1. Oké, Jan G. Elburg (1919-1992) is niet erg bekend meer, maar Koos Schuur (1915-1995) is het waarschijnlijk nog minder. Nochtans trokken een aantal van zijn gedichten rond 1950 voldoende de aandacht om hem een plaats te bezorgen in Vinkenoogs Atonaal (1951) en in Van Vrieslands Spiegel van de Nederlandse poëzie (1954), en ik vind het nog altijd de moeite in Schuurs bundels te bladeren. Elburg en Koos ontmoetten elkaar in 1943, werkten samen in het tijdschrift Het Woord, en bleven bevriend tot Elburgs dood. Van 1951 tot 1962 woonde Schuur in Australië, en vooral uit het begin van die periode zijn veel brieven van hem (niet van Elburg) bewaard; de toen behoorlijk ongelukkige emigrant beperkte zich niet tot mededelingen en klachten, maar ontwikkelde een soort ontregeld bewustzijnsstroomproza. Het kwam gauw tot een gedeeltelijke bundeling van zijn bijzondere epistels (En de kookaburra lacht…, 1953/1966).
In de jaren zestig en zeventig schreven de vrienden elkaar niet, er waren andere vormen van contact. Latere brieven bevatten nogal wat oudemannensores, maar ook veel boeiends. Elburg geeft zich soms over aan gedetailleerde commentaren bij eigen teksten en precieze kritiek op verzen van Schuur. Alles samen is dit (aardig geïllustreerde) boek zowel interessant als aangenaam. Literatuurhistorici zullen er veel van hun gading in aantreffen, maar ook een wat gewonere mens kan er plezier aan beleven.
2. Detail. Jan van der Vegt beklemtoont in zijn Elburg-biografie dat Schuur mede uit schrik voor de Sovjets emigreerde, en ik heb dat ook elders gelezen. Blijkbaar liet Schuur zich begin jaren ’80 in die zin uit (Theun de Vries zou hem bedreigd hebben!), maar er is letterlijk geen spoor van communistenvrees of –haat terug te vinden in de hier opgenomen brieven uit Australië; en bij de door hem bewonderde dichters Neruda en Éluard rept Schuur niet van hun stalinisme. Hebben Nederlanders van nu geen overdreven nood aan duidelijke tegenstellingen? (vraagt deze Belg zich soms af).
3. Elburg schrijft laatdunkend over de editeur van deze brieven, Siem Bakker, en je hebt wel eens de indruk dat Bakker die uitspraken graag wil bevestigen. Zijn inleiding is middelmatig, met nergens een originele zin. Ik zwijg over zetfouten en een paar rare editiekeuzes, maar de verklarende noten doen soms amateuristisch aan. Bij één brief krijgen we zowaar twee blunders: als Elburg (28-7-1986) spreekt van ‘Het aangaan […] van de noordzee bij de hondsbosse van onze kelt A. Roland Holst’, verwijst hij naar ‘In ballingschap’ en niet naar Een winter aan zee, zoals Bakker beweert; en ‘de Anne die van Rimbaud op haar ezel moet vluchten’ heeft niets te maken met Illuminations, wél met ‘Fêtes de la faim’. Wanneer de door gordelroos getroffen Elburg vraagt (20-8-1991): ‘waar blijft mijn Charlotte Corday met de verlossende doodsteek’, zegt Bakker dat Corday Marat in zijn bad vermoordde, maar hij mist de pointe: Marats huidziekte. Op 14-6-1986 kan Elburg de schilder van ‘de arme poëet (met de paraplu boven z’n bed)’ niet vinden, en Bakker vertelt niet dat het Carl Spitzweg is. Ten slotte, voor het vermaak: in een koddige jongensbrief (28-8-1944) schrijft de immer woordspelige Elburg: ‘De nieuwste aanleiding tot hilarion is thans dat…’. ‘Hilarion’ in de plaats van ‘hilariteit’, dat geeft een verwijzing naar de Limburgse minderbroeder-schrijver Hilarion Thans (1884-1963), die in mijn kindertijd nog vrij bekend was onder katholieken.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.