Deel Facebook Twitter / X LinkedIn
Soms kun je rationeel van alles op een boek aan te merken hebben, maar blijft het je toch achtervolgen. Je pakt het de dagen nadat je het hebt dichtgeslagen zo nu en dan nog eens op, hoort jezelf passages aanhalen tijdens discussies, beveelt het zelfs aan wanneer bekenden vragen om een boekentip.
Het overkwam mij met Beladen huis (2025) van Christien Brinkgreve. De memoires waren vrij collectief gekozen als het boek dat ik met mijn leesclub zou lezen voor ons tienjarig jubileum – geen geringe eer, zou ik zeggen. Over sommige boeken zijn we vrij snel uitgediscussieerd, maar Beladen huis hield ons gedurende het hele feestdiner aan de praat.
Mijn leesclubmaatjes en ik zijn niet de enigen. Brinkgreve veroverde met haar op schrift gestelde herinneringen de harten van vele lezers. Het boek ging tienduizenden keren over de toonbank, staat al een halfjaar in de Bestseller Top 60 en behaalde tijdens de Boekenweek van 2025 zelfs de felbegeerde eerste plaats. Ook de pers was lovend: NRC sprak over een ‘buitengewoon interessant, knap geschreven boek’ en De Morgen over een ‘uitstekend, prangend memoir’.
Velen zagen deze hit niet aankomen. Brinkgreve had als auteur al flink wat titels op haar naam staan, maar die publicaties waren vooral non-fictie, gericht op de positie van vrouwen in gezin en maatschappij. Het schrijven van autobiografische teksten liet ze aan andere familieleden over. Haar zoons Daan en Thomas Heerma van Voss schreven al meermaals over hun gezinsleven, en ook hun vader Arend Jan Heerma van Voss klom regelmatig in de pen.
Toen laatstgenoemde in februari 2022 overleed, maakte dat bij de zonen Heerma van Voss tal van schrijfsels los. Ze schreven over hun verlies in essays, columns en beiden ook in een eigen – lovend ontvangen – roman: Daan in Geen vaarwel vandaag (2023), dat daarvoor de BNG Bank Literatuurprijs toegekend kreeg, en Thomas in Het archief (2024), dat genomineerd werd voor de KANTL-prijs en de Boon.
Toch besloot ook de moeder des huizes nog een duit in het zakje doen – en dan niet in fictievorm, maar in een gedenkschrift. Dat levert een ander beeld op dan de liefhebbende scènes die door de zonen Heerma van Voss werden geschetst.
Beladen huis opent met een herinnering aan de begrafenis van Brinkgreves partner – hij wordt niet bij naam genoemd, maar zo nu en dan alleen aangeduid met de letter A. De scène bevat dezelfde verwarring die haar de rest van het boek regelmatig zal overvallen: ze was er gevoelsmatig bij en toch ook weer niet.
Haar zoons kunnen het verdriet uiten dat zij niet getoond krijgt. Zij kunnen in hun toespraken oprechte woorden vinden voor hun liefde en pijn, terwijl zij alleen tegen hem wil zeggen: je hebt het ons heel moeilijk gemaakt, maar we hielden toch van je. Voor zo’n dubbele boodschap is op een uitvaart geen plaats, oordeelt de vriendin die de bijeenkomst leidt. En dus blijft Brinkgreve zwijgen, zoals ze dat het grootste deel van haar huwelijk ook heeft gedaan.
Het verhaal van dat huwelijk wordt verteld aan de hand van het huis uit de titel, waarin iedere kamer een eigen connotatie met zich meedraagt. A’s werkkamer, waarin zij nooit mocht komen; de keuken, waarin zij juist een gevoel van relatieve autonomie en veiligheid ervoer. Toch daalden die positieve gevoelens nooit helemaal in. Het huis waar het gezin samenwoonde, was tenslotte een huurhuis dat ter vervanging diende van het koophuis dat Brinkgreve tien jaar eerder met haar eerste man had gekocht en dat ze van A van de hand had moeten doen. Dat ze daar destijds aan had toegegeven, blijft haar haar leven lang achtervolgen en geeft haar het gevoel dat in haar eigen huis geen plaats voor haar is, zoals dat ook voor haar huwelijk geldt.
In veel scènes krijgt het huis een prominente plaats toebedeeld. Wanneer Brinkgreve na de begrafenis terugkeert naar huis, doet ze dat heel bewust niet in haar eentje. Ze organiseert juist een kleine ontvangst voor familie en vrienden, die opnieuw leven brengen in de kamers waarin de laatste periode, tijdens het ziekbed van haar man, alleen maar ruimte was voor stilte. Van de misprijzende blikken op de rommel trekt ze zich zo min mogelijk aan.
Het huis is geen passief object. Het legt bloot hoeveel ruimte in de loop der jaren tussen de inwonenden was ontstaan:
Het huis toonde zich onbarmhartig nu ik de ruimte voelde om echt te kijken. Zoals het lichaam spreekt als je goed luistert, zo sprak ook het huis: het maakte zichtbaar hoe ons huwelijk zich had ontwikkeld tot aparte levens. Ik moest in gesprek met het huis om me er weer op mijn plaats te voelen.
Dat doet Brinkgreve. Ze slaat aan het opruimen – hard nodig, na een periode waarin alle zorg naar de partner ging. Er zijn scheuren in de muren geslopen, de verf op het toilet is afgebladderd en de boekenkasten puilen uit. Opnieuw een metafoor voor het huwelijk, voel je inmiddels als Brinkgreve schrijft: ‘Het was het huis van mensen die iets hadden opgegeven: om orde te scheppen, om de zaak te beheersen, om er een plek van te maken waar je graag was.’
Er was een somberte in het huis geslopen, bevestigen ook vrienden. Des te hoger is de nood om de ramen wijd open te zetten en de zwaarte te laten uitvliegen, in een poging de ruimtes terug te veroveren. Natuurlijk lonkt de gedachte aan een andere woning, maar daarmee zou Brinkgreve een therapeutisch proces uit de weg gaan, beseft ze. Ze heeft niet alleen een klus te klaren met dit huis, maar ook met zichzelf.
Wie ooit het huis van een overleden dierbare heeft opgeruimd, zal het herkennen: ieder voorwerp roept herinneringen of juist vragen op. Die spullen zijn, bij gebrek aan een lichaam, de laatste fysieke toegangspoort tot de verlorene, en het is moeilijk daar afscheid van te nemen.
Door al die boeken, schriften en foto’s die Brinkgreve door haar handen laat gaan, ontstaat het beeld van een man die bijna obsessief van alles bijhield: van filmrecensies tot voetbaluitslagen, alles moest beoordeeld en vastgelegd. Door haar deelgenoot te maken van zijn interesses, verruimde hij haar blik. Dat deed hij net zo goed met zijn angsten en somberheden, en andersom voelde zij ook de ruimte om haar worstelingen met hem te delen.
Het klinkt alsof hun relatie in dat prille stadium nog gebouwd was op gelijkwaardigheid en wederzijdse uitwisseling. Ook de periode waarin de kinderen nog klein waren en het huis fungeerde als een nest waar vrienden en collega’s af en aan vlogen, klinkt nog gezellig. Naarmate de kinderen opgroeiden en meer zorg vergden, werd de combinatie van werk en gezin voor Brinkgreve echter vooral een uitputtende organisatorische puzzel.
Van een gelijke verdeling van deze taken was uiteraard geen sprake. A zag het krijgen van kinderen vooral als een verlies van aandacht van zijn vrouw. Er kwamen steeds minder mensen op bezoek; het huis sloot zich, evenals de binnenwerelden van beide huwelijkspartners, die zich beiden steeds rottiger onder de situatie begonnen te voelen.
Een dieptepunt was A’s pensionering: het werk waaraan hij zo’n belangrijk deel van zijn identiteit ontleende – tot zijn vierenzestigste was hij hoofdredacteur radio bij de VPRO – hield op, waarmee een gat in zijn wereld werd geslagen. ‘De stagnatie in het huis en in hemzelf vielen samen’, schrijft Brinkgreve. Zoals het huis steeds meer een onneembare vesting vormde, zo gold dat ook voor haar man, die zowel mentaal als fysiek steeds zwakker werd. Zijn wereld werd letterlijk en figuurlijk kleiner en kleiner. Ook hun onderlinge contact verschrompelde, tot ze in de laatste jaren alleen nog in e-mails naar elkaar tot de kern konden komen.
Het opruimen van het huis is voor Brinkgreve een poging dichter bij de opgewekte beginversie van hun samenzijn te komen en zich zo een weg te banen naar een lichtere toekomst. In plaats daarvan treft haar vooral een gevoel van moedeloosheid: waarom liet hij haar achter met deze bende? En waarom stond haar groeiende aanzien in de publieke wereld – binnen het domein van de vrouwenstudies, nota bene – in zulk schril contrast met haar positie binnen het gezin?
Meer vragen rijzen: had ze niet beter kunnen vertrekken? Waarom trad ze niet wat daadkrachtiger op? En hoe hield ze het al die jaren vol? Die spiegel houdt Brinkgreve ook zichzelf voor. Uit haar tekst spreekt de wens tot volhouden, zich vastklampend aan de mooie herinneringen van de beginjaren en de behoefte het gezin bij elkaar te houden. Wanneer het haar te veel werd, vertrok ze naar haar schrijfhuisje in Egmond – een toevlucht die niet iedere vrouw in een dergelijke situatie zich kan veroorloven. Ook vrienden gaven haar buiten haar eigen huis een thuisgevoel. En dan was er nog het werk, dat haar identiteit en houvast gaf.
Als voormalig hoogleraar Sociologie heeft Brinkgreve veel oog voor de maatschappelijke constructies waarvan zij al die jaren onderdeel uitmaakte. Op veel plekken waar ze kwam, was ze lange tijd de enige vrouw: een van de eerste vrouwelijke promovendi en later de enige vrouw in de redactie van een academisch tijdschrift. Net als in haar huwelijk voelde ze in de loop der jaren steeds vaker hoe subtiel de hiërarchie tussen vrouwen en mannen maar bleef doorwerken. Onderzoeken van mannen werden standaard hoger aangeslagen en mannen kregen gemakkelijker hoge posities toebedeeld – een voorkeursbehandeling die ongetwijfeld ook A’s levensloop beïnvloedde. Toch hield ze zich staande, zowel op de werkvloer als thuis. Ze werd steeds intiemer met zijn twee dochters uit een eerder huwelijk en kreeg samen met hem twee zonen.
Beladen huis zwalkt tussen heden en verleden, stipt herinneringen in een weinig vaste volgorde aan. Daarmee ontneemt Brinkgreve zichzelf de kans om een verhaal met een sterke plotontwikkeling neer te zetten: waar we in chronologische volgorde de spanning binnen het huwelijk zouden voelen oplopen, zwieren we nu met haar mee van hoop naar teleurstelling en vice versa. Geen onbegrijpelijke keuze voor een boek dat zo dicht op het overlijden van een dierbare geschreven is en dat dus misschien nog geen ruimte laat voor het omsmeden van losse herinneringen tot een verhaal, maar toch is het een gemiste kans. Zeker omdat Brinkgreve nu continu in herhaling valt, waardoor het idee rijst dat Beladen huis een stuk bondiger had kunnen zijn.
Toch voelt het niet in orde om zo kil te spreken over een boek waaraan ik uiteindelijk zo vaak heb teruggedacht. Dat zit ’m vooral in de pijnlijk herkenbare thematiek. Brinkgreve laat je ijzig goed beseffen dat een vrouw buiten de deur haar zaakjes goed op orde kan hebben, een voorvechter kan zijn van het feminisme zelfs, maar binnenshuis nog steeds vaak een ondergeschikte rol toebedeeld kan krijgen. Dat gaat niet alleen om overduidelijke scheefheden als een grotere rol binnen het huishouden en de opvoeding van kinderen, maar ook om de emotionele hiërarchie: het is de man wiens gevoelens en belangen binnen veel relaties nog steeds het belangrijkst worden geacht.
Knap toont Beladen huis aan de hand van de metafoor van de woning hoe subtiel de verhoudingen tussen twee mensen kunnen verschuiven, tot een van beiden uiteindelijk met de rug tegen de muur staat. Het is bewonderenswaardig hoe Brinkgreve een toon gevonden heeft om dat drama te omschrijven, zonder woede die op een specifiek persoon gericht is, maar vooral kritisch op de maatschappij die zulke structuren mogelijk maakt.
Een recensie door Anne Louïse van den Dool over Beladen huis van Christien Brinkgreve.
Reacties
Steven Froe
Interessant is dat de schrijfster geen enkele moeite doet het gedrag van haar man te analyseren.zijn gedrag is een gegeven.het huis heeft het gedaan! Ze beschrijft hem alsof ze hem tekent met potlood,maar waarom hij dit gedrag vertoont op die vraag gaat ze, durft ze niet in te gaan.Is hij eigenlijk een borderliner, was het eigenlijk veel te angstaanjagend om die vraag te stellen.?Door al dat weglaten toch ook een fascinerend boek.Waarom niet ingegaan op het waarom, wat was er echt mis , ook met haar zelf.Tsjechov had het antwoord misschien .
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.