doorgebracht, en dat van de talloze figuren die hen hebben omringd. Met een gevoelige pen legt ze vast wat zich van de jaren vijftig tot de eeuwwisseling heeft afgespeeld tussen deze mannen, en hoe de tijd en de wereld hen hebben bespeeld.
De schrijver laat Jo, Felix en pater Augustinus zelf aan het woord, elkaar afwisselend doen zij hun verhaal. Felix, de oud geworden en eenzaam achtergebleven piekeraar, begint en eindigt de levensroman: ‘Alles had met alles te maken, het was moeilijk om er een lijn in te brengen.’ Aan de hand van relieken van het verleden en muren vol vergeelde foto’s herdenkt hij eerst de met ontluikende liefde en seksualiteit gevulde jaren zestig en zeventig, en daarna de moeizame periodes die volgden op de beginjaren van zijn met Jo gedeelde leven.
Ook herinneringen aan de moeilijke passages haalt Felix op zonder rancune of spijt. Teder denkt hij terug aan Jo: ‘We zijn elkaars grote liefde niet, ik weet het wel. We zijn elkaars reddingsboei, elkaars wrakhout, elkaars onbewoonde eiland op zijn best, het warme zand na de koude oceaan.’ Felix schetst hem als een zwijgzame man die weinig blootgeeft noch voelt, die duidelijk zaken verdringt en geforceerd flegmatisch door het leven gaat, iemand die onomwonden is, maar daarom niet grof. Hij heeft zich met graagte aan de stille Jo gehecht en kan moeilijk zonder hem.
Uit Jo’s vertelling van hetzelfde door hen gedeelde leven blijkt dat hij door Felix enigszins onbegrepen is gebleven, dat hij tegenover Felix veel onuitgesproken heeft gelaten. Jo verrast met een gevoeligheid van karakter, een complexe aard en een aanleg tot poëtische gedachtegang die voor de buitenwereld onopgemerkt is gebleven. Hij is niet het onbuigzame en onbreekbare karakter dat Felix van hem maakt, hij is dieper getekend door vroegere gebeurtenissen dan Felix weet en faalt zijn hele leven lang het verleden te verdringen en te vergeten.
Jo heeft Felix weinig verteld over zijn moeilijke verhouding met de kerk en vooral met de mannen van het geloofsinstituut. Hij heeft tegen Felix gezwegen over de tweezijdige aanraking door deze mannen – de perverse, dikke broeder Marc, bijgenaamd de Boeddha, die jonge Jo aanraakte onder het mom van speelse broederlijkheid, en de eveneens dikke, maar zachtaardige pater Augustinus, de prior die Jo begeleidde in het noviciaat, die vurig van hem hield en die hem nooit durfde aan te raken. Ook in deze roman blijken de weldadigen eens te meer gewelddadigen te zijn, is het misbruik van kinderlijk vertrouwen wederom pijnlijk om onder ogen te zien. De Wolf toont echter ook de liefde die kan bestaan binnen de muren van de kloosters – en de schoonheid, de zachtheid, de eenzaamheid ervan. Tussen Jo en pater Augustinus groeit een hevige, maar onmogelijk te materialiseren liefde. Zo biecht de pater, in een beschermend meervoud dat aan zijn individuele dwaling een communaal karakter geeft: ‘We kregen ze te zien, zijn ziel. […] Zijn overgave was totaal, zijn gebaar aandoenlijk. Naakt stond hij voor ons. Wij waren haast in tranen, maar wij bedekten hem, raakten hem niet aan, met geen vinger.’ Het verhaal navigeert gevoelig tussen zonde en deugd. De Wolf verbeeldt en begeestert, ze laat het verhaal werken zonder te dramatiseren, noch te verbloemen, wat zich af heeft gespeeld.
Door de levensloop van Jo en de mannen heen vraagt een ander, evenzeer gevoelig thema constant om aandacht. De personages en hun verhaal worden getekend door hun beleving van homoseksualiteit in de voorbije halve eeuw – zowel in de vrijzinnige en open grootstad Antwerpen, als in de starre, provinciale geboortestad Sint-Niklaas, als in de kloostergangen en de bureaus van de paters. Toch slaagt De Wolf erin zich niet blind te staren op de maatschappelijke problematiek in haar portrettering van de homogemeenschap tijdens de voorbije decennia. De familiale en sociale uitsluiting, de afzondering, de aidsepidemie van de jaren tachtig laten hun indrukken na op de jongens, maar het verhaal biedt vooral ruimte aan spontane, onbezwaarde liefde. Ze onttrekt de liefde tussen mannen aan de schandelijke lading die deze vijftig jaar geleden had. Niet door te verzwijgen hoe men toen keek naar of sprak over homo’s, niet door zonder oog voor het sociale haar verhaal te romantiseren, maar door personages te bevrijden van schuld en schuldgevoel, van beperkingen en clichés.
In veel van De Wolfs beschrijvingen van de homo-erotische verhoudingen, van de gevoelens die spelen in de roman, kunnen lezers karaktertrekken van Gerard Reves literatuur herkennen. De uiteenlopende mate waarin Jo aantrekking, affectie en liefde voelt voor zowel Felix, de pater, als voor de jonge Bas, gelijkt sterk op de driehoeksverhoudingen van Wolf met Woelrat, Tijger en de vele randpersonages in Lieve Jongens (1973). De Wolf vermeldt in haar dankwoord ook expliciet de inspiratie van Reve – naast die van onder andere Erwin Mortier en John Steinbeck.
Net als Reve bevrijdt ze de liefde tussen mannen van de gêne en de scrupules die er toentertijd aan gekoppeld werden. Dat doet ze met vergelijkbare lichamelijke beschrijvingen, sensuele metaforen en religieuze beeldspraken. ‘Hij zag er onbevlekt uit en verdrietig. Ik streelde de jongen over zijn gezicht. Ik hield meteen van hem. Nog geen uur later lagen we alle drie samen in bed. Het was zijn eerste keer en we moesten hem troosten achteraf. […] Met ons drie waren wij compleet en open in alle richtingen. Breed, hoog en diep, zoals een perfect kruis.’ De Wolf benadrukt echter de gevoeligheid, de tedere aantrekkingskracht en de spannende afstand die Reve ook hanteert, ze laat zijn compulsieve obsessie met het perverse, het overdrevene en het uitdagende achterwege. Jo Stormvogel is een zachtere, tederder variant op de reviaanse boy.
Daarin zit de sterkte van De Wolfs schrijven: haar verhaal is verfijnd en genuanceerd, zoekt geen extremen op. Haar verbeelding legt geen keurslijf op aan de personages, wringt hen niet in uitdagende, vergezochte kronkels. Het is zeker geen simpel verhaal, het betrekt bij één levensverhaal andere, vervlochten levens, gevoelige thema’s en vijftig jaar aan sociale en economische geschiedenis, maar haar vertelling is van een zuivere eenvoud.
Kristien De Wolf beschrijft in Mooie Jo de volle en bewogen levensloop van een man, inmiddels overleden, aan wie veel herinneringen overblijven, en vertelt vergeten verhalen van een tijd, intussen vervlogen, die bij een aantal generaties nog vers in het geheugen ligt. Haar verhaal voorziet ze van levende, beeldende gezichten, in een roman die stroomt en vlot beweegt, die verleden ademt zonder dat vergankelijkheid en spijt de herinneringen aanvreten.
Signalement over Mooie Jo van Kristien De Wolf door Karel Van Assche.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.