Het verlies van een geliefde kantelt de werkelijkheid. Dat ervaart ook Mia, het hoofdpersonage in Onze kinderen, de nieuwste roman van Renée van Marissing (1979). We vallen het verhaal binnen wanneer haar vader op het punt staat te overlijden: de openingsscène presenteert hun laatste ontmoeting, in een restaurant op de Prinsengracht in Amsterdam, waar hij een groot stuk biefstuk bestelt dat hij in kleine stukjes snijdt, omdat hij niet goed meer kan slikken. Dit is een man die rap ouder aan het worden is, voelen we: in zijn verhalen vallen lange stiltes, druk als zijn kaken zijn met het verteren van de taaie homp. Als hij moet lachen om een van haar grapjes, verslikt hij zich dusdanig dat hij paars aanloopt.
Eenmaal thuis vraagt Mia zich af of ze haar vader zal bellen om hem te laten weten dat ze een fijne avond met hem heeft gehad. Ze vertelt het hem later wel, besluit ze, als ze hem weer eens ziet. Maar die mogelijkheid krijgt ze niet: het etentje blijkt de laatste blik die ze op haar vader mag werpen voordat hij dood wordt gevonden op de grond van zijn huis op het Friese platteland. De vrienden met wie hij had afgesproken, begonnen zich zorgen te maken toen hij niet kwam opdagen. Gestikt, is de vermoedelijke doodsoorzaak.
En dus moet het huis leeg, daar in het verre niets, waar vader zich de laatste jaren had afgezonderd – niet per se uit vrije wil, maar omdat de woningen er simpelweg goedkoper waren dan in Amsterdam. Hij woonde er alleen: hij was gescheiden van de moeder van Mia en haar zus Iris, en ook zijn latere relaties waren beëindigd, vaak met knallende ruzie.
De taak van het opruimen moet dus verdeeld worden tussen de twee zussen. Geen van beiden zit op de helse klus te wachten: ze zijn allebei niet geïnteresseerd in de spullen die hun vader heeft bewaard, maar meer nog kijken ze niet uit naar de confrontatie die het doorspitten van het huis zal brengen. De braakselvlekken in het tapijt bij de stoel waar hun vader zijn laatste adem uitblies, de verrotte etensresten in en rond de koelkast – het zijn stuk voor stuk stille getuigen van de eenzame onverzorgdheid waarin hun vader is gestorven.
Meer nog ontstaat bij het doorploegen van alle kamers de vraag hoe ongelukkig hun jeugd eigenlijk is geweest en welke rol hun vader daarin heeft gespeeld. De vrouwen met wie hij halsoverkop hertrouwde en de puberende jongens die zij met zich meebrachten, zorgden zelden voor een verbetering van de sfeer. De zusjes werden door hun nieuwe stiefbroertjes het leven zuur gemaakt, terwijl hun vader met zijn nieuwe liefde aan de bar van het café op de begane grond van het appartementencomplex flinke porties alcohol naar binnen goot. Voor medelijden, laat staan pogingen tot verbetering van de situatie, was in dit samengestelde gezin geen plaats.
Zijn kwade dronk maakte hun vader niet de makkelijkste. Hoe gemakkelijk keer je je echter tegen de man – zeker nadat hij het leven heeft gelaten – die je voor een groot deel heeft opgevoed? Daarover verschillen Mia en Iris van mening. Iris heeft het gevoel dat Mia de gang van zaken uit hun jeugd verdedigt, terwijl Mia juist probeert beide kanten van de medaille te laten zien. Want bedoelde hun vader het stiekem niet ook goed? Probeerde hij, toen hij hen midden op de dag plotseling ophaalde van school om te vertellen dat hij ging trouwen met een vrouw die ze nog nooit hadden gezien, niet eigenlijk het gezin weer te lijmen dat na de scheiding van hun moeder verscheurd was geraakt?
Het gaat er bij Iris niet in. En dus houdt ze zich afzijdig van het opruimproces, met de drukke agenda van het moederschap als excuus. Daarover kan Mia nog niet meepraten: haar vriendin Sally is op het moment van het overlijden van haar vader hoogzwanger – de twee hebben vlak voor zijn overlijden zelfs nog haar zwangere buik en zijn bierpens met elkaar vergeleken. Niet alleen in vaders woning, ook thuis moet er nog flink worden geklust. De kinderkamer moet af, maar in plaats daarvan zit Mia op het platteland tussen de dozen, tot frustratie van haar geliefde. Tot overmaat van ramp besluit ze een aantal spullen toch niet in de grote container te gooien die Iris voor het huis heeft laten parkeren, maar stouwt ze die in haar auto, in de hoop ze een plek te kunnen geven in het krappe appartement.
Het zorgt ervoor dat de gemoederen hoog oplopen tussen de verwarde Mia en de hormonaal wat instabiele Sally, die van een afstand toeziet hoe haar geliefde verdrinkt in het opruimproces. Haar geliefde is nauwelijks thuis, en wanneer ze er wel is, is ze gesloopt. Waarom helpt haar zus haar niet bij deze helse klus? En is Mia zich niet bewust van de bijzondere momenten in de zwangerschap – doktersafspraken, eerste schopjes, het maken van een geboorteplan – die ze mist?
Van Marissing laat Mia’s verwarring stilletjes in het rouwproces sluipen, zo stil dat je ook als lezer aanvankelijk geneigd bent de nukken van haar vader te lezen als het gebrom van een oude man die door de loop van zijn leven wat cynisch is geworden. Op basis van de openingsscène zouden we nog kunnen denken dat het om een onbekommerde vader-dochterrelatie gaat, een bijzonder liefdevolle zelfs:
De buik van mijn vader is zachter dan die van Sally, maar in omvang zijn ze elkaars gelijke. Als ik mijn vader omhels, voel ik zijn buik. Het is een prettig gevoel, hij heeft hem zolang ik me kan herinneren. Toen ik een jaar of vijf, zes was, zaten mijn hoofd en zijn buik op dezelfde hoogte. Als ik dan mijn armen om hem heen sloeg, lukte het niet mijn handen elkaar te laten raken en als ik mijn oor tegen zijn overhemd drukte, kon ik soms de geluiden binnen in hem horen.
Zowel bij de Freudiaans ingestelde lezer als bij de personages zelf rijst op een gegeven moment de vraag of de ambigue relatie met haar vader Mia misschien richting de vrouwenliefde geduwd heeft. Zelf houdt ze die redenering op afstand – ze is in haar nuchterheid niet het type voor zulke vergezochte verbanden. Liever stort ze zich op haar taak: het huis moet zo snel mogelijk leeg.
De kracht van Onze kinderen schuilt in de ambiguïteit waarvoor ook de lezer zichzelf gesteld ziet: was Mia’s vader echt zo’n slechterik of bedoelde hij het allemaal wel goed? Wie het verhaal voor de eerste keer leest, is geneigd alle opmerkingen van de vader richting Mia als plagerijtjes te zien, maar bij een tweede keer lezen veranderen ze in steken: of het huis niet te klein is om een kind op te voeden, dat hij geen behoefte heeft aan nog een kleinkind. Daarnaast wordt met de zwangerschap van Sally een tweede laag toegevoegd: wat je vanuit je eigen opvoeding overdraagt op je kinderen, en hoe erg dat is. In die zin mogen we de titel van dit boek dubbelzinnig lezen: drie generaties worden met elkaar verbonden.
Van Marissing brengt die boodschap in klare taal, vrij van opsmuk. In weinig woorden zet ze de relaties tussen ouders en hun kinderen neer. Soms zorgt dat voor een iets te ferme directheid, waarin subtiele gedachten achterwege worden gelaten:
Iris en ik waren beiden gewild en gepland. Toch ging het huwelijk van onze ouders een paar maanden na Iris’ geboorte stuk. Ik weet dat ze zich afvraagt of ze gemaakt is om de boel te sussen, of om als afleiding van de problemen te dienen. Ik weet dat mijn moeder haar altijd heeft verzekerd dat dat niet zo is, dat ze uit liefde is ontstaan, net als ik. Ik weet dat Iris daar twijfels over heeft. En ik heb me op mijn beurt meermaals afgevraagd of ik de eerste scheuren in hun huwelijk heb veroorzaakt.
Zulke vragen drijven met het overlijden van een dierbare vaak weer naar de oppervlakte, ironisch genoeg op het moment dat de dode geen antwoorden meer kan geven. In hun levensechte dialogen, waarin Van Marissings ervaring met het schrijven van theaterteksten duidelijk naar voren komt, blijven Mia en Iris gissen. Hoe meer spullen Mia oppakt en in haar handen houdt, des te meer herinneringen komen naar boven die het zicht op de werkelijkheid nog verder vertroebelen.
Zulke dilemma’s van het gezin kun je aan Van Marissing wel toevertrouwen, liet ze onder meer al in Parttime astronaut (2017) zien: in dat boek liet ze een jonge moeder zich langzaam maar zeker steeds verder verwijderen van haar gezin, met alle gevoelens van twijfel en spijt van dien. Ook in Van Marissings nieuwste roman blijkt het perspectief leidend, evenals de mate waarin je in staat bent je in te leven in de ander. Het pleidooi voor zachtheid en invoelingsvermogen komt ook bij de lezer van Onze kinderen zuiver aan.
Een recensie over Onze kinderen van Renée van Marissing door Anne van den Dool.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.