In juni 2016 verscheen de essaybundel Dichters van het nieuwe millennium. Nederlandse en Vlaamse poëzie in de 21e eeuw, die ik samen met Jeroen Dera en Kila van der Starre heb samengesteld. Het boek heeft behoorlijk wat aandacht gekregen en de vraag die ons door lezers en recensenten herhaaldelijk werd gesteld is: ‘Voor wie hebben jullie het boek gemaakt?’. Daar kunnen we verschillende antwoorden op geven. Het anekdotische antwoord, bijvoorbeeld, voert ons mee naar een bad in Nijmegen, waar zo ongeveer drie jaar geleden Jeroen Dera als een ware Archimedes een oplossing vond voor een probleem. Het probleem: er was te weinig cursusmateriaal voorhanden om met studenten op een betekenisvolle manier over hedendaagse poëzie te discussiëren. De oplossing: Jeroen zou een boek maken, voor studenten Nederlandse literatuur. Dan is er ook het antwoord waarin uitgever en literatuurwetenschappers-die-zich-graag-buiten-de-academie-begeven elkaar hebben gevonden: Dichters van het nieuwe millennium is er niet alleen voor studenten, het is er voor iedereen die wil weten welke lenzen of concepten we nu ter beschikking hebben om na te denken over poëzie. Dat maakt het boek niet alleen relevant voor hedendaagse lezers, maar ook voor latere generaties – voor de tweeëntwintigste eeuw die zal terugblikken op de eenentwintigste-eeuwse poëziebeschouwing. Het antwoord dat we, denk ik, nog niet hebben gegeven is dat we het boek ook hebben gemaakt als antwoord op stemmen uit het verleden. Dichters van het nieuwe millennium is een schakel in een meerstemmig gesprek over moderne poëzie. De titel van onze inleiding is natuurlijk al een hint: ‘Stift met ons’ is een toespeling op Twist met ons, de bloemlezing Vlaamse postmoderne poëzie uit 1987, samengesteld door Dirk Van Bastelaere, Charles Ducal, Erik Spinoy en Bernard Dewulf. Maar ons boek kijkt verder dan het Nederlandstalige veld. Dichters van het nieuwe millennium is dus, voor mij, ook een antwoord op Muriel Rukeysers The Life of Poetry (1949).
Rukeyser was een Amerikaanse dichter, proza-auteur, journalist en activist uit de twintigste eeuw. Ze schreef onder andere de roman Savage Coast, over haar ervaring van de Spaanse Burgeroorlog in de jaren 1930, maar ze vond er geen uitgever voor en het boek bleef ongepubliceerd tot 2013. Tot haar beroemdste gedichten behoren ‘Book of the Dead’ (1938), over een industriële ramp in West Virginia waarbij honderden mijnwerkers stierven aan stoflong, en ‘The Gates’ (1970), over haar protest tegen de doodstraf die de Zuid-Koreaanse dichter Kim Chi-ha was opgelegd. Tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog gaf ze een aantal publieke lezingen over poëzie die ze bundelde in The Life of Poetry. Ik heb een stukje uit dat boek vertaald, en richt me na mijn vertaling ook even tot de in 1980 overleden Rukeyser.
Het verzet tegen poëzie is een actieve kracht in het Amerikaanse leven dat door oorlogen wordt bepaald. Poëzie is niet; of lijkt niet te zijn. In het midden van alle grote conflicten in onze cultuur, is onze houding ten opzichte van de poëzie helder verlicht. Niemand probeert die houding te verhullen. We zien hoe ze tot uiting komt, en ook het effect ervan is helder. Zien hoe de poëzie is gedegradeerd tot de minst acceptabele van alle kunstvormen, dat is het conflict zien waarin wij en onze middelen verkeren.
Iedereen die aan de slag wil met de poëzie en haar liefde voor de poëzie wil uiten, moet zich wapenen tegen de haat jegens de poëzie, en misschien nog meer tegen de steeds uitbreidende onverschilligheid. Dat komt tot uitdrukking in verveling of zwartmakerij, of in het typische portret van de dichter zoals dat de voorbije eeuw door deze maatschappij is geschetst, een maatschappij die, zoals Herbert Read het verwoordde, ‘zich niet principieel tegen de poëzie verzet – ze benadert haar slechts met onwetendheid, onverschilligheid en onbewuste wreedheid.’
De poëzie is ons vreemd, we laten haar niet toe in ons dagelijks leven.
Herinner je je nog de versjes uit je kindertijd – de vervlogen wijsjes en aftelrijmpjes waarop je ritmisch tellen kon, de kleine liedjes waarmee je ging slapen en weer opstond?
Ja, die herinneren we ons allemaal.
Maar sinds onze kindertijd hebben we een afkeer voor de poëzie ontwikkeld. Poëzie voordragen is één zaak: bij het profiel van omroeper voor een goede zender kan het gebeuren dat ze om een ‘goede stem,’ ‘correcte uitspraak’ en ‘de vaardigheid om poëzie te lezen en te interpreteren’ vragen. Maar al het andere werd gevat in een brief die negentig jaar geleden werd verstuurd door de vrouw van de auteur van Moby Dick. Aan haar moeder schreef mevrouw Melville: ‘Herman is tegenwoordig poëzie aan het schrijven. Misschien beter om dat aan niemand te vertellen, want je weet hoe snel zoiets de ronde doet.’
Vanwaar die afkeer?
Als je te rade gaat bij je vrienden, zal je maar een paar antwoorden krijgen, die door iedereen worden herhaald. Een ervan is dat je vriend gewoon geen tijd heeft voor poëzie. Best een vreemd antwoord, want van alle kunstvormen die tijd vergen – muziek, theater, film, literatuur – is poëzie de kortste, de meest compacte. Of je vrienden zullen zeggen dat ze poëzie saai vinden. Als je dat hoort, moet je doorvragen. Je zult merken dat ‘saai’ een nepantwoord is. Er spelen andere dingen. Iemand zal je bekennen dat het droge analyseren van versregels op school hem voor eeuwig heeft afgeschrikt en dat hij tot zijn teleurstelling een gedicht nu alleen nog maar kan zien als een reeks constructies. Hij wil zoveel meer. Een andere zal je vertellen dat hij toen hij thuiskwam van de oorlog in een klas terechtkwam waar ze je ‘Bobolink, bobolink / Spink, spank, spink’ lieten lezen. Een wetenschapper pur sang zal wanhopig zoeken naar de formele regels van de oude poëzietraditie, en het uiteindelijk opgeven. Nog iemand zal je bekennen dat, hoe hard hij het ook probeert, poëzie hem weinig zegt, zeker moderne poëzie. Die is intellectueel, verward en onmuzikaal. Iemand zal zeggen dat de poëzie met opzet obscuur is. Iemand dat ze niet van toepassing is op zijn situatie. Mannen zullen doorgaans zeggen dat de poëzie iets verwijfds heeft. Het is natuurlijk waar dat poëzie, als kunst, seksueel dubieus is.
In al die antwoorden botsen we op een ontwijken dat ons de sleutel geeft tot waarover we het hier hebben. Het gaat om meer dan direct verzet.
Het verzet dat we voelen wijst op angst, het drukt de angst voor poëzie uit.
Door met mensen en gedichten te werken heb ik kunnen vaststellen dat die angst wijst op de symptomen van een psychisch probleem. Een gedicht is een uitnodiging, het vraagt iets van je. Wat het van je vraagt? Het vraagt dat je voelt. Meer nog: het vraagt dat je antwoordt. En sterker nog: het vraagt een alomvattende respons.
Die respons is alomvattend, maar je komt er door je emoties. Een goed gedicht zal je verbeelding op een intellectuele manier raken – ik bedoel dat als je het vat, je het ook intellectueel begrijpt – maar alles begint met emotie, met wat we gevoelens noemen.
[…]
Tijdens de oorlog voelden we met name stilte. Het beleid van de Engelstalige landen was erop gericht om eerst de oorlog te winnen om dan later met de betekenis ervan aan de slag te gaan. Dat heeft er natuurlijk alleen maar toe geleid dat betekenis verloren is gegaan. Je kunt zoiets niet uitstellen.
Een van de zaken waartoe poëzie je uitnodigt is om op elk moment betekenis te geven aan emotie. Dat verklaart waarom er zoveel muziek zit in poëzie.
Dat uitstellen van betekenis zien we nu al terug in de literatuur die de laatste tijd in is. Onze populairste romans en gedichten laten zich kenmerken door een vleugje mystiek en een vleugje humor, en weinig daartussen. Veelzeggend is bovendien dat er een hele tak van de hedendaagse literatuur is die zich wijdt aan het thema van de aversie. Er is veel stilte.
De stilte van de angst. Van de barre verbeelding die ontwijkt, twittert (makes a twittering) en vervolgens zwijgt.
[…]
Hoe krijgen we onze gevoelens weer aan het spelen, hoe kunnen we de emotie bevrijden, zodat we ons kunnen oefenen om de onmiddellijke toekomst het hoofd te bieden?
Dear Ms. Rukeyser,
Vanuit de onmiddellijke toekomst kan ik u vertellen dat het met dat twitteren niet verbeterd is. Ook de collectieve depressie waarvoor u waarschuwt bepaalt ons nog steeds. En toch meldt het nieuwe millennium ook hoopvol nieuws: poëzie begeeft zich in de publieke ruimte (straat en internet), de muziek en het drama van moderne poëzie mogen weer gehoord worden en dichters reizen, zoals u dat deed, de wereld af en vragen om een respons. De verbanden waartoe u oproept, tussen poëzie en dagelijks leven, tussen poëzie en wetenschap, zijn zichtbaar. Zij die de poëzie dood verklaren schreeuwen alleen hun eigen angst uit.
Deze tekst werd uitgesproken bij de boekvoorstelling van Dichters van het nieuwe millennium bij deBuren op 26 oktober 2016. Voor deze publicatie is ze licht herzien.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.