Proza, Recensies

Bloed en water

Nachtouders

Saskia De Coster

Meer dan haar vorige boeken wordt de nieuwe roman van Saskia De Coster (op het omslag vernederlandst tot Saskia de Coster) gekaderd als een persoonlijk verhaal. Op de achterflap is bijvoorbeeld te lezen: ‘Dit is mijn verhaal, maar het is, denk ik, ook het verhaal van iedere ouder die wel eens gewankeld heeft.’ Mocht de lezer deze tekst gemist hebben, dan zijn er nog voldoende aanwijzingen in het boek die een autobiografische lezing activeren. De hoofdpersoon heet Saskia, is schrijver van beroep, en vertoont ook andere gelijkenissen met De Coster. Zo worstelt Saskia met haar rol als (niet-biologische) moeder en in interviews kunnen we vernemen dat die worsteling uit eigen ervaring is opgetekend.

Door de nadruk op het persoonlijke past de roman in een recente trend, die is geanalyseerd door Sander Bax in zijn boek De literatuur draait door. De schrijver in het mediatijdperk (Prometheus, 2019). Volgens Bax zijn typische mediaframes als ‘authenticiteit’, ‘intimiteit’ en ‘echtheid’ van invloed op de hedendaagse literatuur. De nadruk op die frames levert boeken op die een springplank zijn voor allerlei persoonlijke ontboezemingen in de media. (Uitgeverij Das Mag grossiert in het genre). In het slechtste geval is het effect van die framing dat de roman in kwestie verwordt tot een supplement bij de boodschap die de auteur uitvent via andere kanalen. De fictionele en literaire dimensies van het werk worden dientengevolge ondergeschikt gemaakt of verdwijnen zelfs volledig. De taak van de literaire kritiek is echter om te achterhalen hoe de bekentenissen en persoonlijke ervaringen worden omgesmeed tot literatuur. Welke mogelijkheden biedt de ruimte van de roman die interviews en talkshows niet hebben?

Nachtouders vertelt over Saskia en Juli, de twee kersverse ouders van Saul. Het jonge gezin is van plan een roadtrip te ondernemen van Victoria (Canada) naar Alaska. Ze maken een tussenstop in Portes, een geïsoleerd hippie-eiland aan de Westkust van Canada, om Sauls biologische vader Karl en diens familie te bezoeken. Het vertrek van het eiland wordt telkens uitgesteld. Saskia probeert Juli ervan te overtuigen hun reis te vervolgen, maar haar partner voelt daar weinig voor. Portes houdt het midden tussen een paradijselijke plek en een soort vagevuur waar de tijd lijkt stil te staan. Voor Saskia, die de verteller is van de roman, valt de plek samen met haar gemoedstoestand. Ze heeft het gevoel zichzelf kwijt te zijn en vast te zitten. Ze vindt zichzelf ongeschikt voor het moederschap en wordt daardoor verteerd door schuld.

Via terugblikken lezen we hoe Saskia in deze positie is verzeild geraakt. Aan het begin van hun relatie gaf Juli te kennen dat ze een kinderwens had. Saskia wilde zelf geen kind, maar ze begreep Juli vanuit haar eigen verlangen om te kunnen schrijven. Haar ‘eigen schrijverschap was het bewijs hoe sterk een verlangen kon zijn. Geen mens had het recht tussen een mens en zijn scheppingsdrang te gaan staan.’ In de (naïeve) veronderstelling dat het zo’n vaart niet zou lopen, deed Saskia een voorstel: zij zou met Juli een kind opvoeden als zij altijd de vrijheid mocht behouden om te kunnen schrijven. Nu het kind er is, staat Saskia’s leven op zijn kop. Ondanks de deal is ook haar schrijverschap in het geding gekomen. Saskia’s schrijfkamer (haar ‘room of her own’ zoals ze zelf zegt) wordt veelzeggend gehalveerd om plaats te maken voor het kind. Nachtouders is het verslag van Saskia’s zoektocht naar zichzelf, die zich uitsplitst in twee kwesties: Hoe moet ze een moeder worden? Hoe kan ze haar schrijverschap met het moederschap verenigen?

Moederschap

Voor Saskia houdt de vraag naar het moederschap in eerste instantie verband met de vraag wat het betekent om een moeder te zijn wanneer de biologische band ontbreekt. Saskia heeft de opvattingen van haar ouders geërfd (wat in dit geval een schadelijke vorm van nurture is); zij beschouwen Saul niet als hun kleinkind, aangezien zij geen bloedband delen met het kind. Saskia voelt zichzelf een contradictio in terminis. ‘Niet-biologische moeder. Ze hoort haar grootmoeders vanuit hun graf lachen om de absurde term.’ Ook heeft haar lijf niet hoeven afzien voor het kind. ‘Ze heeft nooit ervaren wat het betekent als een ander, parasitair lichaampje jouw lichaam ten volle gebruikt en uitput.’ Ten slotte ontbreekt de natuurlijke drang die andere moeders volgens haar wel voelen: ‘Zij voelt het niet, die hormonenrush, die onweerstaanbare drang, die roep van het lichaam dat in Bijbelse verhalen over zichzelf spreekt alsof het een fruitboom is.’ Wat alle moeders lijken te delen – de lichamelijke connectie – is Saskia vreemd. In opmerkingen van anderen ziet zij om die reden signalen dat zij als moeder tekortschiet. ‘Juli’s moeder zei vanavond dat je lichaam zo’n klein kind niet vergeet. Dat ze zo weer melk zou kunnen geven.’

Omdat ze een moeder is zonder biologische band heeft ze het gevoel dat ze ingaat tegen de natuur. Op het eiland lijkt de natuur zich in de ogen van Saskia te wreken, wat in gothic beschrijvingen wordt weergegeven:

In de verte het geblaf van Wolf, ergens. De bomen praten kwaad over mijn hoofd heen, hun takken harken in mijn gezicht, plakkerige hars bijt zich vast in mijn vingers, terwijl hun wortels naar mijn enkels graaien tot ik val.

Ingaan tegen de natuur wordt door mensen in haar omgeving juist als een vorm van beschaving gezien. ‘Waar je de natuur een beetje onder de duim houdt, op dat punt is de geneeskunde ontstaan’, stelt een psychologe die het stel begeleidt. De onderneming van twee vrouwen die een kind willen, wekt bij Saskia andere associaties op, namelijk die van de donkere geschiedenis van de genetica. Voor de bevruchting hebben ze een afspraak in een medisch laboratorium. ‘Ze betraden een gigantische ruimte die nog het meest leek op een vergaderhal van de nazi’s. De hele architectuur was erop gericht het individu klein te maken.’ Biologische vader Karl wordt in raciale termen als een soort übermensch omschreven en ook zijn vaderlandstrots brengt Saskia in verband met een nationaalsocialistisch discours. ‘Zodra Karl terug is op zijn geboortegrond ontwaakt de nationalist in hem. Bloed en bodem. Hij praat onophoudelijk, om zijn zenuwen in bedwang te houden, over zijn ras, het ras van houthakkers en onverschrokken helden’.

Binnen dit raamwerk – dat zij grotendeels zelf op de situatie projecteert – voelt Saskia zich een buitenstaander. Als de moeder van Karl zegt dat Saul op Saskia lijkt, wordt zij zich bewust van haar lijf: ‘nadrukkelijk in mijn lichaam, zwarte haren, witte huid, bruine ogen’. Ze omschrijft haar uiterlijk op een ander moment als ‘Joods’. In haar eigen nadruk op biologie is Saskia onmiskenbaar de Ander. Saskia meent dat Karl meer recht heeft zich ouder te noemen. Karl wil weliswaar geen ‘papa’ worden genoemd of bij de opvoeding betrokken zijn, maar de uiterlijke overeenkomsten tussen Karl en Saul zijn voor Saskia het bewijs dat zij het is die een ondergeschikte plek inneemt.

In de achteruitkijkspiegel zie ik Saul weer slapen. […] De spiegel zegt: ‘Objects in the mirror are closer than they appear.’ Karl en zijn zoon, dichter bij elkaar dan ze zelf vermoeden of willen toegeven.

Hoewel Saskia in de achteruitkijkspiegel kijkt en niet Karl, betrekt ze de zin op hem en niet op haarzelf. Scènes als deze maken het conflict dat in Saskia woedt pijnlijk invoelbaar. De roman wijst op een aantal momenten op de verwantschap tussen Saul en Saskia, terwijl  Saskia de connectie zelf niet altijd opmerkt. Zo is de relatie tussen de zoon en de moeder die haar uiterlijk als ‘Joods’ omschrijft, vervat in de joodse naam van het jongetje (Saul is een oudtestamentische naam die zoiets betekent als ‘om wie gebeden is’ of ‘om wie gevraagd is’). Daarnaast wijst de moeder van Karl erop dat Saul een samentrekking is van SAskia en jULi, iets wat voor de moeders als een verrassing komt. ‘We wisten het zelf niet. De klefheid van ons onderbewuste doet ons glimlachen. In een naam toch samengekomen en ons voortgeplant’.

Schrijverschap

Moeders zijn voor Saskia een aparte categorie mensen vanwege de lichamelijke band die zij hebben met hun kinderen, maar ze spreken in haar beleving ook een andere taal. Als Karls moeder Molly iets zegt, herkent Saskia de taal van haar eigen moeder. ‘De woorden van mijn moeder uit de mond van deze hippiemama. Wat een geruststelling dat alle moeders ter wereld dezelfde taal spreken’. Die gedeelde taal is in Saskia’s ogen vervat in de clichés die moeders aan hun kinderen doorgeven, zoals ‘Nu begrijp je het nog niet, maar later, als je zelf moeder bent, zul je het wel begrijpen’. Over haar eigen moeder zegt ze:

[Ze] had haar eigen slagzinnen en spreuken en liet die met de regelmaat van de klok horen, te pas en te onpas. Soms hielpen die zinnen, zoals een koude hand een muggenbeet kan afkoelen. Soms was het koren op de molen.

Bovenstaand fragment confronteert talige clichés zoals ‘met de regelmaat van de klok’, ‘te pas en te onpas’ en ‘koren op de molen’ met een originele metafoor (die bovendien over taal gaat): een zin als een koude hand op een muggenbeet. Saskia kan geen moeder zijn doordat ze een andere taal wenst te spreken. Terwijl moeders een gemeenschappelijke taal delen, probeert een schrijver juist aan die taal te ontsnappen. Om die reden zijn beide posities volgens Saskia onverenigbaar. Moeder zijn houdt in dat je ingeschreven wordt in een discursief proces. Dit proces betreft niet alleen de taal die je zelf bezigt, maar ook de taal die op je inwerkt. ‘Moeder. Mama. Dat ene woord. Gereserveerd. Wat ben je kwetsbaar als je aanspreekbaar bent met die naam. Iedereen kan wel het woord tot je richten, je bejubelen of aanvallen.’

De roman neemt de spanning tussen het moederschap en het schrijverschap tot literair uitgangspunt. De worsteling om van het persoonlijke literatuur te maken toont zich in de vorm. Via het schrijven probeert Saskia afstand te nemen en weer grip te krijgen op haar situatie. De roman splitst zich uit in drie soorten hoofdstukken, elk met een eigen vertelsituatie. De fragmenten ‘In bed’ zijn gezet als een theatertekst en geven de gesprekken weer die Juli en Saskia voeren. In de hoofdstukken met een tijdsaanduiding (‘avond voor vertrek’; ‘eerste dag in canada’) doet een ik-verteller verslag van het verblijf. Ten slotte is er ‘Schrift’, langere teksten bestaande uit dagboekaantekeningen in briefvorm gericht aan Saul. Het eerste hoofdstuk dat met ‘Schrift’ wordt aangeduid begint met een ik-verteller, maar die vertelwijze wordt meteen al ingeruild voor een derdepersoonsvertelling (waarmee wordt afgeweken van de conventies van zowel de dagboekvorm als van de brief): ‘Kijk, hier val ik in de plooi van papier en ik kruip eruit als derde persoon. Beter om afstand te hebben.’

Saskia’s persoonlijkheidssplitsing – die wordt geëvoceerd in het afwisselende gebruik van persoonsvormen – is het gevolg van haar twijfel. Ze voelt zich ‘[a]lsof ze twee kanten tegelijk op holt. Wat dus alleen kan als je uit twee helften bestaat’. De afstand tussen de twee helften van haar persoonlijkheid wordt vervat in de metafoor van de zwemmer die zich in het water bevindt bij het gezin (moeder) tegenover de badmeester op het droge (schrijver). ‘De versie van Saskia, de schrijver-badmeester die niet nat wilde worden, is aan de kant blijven staan. Badmeester Saskia wil die twee, Juli en halve Saskia, uit het water roepen.’ Saskia realiseert zich dat uit het water kruipen niet meer kan nu Saul er is en ze meent dat ze daardoor een deel van haarzelf is kwijtgeraakt: ‘Halve Saskia denkt soms dat de beste versie van haarzelf aan de kant is blijven staan.’ Het spel met persoonsvormen duidt ook op de splitsing van de twee-eenheid die de ik en jij (Juli) samen vormden. Als ze terugblikt op ‘het tijdperk voor er sprake was van een derde persoon’, gebruikt Saskia een bijzondere enkelvoudige wij-vorm: ‘Wij had dit gedaan en wij zou dat eens gaan oplossen en wij loste het op’. Dat grammaticale spelletje gaat nog zo’n vijftig regels door. ‘De ik van wij was zo trots op wij. De wij van wij doorstond dit.’

Zoals uit bovenstaande citaten blijkt, wordt de koppeling tussen (het verlies van) identiteit en grammaticale vorm wel erg expliciet gemaakt. Het spel met persoonsvormen maakt Saskia’s worsteling bovendien weinig invoelbaar. De lezer wordt niet uitgedaagd om de verbanden zelf te leggen en omdat de vorm in vrijwel de hele roman wordt aangehouden, verliest de persoonsvormwisseling gaandeweg zijn kracht. Bovendien ontbreekt er – zeker in het midden – een spanningsboog om deze gebreken op te vangen, aangezien het grootste deel van het boek zich afspeelt op een eiland waar nauwelijks iets gebeurt. Tegelijkertijd thematiseert de roman zijn eigen ‘mislukking’. Saskia schrijft in haar dagboek (over zichzelf in de derde persoon):

Ze is natuurlijk ook bang, ze is een schrijver, ze schrijft toch niet zo direct over haar eigen leven, dat is voor amateurs of melige types die zich ook het genre van de contemplatief-geestige verjaardagswens helemaal eigen gemaakt hebben.

De roman gaat dan ook over de mate waarin de taal tekortschiet om grip te krijgen op de situatie. In de dagboekfragmenten stuit de taal soms op een barrière: ‘Je moet namelijk buiten je eigen kader stappen en zo kan de vrijheid van de dwang ervaren [sic], blabla, zoals een snufje zout in chocola, haha, ze krijgt het niet uitgelegd, niet hier.’ Veelzeggend eindigt een groot aantal hoofdstukken met de aanduiding dat communicatie met de buitenwereld niet tot stand komt: ‘Bericht versturen mislukt’.

Saskia’s onvermogen om vat te krijgen op de taal wordt gespiegeld door de situatie van haar zoontje. Saul kan niet praten, hetgeen de bewoners van het eiland steeds meer zorgen baart. Aan het einde van de roman spreekt Saul als hij alleen is met Saskia zijn eerste woordje uit: ‘water’. Sauls eerste woord biedt in letterlijke én figuurlijke zin een mogelijkheid om van het eiland af te komen. Via het water kan Saskia terugkeren tot de bewoonde wereld, maar het water reikt ook een alternatief model voor verwantschap aan. Sauls woordje geeft een meer vloeibare invulling aan het idee van familiaire connectie die voorbijgaat aan verbinding op basis van gedeeld bloed. De roman komt tot een conclusie met een omkering van het bekende spreekwoord ‘bloed is dikker dan water’ – al wordt dit niet met zoveel woorden gezegd.

Zo vindt Saskia via de taal toch nog een uitweg uit haar situatie. Door te schrijven weet ze haar eigen veronderstellingen over (niet-biologisch) ouderschap voor zichzelf (en voor de lezer) inzichtelijk te maken en om te buigen. De roman vertrekt vanuit de verwachtingen die Saskia zichzelf oplegt – en die in het algemeen aan jonge moeders worden opgelegd – en deconstrueert die gaandeweg. Als Saul net geboren is heeft Saskia geen enkel idee hoe ze een kind moet opvoeden. Ze projecteert haar ideeën over moederschap op Juli: zij had de kinderwens, zij heeft het kind gedragen en gebaard en daarom veronderstelt Saskia dat Juli wel weet wat ze moet doen. Saskia komt tot de conclusie dat Juli ook niet weet wat een moeder moet voelen, weten en kunnen. Opvoeden, zo blijkt, is een proces dat gaandeweg vorm krijgt, zoals het schrijven van een roman dat ook is.

Conclusie

De zoektocht van het schrijverspersonage Saskia draagt bij aan de frames van authenticiteit en intimiteit die dit soort autobiografische fictie kenmerkt. Het feit dat het personage dezelfde worsteling meemaakt als de auteur zet de persoonlijke dimensie van het boek in de verf. Ze faalt – volgens haarzelf – als moeder en als schrijver en hervindt zichzelf als iemand die beide subjectbepalingen verenigt. Zo is de roman het verslag van de ontwikkeling die De Coster zelf heeft doorgemaakt, waarover ze vervolgens uitgebreid verslag doet in diverse media.

Tegelijkertijd introduceert de confrontatie tussen beide posities een metafictionele laag die het boek doet uitstijgen boven autobiografische navelstaarderij. Nachtouders maakt van het persoonlijke literatuur doordat de roman ideeën over moederschap en de kunsten onderzoekt en ter discussie stelt. Aanvankelijk stelt Saskia haar schrijverschap tegenover het moederschap. Door over haar ervaringen te schrijven toont De Coster aan hoe die twee posities elkaar niet uitsluiten, maar elkaar juist kunnen aanvullen (zoals ook Marja Pruis onlangs opmerkte in een essay in De Groene Amsterdammer waarin ze ook Nachtouders aanhaalt). In haar pogingen om het ouderschap  te vereenzelvigen met haar werk ontmantelt De Coster het romantische idee van de schrijver die in volledige isolatie (‘a room of one’s own) literatuur schept. Tegelijkertijd gaat ze door erover te schrijven in tegen heersende opvattingen over de moederfiguur die zichzelf moet wegcijferen ten dienste van het kind. Dat de combinatie van het ouderschap en het kunstenaarschap een moeilijke oefening is, toont zich in het vormelijke experiment. Dat experiment wordt naar mijn smaak op momenten te zeer van een leeshandleiding voorzien, maar voor het overige weet De Coster haar persoonlijke worsteling met en ideeën over het moederschap via het schrijven op een adequate wijze vorm te geven.

Recensie: Nachtouders van Saskia De Coster door Siebe Bluijs.

Das Mag Uitgevers, Amsterdam, 2019
ISBN 9789492478672
374p.

Geplaatst op 12/08/2019

Tags: Moederschap, Nachtouders, Saskia De Coster, Schrijverschap, Taal

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.