Lotte Dodion (1987) is dichter, performer en naar eigen zeggen een ‘polyvalent teksttalent’. Op haar website noemt ze haar entree in de literatuur een ‘blitzkrieg’. Die begon in 2004 toen ze de eerste prijs kreeg in De Gouden Flits, een Vlaams-Nederlandse poëziewedstrijd voor dichters tussen zes en twintig jaar. Daarna volgden poëzieprijzen, multimediale samenwerkingen en successen in de poetryslamscène elkaar in rap tempo op.
Dodion kreeg dus al vroeg erkenning en publiceerde op relatief jonge leeftijd gedichten in literaire tijdschriften en diverse bloemlezingen. In recensies beschouwen critici haar echter als debutant. Volgens hen debuteert Dodion pas ‘officieel’ met het verschijnen Kanonnenvlees. De aanloop daarnaartoe telt kennelijk niet echt mee.
Kanonnenvlees bundelt gedichten over ontgoocheling, onmacht, eenzaamheid en pijn. Wanhoop en duisternis alom, zou je kunnen denken, maar toch is niet alle hoop verdwenen. Dat blijkt al uit het eenregelige openingsgedicht dat in de hele bundel doorklinkt: ‘ik moet je iets vertellen’, staat er, en wel onder de titel ‘Schietgebed’. Volgens Van Dale is een schietgebed ‘een kort gebed in nood’. Het gedicht lijkt te suggereren dat de ‘nood’ waarin de ikfiguur verkeert kan worden opgeheven als ze ‘iets’ kan vertellen aan een aangesprokene – de lezer dus. Misschien kan dat contact met de ander, het delen van verhalen, de ikfiguur redden.
Als dat zo is, dan is dat soort contact tegenwoordig niet zo eenvoudig te bewerkstelligen, maakt Dodion ons verderop in de bundel duidelijk. De hunker ernaar is echter groot genoeg: ‘ik wil eindelijk je ogen zien / […] / dezelfde wonde met je delen / dichter zijn dan ooit’. Het daaropvolgende oogcontact voelt evenwel niet oprecht aan; de ikfiguur, die verlangt naar een diepe vorm van gemeenschap, wordt getrakteerd op een ‘glimlach uit blik’.
Het woord ‘blik’ is cruciaal in dit citaat: dat legt het verband met de wereld van vandaag, waarin we ons met alle verkrijgbare koopwaar kunnen omringen, alleen om te beseffen dat ze ons niet wezenlijk helpt. We hebben haar nodig als ‘munitie’ die ons beschermt tegen de buitenwereld, maar ze isoleert ons ook van de ander. In ‘Thuisfront’, bijvoorbeeld, trekt een vermoeide vader zich ‘’s avonds […] terug / met munitie uit de barkast / her zware geschut // dan amputeren we elk gesprek’. Voor het schoolgaande kind in het volgende gedicht worden ‘koeken knikkers snoepjes stickers / munitie om de dag door te komen’.
In Kanonnenvlees wordt een alternatief voorgesteld voor deze falende munitie. Als producten hun doel missen, dan bieden woorden wél een mogelijkheid tot echt contact. Maar zo eenvoudig is het ook weer niet, laat het titelgedicht ‘Kanonnenvlees’ zien. In dit gedicht zijn woorden, net als mensen, onderworpen aan militaire, politieke, publicitaire en ideologische verhalen. In die zin zijn ze slachtoffers, of kanonnenvlees:
we worden in stelling gebracht
van groot naar klein
zwijgend zij aan zijzullen elkaar nu om en om
voor de voeten vallen
als rottend fruit
als je goed ruikt
is er een zweem van zoetwe zijn een vreemd soort kindsoldaten
zweren trouw aan dit kapotte gezin
in goede en kwade dagen
hoe hard ook alles ontploftzolang wij maar een zachte landing bij elkaar
wij sluiten steeds de rangen
Het openingsgedicht ‘Schietgebed’ evoceert een tweede, strijdvaardige titelverklaring van de bundel. Woorden zijn niet de slachtoffers op wie geschoten wordt, maar de munitie waarmee geschoten wordt. Ze zijn de kogels waarmee we vaste denkpatronen kunnen doorbreken om menselijk contact weer mogelijk te maken.
Willen woorden doeltreffend zijn, dan moeten ze loskomen van de starre coderingen waarin ze zich bevinden. Dodion rekent op haar lezers, die haar gedichten vanuit hun eigen situatie en persoonlijke voorkeuren benaderen, om die strikte coderingen met verschillende, particuliere lezingen te lijf te gaan. Ze spoort haar lezers op uiteenlopende manieren aan om actief deel te nemen aan de poëzie.
Allereerst nodigt Dodion haar lezers uit om haar gedichten zelf voor te dragen. Een eerste aansporing tot voordracht is de directe stijl. Door eenvoudige beelden, herkenbare frasen, klank en rijm spendeert de lezer minder energie aan het ontcijferen van complexe teksten en kan die zich richten op de manier waarop hij of zij de gedichten leest en voorleest.
Ten tweede komen in Kanonnenvlees vaak regels in de indirecte rede voor. Het lyrisch ik wil zo duidelijk maken dat wat er ‘zwart op wit’ staat maar een neerslag is van wat gezegd is. Om het gezegde terug te halen, moet de lezer die uitspraken zelf reconstrueren. Bovendien kan wie zich bij het vers ‘ik moet u iets vertellen’ heeft afgevraagd: ‘wat dan precies?’, de regels die verderop in de bundel in de indirecte rede staan als antwoord interpreteren. In dat licht zegt de spreker ‘ik moet u vertellen’ ‘dat wie betaalt de prijs bepaalt / dat we nooit uitgespeeld raken’, ‘dat het kan dat het mag’, ‘dat dit niet duren zal’, ‘dat geen mij wilde aaien’, ‘dat de taart nooit eerlijk verdeeld [is]’.
Ten derde lokt Dodion herlezing uit om haar lezers actief te betrekken bij haar poëzie. Doordat betekenissen verschuiven en vergelijkingen niet sluitend zijn, wordt de lezer aangemoedigd om het gelezene te herzien en steeds nieuwe verbanden te leggen, nieuwe relaties aan te gaan. Ook door te variëren op vaste uitdrukkingen of door ze in een ongebruikelijke context te plaatsen, dwingt Dodion de lezer om zijn of haar interpretaties bij te stellen. Een frase als ‘Met veel fanfare’ verwijst bijvoorbeeld tegelijk naar het feestelijke van een fanfare als naar protserig vertoon.
Ook Dodions interpunctie doet de lezer bepaalde passages herlezen. In Kanonnenvlees komen geen leestekens voor, wat de lezer de mogelijkheid geeft om adempauzes zelf te verdelen, verschillende accenten te leggen en dus verschillende lezingen te realiseren. Neem de laatste strofe van ‘Thuisfront’: ‘’s ochtends zijn vuisten weer vingers vergeet hij hoe hij keer op keer zijn kruit aan ons verschiet’. Het vers kan enerzijds gelezen worden als vaststelling, die berusting suggereert: ‘’s ochtends zijn vuisten weer vingers [en] vergeet hij hoe hij keer op keer zijn kruit aan ons verschiet’. Anderzijds klinkt er een retorische vraag in door die de huiselijke schijn expliciet veroordeelt: ‘’s ochtends zijn vuisten weer vingers [.] vergeet hij hoe hij keer op keer zijn kruit aan ons verschiet [?]’. Ook de indeling van de bladspiegel zorgt geregeld voor diverse interpretatie- en voordrachtmogelijkheden. In ‘De Messenwerper’ worden de strofes door enjambement verbonden, maar tegelijkertijd door ‘(mes)’ gescheiden:
ik kleine man sta hier zelfstandig
wat te sterven(mes)
voor alle rotzooi op tv
reality reclameblok
De spreker lijkt zich vrijwillig op te offeren voor rotzooi en reclame, terwijl het ‘mes’ die instellingen kapot wil maken. De lezer heeft dus een partituur voor minstens drie verschillende performances: een waarbij hij het mes verzwijgt, een andere waarbij hij het woord ‘mes’ uitspreekt, of een derde waarbij hij het mes tussen haakjes als stage direction beschouwt en tussen de strofes door een stekende beweging maakt.
Tot slot engageert Dodion haar lezers door kleine en grote oorlogen op elkaar te betrekken. Janita Monna suggereerde al zoiets in haar recensie in Trouw. Families worden natiestaten en omgekeerd, kleine geneugten veranderen in oorlogswapens, dorpskermissen worden freakshows die de schone schijn van de maatschappij doorprikken, en wie incheckt bij de luchthaven is vervolgde crimineel én vluchteling. Doordat de dichter familieruzies en persoonlijke onzekerheden verbindt met oorlogen en existentiële twijfels, herkent de lezer zijn eigen strijd in het universele. Zo vindt iedereen die zijn eigen problemen te lijf wil gaan munitie in Kanonnenvlees.
De tweede en laatste afdeling beschrijft in veertien gedichten een liefdesbreuk als de veertien staties van Christus’ kruisweg. De gedichtencyclus presenteert de ikfiguur én de lezer die zich het lijden van de spreker herkent als nieuwe Messias. Dodion stelt een nieuwe redding voor in een gedesillusioneerd millennium: haar nieuwe Nieuw Testament verkondigt het geloof in intermenselijk contact na het failliet van vaste codes. Voorafgegaan door een schutblad met kruis kan ook de laatste cyclus als een soort schietgebed gelezen worden: met het kruisteken wordt het gebed geopend, er wordt gesproken en contact gelegd.
Dodion stelt dus niet enkel op thematisch niveau contact centraal, ook – en vooral – haar oproep aan de lezer om aan haar poëzie deel te nemen is een poging om een gesprek aan te knopen. Met eenvoudige beelden, klank en herkenbare uitdrukkingen geeft Dodion haar lezers het vertrouwen om met de tekst aan de slag te gaan. De verschuivende vergelijkingen, de interpunctie en de bladindeling maken de gedichten dynamisch, waardoor de lezer verschillende relaties kan aangaan met haar poëzie. Wie Kanonnenvlees zo leest, treedt in dialoog met de tekst en de dichter. Die persoonlijke performances kunnen een tegengif vormen voor grote en kleine oorlogen.
Het medicijn dat Dodion aanbiedt wordt echter niet noodzakelijk door iedereen gesmaakt. Om haar redding te doen slagen, heeft ze wel een lezer nodig die bereid is het contact aan te gaan. Sommige lezers zullen niet geneigd zijn in te gaan op Dodions uitnodiging om deel te nemen aan haar gedichten. Haar directe stijl wordt bijvoorbeeld wel eens op de korrel genomen. De eenvoudige metaforiek en rijmdwang maken voordrachten, die snel en eenmalig zijn, toegankelijk, maar in geschreven vorm doen ze overdreven aan. Ook de verschuivende metaforen, die Hans Puper als ‘kreupele vergelijkingen’ afkeurt, kunnen leiden tot een negatief oordeel over de bundel.
Zulke waardeoordelen plaatsen Dodions poëzie echter tussen de ‘grenzen van papier’ waaraan zij zelf zich nooit iets gelegen liet liggen. Enkel wie de gedichten losmaakt van hun neerslag op papier, kan ingaan op de uitnodiging van de dichter. Kanonnenvlees is op zijn best als je de gedichten leest als meeneemperformances die het geloof in echt contact levend proberen te houden.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.