Provoceren uit liefde

Vaarwel en beste wensen. Poëzie en polemieken

Pier Paolo Pasolini (vert. Piet Joostens)

De meesten kennen Pier Paolo Pasolini (1922-1975) als de regisseur van zowel inhoudelijk als stilistisch gedurfde films als Edipo Re (1967), Teorema (1968) en Salò, o le 120 giornate di Sodoma (1975), wellicht de meest meedogenloze film ooit gemaakt. Nochtans, toen Pasolini in het laatste jaar van zijn leven werd gevraagd hoe hij zichzelf zag, antwoordde hij: ‘simpelweg: schrijver’. Hij had net zo goed kunnen antwoorden: intellectueel, maar misschien was hij beducht voor de vervelende associaties die deze term vaak oproept: cerebraal, pretentieus, wereldvreemd… Pasolini liet zich er graag op voorstaan dicht bij het ‘gewone volk’ te staan, maar dit weerhield hem er niet van zonder terughoudendheid de rol van intellectueel op zich te nemen. Integendeel: juist doordat zijn voelsprieten tot diep in verschillende sociale klassen reikten, achtte hij zich goed geplaatst om iets te zeggen over hoe het met ons gesteld is – en dan vooral: hoe slecht het met ons gesteld is.

Bij het lezen van de bundel door Piet Joostens (1972) vertaalde gedichten en polemieken springt het extreme van Pasolini’s cultuurpessimisme weer in het oog. Door de tien geselecteerde opiniestukken die hij in de laatste jaren van zijn leven voor de krant schreef, loopt als een rode draad de idee van een culturele of geestelijke ‘genocide’. Deze heeft zich volgens Pasolini binnen enkele jaren voltrokken, ergens aan het einde van de jaren zestig. In een mum van tijd is de bonte verscheidenheid aan traditionele volksculturen vernietigd. Er zijn geen echte boeren of arbeiders meer. Iedereen wil een burger zijn. En het verschrikkelijke is dat het burgerdom het enige, universele model is geworden op het moment dat de burgerlijke cultuur zelf uitgehold is. Het klassieke burgerdom impliceerde nog respect voor kerk, vaderland en familie. Gehoorzaamheid, discipline en zuinigheid waren fundamentele waarden. Het enige wat rest is een leeghoofdig consumentisme dat het einde betekent van elke cultuur.

De televisie is voor Pasolini de grote boosdoener. De beeldbuis propageert onophoudelijk een zelfgenoegzaam hedonisme: ‘doe lekker je zin, en laat je verder door niemand de les spellen’. Pasolini voorspelt hier het cynisme van het Berlusconi-tijdperk. Dit ‘massahedonisme’ heeft volgens hem in korte tijd een homogenisering van de maatschappij gerealiseerd waar de fascistische leiders destijds slechts van konden dromen. De onderwerping van de mensen aan het fascistische regime bleef volgens Pasolini oppervlakkig. De mensen gedroegen zich zoals dit werd verwacht, maar werden niet wezenlijk door de ideologie aangetast. Pas de consumptiemaatschappij heeft voor een werkelijke antropologische mutatie gezorgd. Ze speelt non-stop in op onze diepste verlangens, en daardoor is ze pas echt totalitair. Tot grote ergernis van rechts én links sprak Pasolini van een ‘neofascisme’.

Pasolini zag dan ook weinig goeds in de seksuele revolutie. De ironie wil dat de man wiens films telkens schandalen veroorzaakten (of gewoon werden gecensureerd), vond dat de vrije seksuele zeden alleen maar tot een ‘gegeneraliseerde neurose’ hadden geleid, tot ‘suïcidale ontgoocheling en vormeloze lusteloosheid’. In wezen is er niets mis met seksuele vrijheid, maar de uitoefening ervan zit helemaal gevangen in modellen die door de massamedia worden voorgekauwd. De jeugd is er ongelukkig van geworden, ‘gesloten en bijgevolg ook domweg pretentieus en agressief’. Zo ergert Pasolini zich aan de groteske verafgoding van het heteroseksuele paar (‘het leuke stelletje’) in reclame, televisie en film. Als homoseksueel is hij natuurlijk gevoelig voor de uitsluiting die dit impliceert van wat hij ‘andersseksuelen’ noemde.

Porno vindt Pasolini ‘afschuwelijk lelijk’ en ‘vreselijk saai’. Het is een ‘kleinburgerlijke plaag’. Maar hij jaagt zijn linkse vrienden vooral tegen zich in het harnas omdat hij de legalisering van abortus niet vanzelfsprekend vindt, en ook omdat hij het tijdens de studentenopstanden van 1968 in een behoorlijk pamflettair ‘gedicht’ (in deze bundel opgenomen) opnam voor de politie. De politieagenten komen uit arme gezinnen, terwijl de studenten voornamelijk fils à papa zijn die flirten met een modieus, vrijblijvend anarchisme in plaats van aansluiting te zoeken bij de arbeiders. Een van de boeiendste en ook best grappige polemieken behandelt de mode van het lange haar die in de jaren zestig opkomt. Pasolini wil echt begrijpen wat al die jongens bezielt. Hij wil hun ‘stille, puur fysieke boodschap’ aan de maatschappij ontcijferen. Die boodschap wordt steeds inhoudslozer en ‘rechtser’. De langharigen missen elke sensibiliteit voor de burgerlijke cultuur die ze afwijzen. Het zijn zelfgenoegzame etters die nog comformistischer zijn dan hun vaders. Je vraagt je af hoe Pasolini vandaag het verzorgde retrobaardje van de hipsters zou hebben ontcijferd, of al dat piekhaar dat stijf staat van de brillantine.

In het drugsgebruik ziet Pasolini een symptoom van de culturele leegte waarvoor de consumptiemaatschappij verantwoordelijk is. Een zekere cynische of melancholische afkeer van de eigen cultuur, die altijd bij de bourgeoisie heeft bestaan, is nu gemeengoed geworden. Wanneer die afkeer wordt overgenomen door de grote massa die niet in die cultuur is geïnitieerd, wordt hij leeg en (zelf)destructief. Daarom zijn er vooral in de laagste sociale klasse drugsslachtoffers.

Pasolini blijft zich hardnekkig marxist noemen. De rampzalige homogenisering van de samenleving betekent niet dat het klassenverschil wordt uitgewist. De bevoorrechte kinderen van de bourgeoisie voegen zich met gemak bij het leger van de consumenten. Hoe groot hun onbehagen ook is, ze kunnen gemakkelijker omgaan met de crisis van de traditionele waarden. Bij de arme jongeren is het gevoel van ontworteling dramatischer, want zij komen voort uit een cultuur die altijd veel stabieler en geslotener was. Door school en massamedia uit de schoot van de traditie geworpen, vinden ze nooit echt aansluiting bij die burgerij die hun model is. Ze blijven ‘verwoede, larfachtige imitatoren’ die op ‘huurmoordenaars en SS’ers lijken’… Naar aanleiding van de sadistische moord door een bende rijkeluiszoontjes op twee meisjes, stoort Pasolini zich aan Italo Calvino’s al te politiek correcte verontwaardiging. De pers verzwijgt dat armen en migranten zulke misdaden voortdurend plegen zonder dat iemand zich daar druk over maakt. Men vindt blijkbaar dat criminaliteit en morele degeneratie nu eenmaal bij het klootjesvolk horen. Deze ‘tolerantie’ vindt Pasolini racistisch.

Naar aanleiding van de terroristische bomaanslagen van neofascisten in Brescia en Milaan stelt Pasolini dat de hele maatschappij verantwoordelijk is, en dat het dus al te gemakkelijk is om hen eruit te pikken als belichaming van het pure kwaad, alsof:

ze vanwege hun ras waren voorbestemd om fascist te worden. We hebben in hen meteen de onvermijdelijke vertegenwoordigers van het Kwaad willen zien, terwijl het gewoon pubers van achttien waren, jongens en meisjes die van niets wisten en die zich uit wanhoop stomweg halsoverkop in dat vreselijke avontuur hebben gestort.

Wie dit leest krijgt het moeilijk wanneer hij de voor de hand liggende associatie maakt met Syriëstrijders en ander tuig. Moeten we ons schuldig voelen tegenover terroristen? Hier voel je de radicale positie die Pasolini inneemt, een positie die hij af en toe probeert te omschrijven. Het is in geen geval het afstandelijke gezichtspunt van de socioloog, ook niet van de cultuurfilosoof met de koele arendsblik, en al helemaal niet de pseudoneutrale positie van de journalist. De stijl van deze polemieken is zeer hybride en doet soms dilettantisch aan. Pasolini slaat afwisselend een koel-analytische, bezwerende en confessionele toon aan. Zijn teksten zijn allesbehalve gepolijst, alsof hier iemand even voor de vuist weg zijn mening zegt.

De ware intellectueel moet volgens Pasolini ondiplomatisch, ‘zonder gezond verstand’, de waarheid spreken, en daarom mag hij niet door de macht gecompromitteerd zijn. De bourgeoisie doet mij af als een ‘artiest’, zegt Pasolini, en dus als een ‘gek’, wat hij trouwens niet tegenspreekt, want gekken kunnen de ‘fysieke en mimische taal van het gedrag lezen’. In het interview aan de vooravond van zijn dood vernoemt hij in één adem ‘heiligen, heremieten en intellectuelen’. Vaststaat dat het radicale en provocerende van zijn positie een religieuze kern bevat, die te maken heeft met een soort krankzinnige, schandalige liefde. Net zoals de priester die in De gebroeders Karamazov (1879-1880) neerknielt voor een vadermoordenaar, zouden wij volgens Pasolini moeten neerknielen voor de terroristen. Als je ze goed bekijkt, zie je dat ze ons veel nabijer zijn dan we durven denken. Ze zien er immers niet uit als fascistische fanatici, maar als hun miljoenen ‘bleke en verwaande’ tijdgenoten die als ‘idiote aartsengelen’ op hun scooters rondrijden en de laatste mode volgen.

De gedichten in deze uitgave, waarvan sommige al eerder werden vertaald, dateren voornamelijk uit de jaren zestig en zeventig, dus uit dezelfde tijd van de besproken polemische stukken. Ze klinken enorm hedendaags omdat ze bewust onlyrisch en ‘onzuiver’ zijn. De toon wisselt voortdurend binnen één gedicht: van cerebraal naar euforisch zinnelijk, van ironisch naar gênant prekerig, van nostalgisch-elegisch naar objectiverend, van cultuurkritisch naar onbeschaamd autobiografisch. Er vallen technische termen uit de filosofie, de marxistische theorie en de filmtheorie. Er wordt verwezen naar namen uit de politiek en naar actuele gebeurtenissen. Pasolini gewaagt zelf van een tekstueel ‘magma’. Terwijl hij als polemist vaak poëtisch klinkt, spreekt in zijn gedichten vaak een polemische, betogende stem. Het is alsof de dichter hier onverschrokken door het chaotische veld van de hedendaagse discussie over politiek, religie en seks (Pasolini’s drie grote thema’s) waadt. Hij sleept allerlei bestaande termen, uitdrukkingen, stilistische procedés als wrakhout met zich mee en gooit ze ons in een nieuwe constellatie voor de voeten, ontdaan van de evidentie waarmee ze doorgaans worden gebezigd.

Pasolini’s late poëzie is zeer weerbarstig. Je wordt er niet zomaar door meegenomen. Het lange, bekende ‘Een wanhopige vitaliteit’ vangt aan met: ‘Als in een film van Godard: alleen / in een auto op de snelweg van het Latijnse neokapitalisme’. Je ziet zo Belmondo voor je in Jean-Luc Godards Pierrot le fou (1965). Dan volgt er een jump cut waarin de dichter zichzelf portretteert ‘in een scène over de “cultuurindustrie”’. De dichter blijkt te worden geïnterviewd door een ‘cobra’-achtige journaliste die hem vraagt naar zijn nieuwe werk. ‘Het zijn bijna lyrische gedichten,’ antwoordt de dichter, ‘en qua compositie / in tijd en ruimte / nemen ze – vreemd genoeg! – de vorm aan van een autorit…’ Een verloren liefde van de jeugdige Pasolini in Friulië wordt geëvoceerd. De dichter masturbeert tussen de graven van overleden soldaten. Wanneer het interview wordt hervat, stelt de dichter dat je communist kunt zijn vanuit een conservatieve reflex. Tegen het einde wordt de dichter vervloekt door een onbepaald iemand ‘die niet vergeeft’. Deze vervloeking bestaat erin dat hij wordt begiftigd ‘met een oneindig vermogen om te gehoorzamen / en een oneindig vermogen om te rebelleren’.

Het is natuurlijk jammer dat men niet gewoon consequent enkele dichtbundels van Pasolini vertaalt, of meteen (bijna) al zijn polemische stukken; maar blijkbaar blijft een publicatie als deze in ons taalgebied voorlopig het hoogst haalbare. Deze vertaling, door de vertaler van een verhelderend voorwoord voorzien, biedt hoe dan ook een boeiende inkijk in het denken van een intellectueel van het soort dat we hier te lande goed zouden kunnen gebruiken. Waarschijnlijk zou iemand als Pasolini in onze tijd, waarin tolerantie (‘respect voor verschillen’) als het hoogste ethische principe geldt, als een hysterische onheilsprofeet worden weggezet, een zedenpreker of zelfs een gevaarlijke fanaticus. Je kunt in hem ook een als marxist vermomde ultraconservatief zien, of een gauchist die het woord ‘fascisme’ zodanig verruimt dat het betekenisloos wordt. Je kunt het bedenkelijk vinden dat hij als radicaal democraat stelt dat de meerderheid altijd ongelijk heeft. Je kunt het nog bedenkelijker vinden dat iemand die verslaafd was aan vluchtige seksuele contacten met jonge jongens minachtend spreekt over de seksuele revolutie. Vreemd is echter dat, ook al kun je dat allemaal van Pasolini vinden, hij je toch telkens weer uit je tent lokt en je in het nauw drijft. Bij het lezen van zijn teksten betrap je jezelf op het paradoxale of onhoudbare van posities waarin je je comfortabel voelt. Ook wanneer hij iets schrijft waarmee je het niet of niet helemaal eens bent, moet je toegeven dat hij het probleem heeft opengelegd – zoals je een wonde blootlegt.

Uitgeverij Polis, Borgerhout, 2016
ISBN 9789463101189
200p.

Geplaatst op 17/07/2016

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.