Deel Facebook Twitter / X LinkedIn
In april 2025 ontving de Vlaamse dichter Paul Demets (1966) De Grote Poëzieprijs 2025 voor zijn bundel De schaamsoort. Brieven aan Guido Gezelle, die verscheen in het Gezellejaar 2024. Het werk werd uit 87 bundels uitverkoren voor deze prestigieuze prijs. Juryleden Barbara Fraipont, Michael Tedja en Elfie Tromp roemden de bundel ‘indringende en relationele poëzie’, waarin ‘eigentijdse problemen over gender, corona, migratie of ecologie letterlijk en figuurlijk vanuit vogelperspectief worden bekeken’. Demets is in Nederland minder bekend dan in Vlaanderen, ook al kreeg hij voor eerder werk al de Jan Campertprijs en de Herman de Coninckprijs en maakt hij deel uit van de grote groep klimaatdichters rondom Moya De Feyter. De bekroning met De Grote Poëzieprijs zet terecht een schijnwerper op het interessante werk van Demets.
De bundel opent met een gedicht aan ‘Beste G.’ en sluit af met een brief in proza aan ‘Geachte Guido Gezelle’. Daarin beschrijft Demets dat Gwy Mandelinck (de curator van de Poëziezomers van Watou van 1980-2008) in 2010 een project organiseerde in Brugge, startend vanuit het geboortehuis van Gezelle. Mandelinck nodigde onder anderen Demets uit om een gedicht te schrijven voor dit project, geïnspireerd door het werk van Gezelle. Dat was het begin van Demets’ fascinatie voor deze poëzie, ook al staat de katholieke en nationalistische wereld van Gezelle mijlenver van hem af. Demets ziet Gezelle wel als verwant in hun beider liefde voor de natuur en klankrijke poëzie.
In De schaamsoort spreekt Demets Gezelle regelmatig aan en in de gedichten zijn ook citaten uit diens werk opgenomen. Demets schrijft dat hij zijn werk door dat van Gezelle wil laten ‘contamineren’. Een voorbeeld hiervan zien we in de eerste strofen van het openingsgedicht van de laatste afdeling Avaritia (hebzucht):
Het meezenmoêrtje komt getrouwig,
komt op den lauwen noen,
al blauwig
en geluwachtig groen
De pimpelmezen zagen ons, G. Ze bespeurden
soortgenoten. Ze tikten tegen het raam. Ik dacht
dat ze rusteloos waren omdat ik niet opendeed.
Demets neemt in zijn ‘Brief aan Gezelle’ afstand van de priesterwereld van de negentiende-eeuwse dichter en van zijn eigen katholieke opvoeding, maar de bundel is toch doordesemd van het katholieke geloof: ‘wie ben ik, waar kom ik vandaan? Welke zonden […] hebben mij en ons allemaal bepaald? Waaraan bezondig ik mij nog steeds?’
Deze vragen worden aan de orde gesteld in de hecht gecomponeerde bundel van zeven afdelingen: het heilige getal zeven, het Bijbelse symbool van compleetheid. Iedere afdeling met als titel een van de zeven Hoofdzonden bevat zeven gedichten en wordt steeds voorafgegaan door een wat overbodig motto.
De hechtheid van de bundel wordt ook versterkt doordat de gedichten heel vaak bijna woordelijk op elkaar reageren. Zo eindigt het gedicht ‘De waslaag van planten’ met de regels:
Nu de stilte in deze kamer:
van schimmels ben ik doordrongen.
En opent het volgende gedicht met:
Algen en condens. Dit is de nocturne
van een schimmelende wereld.
Het overkoepelende thema van de bundel ‘schaamte’ versterkt de hechtheid van de bundel. Het speelt in alle afdelingen en in de titel van de bundel een rol. Een ‘schaamsoort’ is volgens de tekst op het achterplat een vogelsoort die iedere vogelaar gezien moet hebben, maar niet opgemerkt heeft. Zijn neiging tot schaamte noemt Demets ingegeven door zijn katholieke opvoeding. Hier gaat het om de schaamte over zaken die de auteur als witte man als vanzelfsprekend over het hoofd heeft gezien: het verval van de natuur, het misbruik in de katholieke kerk, discriminatie, white en male supremacy:
hoe dikwijls zat ik niet
nabij den stillen waterboord
alleen en van geen mens gestoord
Ik droomde dat ik het longkruid de bodem uitkeek
tot het groen begon te ademen. Bosanemonen
boden mij een bed met glimmende sterren.
Ze hadden de kleur van het grondeloze.
De lucht had plaats gemaakt voor de aarde.
Ik droomde dat ik mezelf niet vond.
Ik liep en sliep tegelijk.
Ik kwam bij een poel en keek naar het water.
Ze zat op een steen, alleen.
Wie ben je, vroeg ik.
Wie ben je, hoorde ik.
Het lag, dacht ik in haar natuur, dat ze zichzelf herhaalde.
Toch vroeg ik waarom ze mij negeerde.
Ik was enkel bezig mezelf in de poel te bekijken
en zag niet hoe ze kwijnde.
Ik was het die haar de rug toekeerde.
In de zeven afdelingen onderzoekt de auteur allerlei patronen van uitsluiting en onachtzaamheid. In de eerste afdeling Superbia (hoogmoed) gaat het over zijn ‘kleurenblindheid’ en ‘hardhorig oor’. De vragen ‘wie ben ik?’ en ‘waar kom ik vandaan?’ komen in de volgende drie afdelingen aan bod. In Luxuria (lust) dicht Demets over zijn jeugd in de jaren zestig en zeventig met positieve herinneringen aan de maatschappelijke vooruitgang van zijn ouders, gesymboliseerd door verre autovakanties: ‘Geen van ons / kende al de spiegel van deze zijde’.
De genderpatronen worden in Acedia (traagheid) op een originele manier verbonden met de breipatronen van moeder Demets:
Ons werden dezelfde kleren
aangemeten. Met resten was ze vindingrijk.
Niemand te hoog boven de haag,
maar jongen of meisje, niet tegelijk.
Vader Demets wiedt het veld en wil ‘geen scheefgroei’. Hij gebiedt zijn zoon ‘een man te worden’. Om uit dit strakke patroon te breken moet de ik er afstand van nemen maar
Er was een draad, ooit strak en sterk.
Er is een draad die rafelt in het nu.
In de afdeling Ira (woede) dicht Demets over zijn katholieke schooltijd en zijn nog vage verlangen om zich los te maken van deze wereld door te gaan schrijven:
Schrijven wou ik, zoals het Lam
naar de wereld kijken. Met ogen
bloeddoorlopen, vol overgave.
In wat ik schreef wou ik de wereld sparen.
Dat schrijven moet hij echter zelf doen, zonder de hulp van God:
Er is geen hand besefte ik. Op mijn eigen vingers
moest ik vertrouwen en op wat er daarbinnen stroomde.
Maar het vloeide nog niet op mijn blad.
In het laatste gedicht van deze cyclus alludeert Demets op het grootschalig misbruik in verschillende instellingen van de Belgische katholieke kerk.
De gedichten uit de vijfde afdeling Gula (onmatigheid) hadden wat mij betreft qua toon ook goed in de afdeling Ira gepast. De gedichten beschrijven het racisme van de ‘Reuzegommers’, het ‘witte’ studentendispuut aan de KU Leuven,en de fataal afgelopen ‘doop’ van hun aspirant-lid van kleur Sanda Dia. Deze gruwelijke gebeurtenis die in Vlaanderen veel ophef veroorzaakte, wordt fraai met het thema van de bundel verweven: ‘Ze oordeelden als blinden over de kleuren.’
In de twee laatste afdelingen Invidia (afgunst) en Avaritia (hebzucht) klinkt de dichter Demets die bekend is van zijn natuur- en klimaatpoëzie, bijvoorbeeld uit De hazenklager (2020). Die natuur kan echter niet meer alleen worden geïdealiseerd, zoals Gezelle in zijn tijd nog kon doen:
Was ik, G. haar vergif door haar
op te hemelen, door wat haar toebehoorde
mij eigen te maken? Was ik te gierig
door alleen haar bloei te zien die,
dacht ik, zou blijven duren?
Het gedicht vol natuurlyriek eindigt met een zelfkritiek op zijn eerdere werk: ‘Ik proef mijn eigen woorden / bitter op de tong’.
Dat is wat Demets in deze hele bundel doet: een reflectie op zijn positie als witte man, als natuurliefhebber, als ex-katholiek, als dichter ‘wit in het wit’. Zijn thema’s zijn actueel, kwaadwillenden zouden misschien zelfs zeggen: modieus. Dan ontken je mijns inziens echter de oprechte motieven van dit mea culpa.
Opmerkelijk is hoe Demets zijn ‘door mijn schuld’ verwoordt op zijn vertrouwde poëtische wijze. Die is vrij traditioneel, contrasterend met de eigentijdse thematiek. De bundel bevat bijvoorbeeld veel sonnetten, alliteraties en assonanties en betekenisvolle enjambementen. Overtuigende poëzie wordt immers niet alleen gekenmerkt door ideeën en goede intenties, maar ook door ritme, door klanken en aansprekende beelden:
In een roos gekeken, haar wonde gezien. Vruchtbeginsel
van de sprakeloze. Haar bezongen tot op de letter.
Maar geen vinger aan de pols. Niet gemerkt
hoe zij veranderde. Mij tot niets laten bewegen.
Niet gemerkt hoe zwaar het haar viel. Mezen
vlogen zich tegen het raam te pletter.
De schaamsoort is een sombere, hecht gecomponeerde bundel met gedichten die tegelijkertijd tot genieten én tot schamen aanzetten.
Een recensie over De schaamsoort. Briefgedichten aan Guido Gezelle van Paul Demets door Lizet Duyvendak.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.