Spaanse Nederlanden

De dichter is een kleine God. De 150 mooiste gedichten uit het Spaans

Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer

Een tweetalige bloemlezing uit de hele poëziegeschiedenis van een heel taalgebied: er bestaat geen overvloed aan zulke boeken, en daarom alleen al kunnen we gelukkig zijn met De dichter is een kleine God. Er is bovendien alle reden om het werk met vertrouwen open te slaan, want de makers ervan kennen de Spaanstalige literatuur door en door. Als vertalers hebben Barber van de Pol en Maarten Steenmeijer hun sporen vooral met proza verdiend, maar gezamenlijk bezorgden ze een verzameling gedichten van De generatie van ‘27 (Meulenhoff, 1985), en de zeer productieve Van de Pol vertaalde ook verzen van Pablo Neruda.

Welke uitgangspunten hanteerden Van de Pol en Steenmeijer? Dit zijn de drie voornaamste. Ze hielden bij de selectie ‘de canon’ in het oog, maar volgden toch hun ‘eigen smaak’. De bloemlezing is dus niet noodzakelijk representatief – wat dat ook moge inhouden. Tweede: ‘De gedichten moeten zoveel mogelijk voor zichzelf spreken’; geen toelichting of commentaar. We krijgen naast het geboortejaar en eventueel het sterfjaar van elke dichter alleen het land van herkomst. En de gedichten zijn als gedichten vertaald, zoveel mogelijk in overeenstemming met de vorm van het origineel. Ter vergelijking: in Spiegel van de Duitse poëzie (Meulenhoff, 1984) leverden Gielkens en Naaijkens alleen een ‘letterlijke’ vertaling, in kleine druk onderaan op de bladzijde.

Laat ik die drie aspecten van wat dichterbij bekijken. Eerst nog dit: mijn kennis van de Spaanstalige poëzie en vooral van de Spaanse taal is heel beperkt. Ik zou eigenlijk elke bewering moeten laten volgen door ‘denk ik’ of ‘voor zover ik weet’.

Smaak en canon

De samenstellers hebben, zoals ze zelf aangeven, weinig hedendaagse gedichten gekozen, maar de twintigste eeuw beslaat wel twee derde van de omvang; dat is niet vanzelfsprekend, al heeft het deels te maken met de armoede van de Spaanstalige poëzie in de achttiende en negentiende eeuw. Zijn er echte lacunes?

Het valt vooral op dat er bijna niets van de rijke anonieme middeleeuwse poëzie (romances) in het boek is terechtgekomen. Verder ontbreken de meeste Spaanse ‘vijftigers’ (Ángel González, José Agustín Goytisolo…); andere bekende afwezigen zijn de Cubaan Nicolás Guillén, de Nicaraguaan Ernesto Cardenal, en ook de Spanjaard Antonio Gamoneda, van wie Bart Vonck enkele bundels vertaald heeft (Boek van de kou, Brandend verlies, bij uitgeverij P, Leuven, die trouwens nog meer Spaanstalige poëzie publiceerde). Maar ik geef dit lijstje niet als kritiek, en ben blij genoeg met vele anderen die ik niet kende – of die ik nu voor het eerst vernederlandst zie: ik denk bijvoorbeeld aan Vicente Huidobro, een bij ons vrijwel onbekende maar allesbehalve onbenullige Chileen, die net als zijn aartsrivaal Neruda een soort epos schreef.

Problematischer lijkt me af en toe de keuze die de bloemlezers binnen een oeuvre maakten. Is het wel zinvol om van Borges twee sterk verwante verzen als ‘De gaucho’ en ‘De Conquistador’ op te nemen? En de geselecteerde gedichten van Antonio Machado en Miguel Hernández kunnen bezwaarlijk tot hun hoogtepunten gerekend worden. Ik ga nog een stapje verder: naast heel veel goede teksten staan er in dit boek ook manifest zwakke en flauwe. Met het al te reclameachtige ‘De 150 mooiste’ uit de titel heb ik dus echt wel moeite.

Voor zichzelf spreken

Geen toelichtingen: daarin gaan Van de Pol en Steenmeijer erg ver, ze vermelden zelfs niet uit welke bundels de verzen afkomstig zijn en geven evenmin dateringen. Zou het in een aantal gevallen niet tot beter begrip en groter genoegen leiden als de lezer iets wist? Iets over de evolutie van de dichter, iets over tijdsomstandigheden of andere contexten? Een mens is nieuwsgierig.

Enkele voorbeelden.
– Machado’s ‘Een jong Spanje’ is geen geweldig gedicht, maar levert interessant commentaar op ‘de ramp’ van 1898; over de betekenis van dat jaar voor Spanje (verlies van koloniën…) verneem je niets.
– ‘Noche oscura’ van Juan de la Cruz wordt verrassend vertaald als ‘Donkere regel’; daar zal wel een reden voor zijn, maar ik heb geen idee.
– De Argentijn Roberto Juarroz is vertegenwoordigd met drie stukken uit Verticale poëzie (telkens met verkeerd nummer!). Moet je niet vertellen dat Juarroz’ oeuvre nagenoeg helemáál bestaat uit (veertien) bundels Verticale poëzie, en waar dat woord ‘verticaal’ op zou kunnen slaan?
– Twee gedichten van Luis Cernuda komen uit dezelfde cyclus ‘Waar vergetelheid woont’, maar dat verband wordt niet aangegeven. En waarom er niet op wijzen dat Cernuda die titel ontleende aan een vers van de negentiende-eeuwer Bécquer, dat eveneens is opgenomen? Lezers lezen zo’n anthologie niet netjes van begin tot eind, en dan nog.
– Kan een gedicht als ‘Doorzichtigheid, god, doorzichtigheid’ van Jiménez echt geheel ‘voor zichzelf spreken’, als de lezer niets van de dichter weet? Plotseling voel ik sympathie voor Lehmanns ‘Gij zult niet bloemlezen’!
– Waarom zou je bij Góngora’s ‘Wil, Manzanares, deze brug beklagen…’ niet vertellen dat de Manzanares door Madrid stroomt en dat het gaat om de nog altijd bestaande Segoviabrug?

Omdat bij ons bijna niemand op school iets leert over Spaanse poëzie, omdat die poëzie geen levende aanwezigheid is, vind ik het geen goed idee om haar met niet meer dan een kort voorwoord op de lezer los te laten. Maar deze keuze van de samenstellers verbaast niet, als je je herinnert dat Barber van de Pol ook haar uitstekende Don Quichot (Athenaeum, 1997) zonder commentaar de wereld instuurde.

Gedicht en gedicht

De vertalingen zelf? Het gladste ijs voor mij, maar vooruit. De Nederlandse verzen in De dichter is een kleine God zouden zelfstandig gelezen moeten kunnen worden, en dat valt niet altijd mee. Ligt dat aan de vertalers, of aan de lezer die een beetje Spaans kent en per se zijn weg wil zoeken in het origineel op de linkerbladzijde? Ik weet het niet goed. Maar ik maakte – met de middelen die ik heb – enige vergelijkende oefeningen en vond nogal wat twijfelachtige dingen. Doorgaans hebben die heel weinig te maken met vergissingen van de vertalers, en heel veel met door de vormen – onder meer het rijm – opgelegde dwang. Nederlands is op dat punt een lastige taal, en het is me, in het algemeen, een raadsel waarom zoveel poëzievertalingen rijm en metrum willen handhaven, met vaak onelegante resultaten in syntaxis, woordkeus, toon… (Ik denk nu ook aan sommige uitgaven van Achmatova en Tsvetajeva.) Bovendien gaan daardoor soms andere poëtische aspecten (zoals woordherhaling) verloren.

Toegegeven, het blijft dikwijls bij subjectieve indrukken. Zo kun je volgens mij niet zeggen dat een wijze die zich terugtrekt ‘de zieke wereld heeft verstoten’ (het omgekeerde kan wel); ik vind dat het imperfectum ‘woof’ niet past in een ernstig gedicht; en in de zin ‘dat mijn hart tot jou zou praten’ stoort me de combinatie van het gewone ‘praten’ met het deftige ‘tot’. Smaak?

Wellicht hebben deze voorbeelden wat meer gewicht:
– Een apart geval, bij Ramón López Velarde lezen we: ‘Ik was een kind nog / en kende al de o vanwege het ronde’; die tweede regel, hier woordelijk vertaald, luidde een halve eeuw geleden bij J.A. van Praag: ‘en ik wist van toeten noch blazen’; via Google leer ik dat dat juist is.
– Nog een apart geval, een gedicht van César Vallejo waarin het rijm onvertaald blijft. Aan het eind vinden we ‘todo lo vivido’, weergegeven als ‘al wat er leeft’; feitelijk gaat het om al het geleefde, al wat iemand heeft meegemaakt, corresponderend met, in de eerste strofe, ‘todo lo sufrido’, al wat geleden is; overigens is die beginstrofe ook moeizaam vertaald.
– ‘Vivo sin vivir en mí, / y de tal manera espero / que muero porque no muero’ zegt Juan de la Cruz, en dat wordt: ‘Ik leef maar het leven is niet mijn, / ik wacht zo vurig op het verschiet / dat ik sterf want sterven doe ik niet.’ Het ‘verschiet’ maakt de eenvoud moeilijker, maar met de derde regel heb ik het meest last: je kunt ‘omdat’ hier niet zomaar vervangen door ‘want’. Meer beredenering is nu onmogelijk, maar ik vind dat die regels de mist ingaan. En ach, dat bijna onnozele ‘mijn’, ook Rubén Darío wordt daarmee opgezadeld: ‘onder het venster van de Schone Slaapster-mijn’… En wie houdt nog van het begin van Sint Jans ‘Llama de amor viva’, wanneer dat luidt: ‘O vlam van felle min / die tederlijk doorklieft / het diepste wezen van het zielsdomein’?
– Quevedo zegt dat zijn boeken spreken ‘in stille maar meerstemmige melodij’, en verder heet het dat ‘De uren vliegen zonder wedervaren’ – iets als ‘zonder terug te keren’ dus, maar ‘wedervaren’ heeft die betekenis niet in normaal Nederlands.
– Nog eens Darío, over de pijn van het mens-zijn: ‘Er is geen grotere pijn dan onze pijn te zijn’, maar ik begrijp dat pas door het origineel, dat woordelijk zegt: ‘er is geen grotere pijn dan de pijn (om) levend te zijn’.
– In Neruda’s beroemde ‘Puedo escribir…’ staat: ‘De otro. Será de otro.’, en dat wordt: ‘Ze zal een ander willig zijn.’ Ik vind de connotatie van onderworpenheid hier overdreven.
– ‘Dit continent […] moest ik omdat het ontrouw was verwonden’, zegt Borges’ conquistador. ‘Infiel’ kan ontrouw of ongelovig betekenen, maar bij de verovering van Zuid-Amerika ligt toch alleen het tweede voor de hand?
– Juarroz: ‘Onder die handen / krijgt alles vorm / van een knokige, levende god’; maar er staat ‘la forma’, en ik zou dus ‘de vorm’ verwachten, wat iets heel anders is.

Ik twijfel, misschien zijn het toch te kleine en onzekere details, niet noemenswaardig – al heeft een detail in een gedicht meer belang dan in een roman, je krijgt algauw het onbehaaglijke gevoel dat het er nét een beetje naast is, en dat het dús geen ‘gaaf’ gedicht meer is… Maar er zit in dit boek oneindig veel meer goeds dan fouts, en ik herhaal dat de problemen (probleempjes) zich bijna alleen voordoen bij gebonden verzen; er zijn massa’s andere.

De dichter is een kleine God is niet volmaakt, terwijl het dat misschien wel had kunnen zijn. Maar het biedt kwaliteit genoeg, en biedt aan eenieder de kans om in contact te komen met een groot aantal dichters en gedichten uit een taalgebied waarvan we vaak alleen de supersterren kennen. Hopelijk nemen ook veel dichters en poëziecritici het boek ter hand – een beetje extra zuurstof doet niemand kwaad.

Hoe eindigen we? Misschien met die brutale aanhef van Dámaso Alonso, een evocatie van de sfeer na de burgeroorlog: ‘Madrid is een stad van meer dan een miljoen lijken (volgens de laatste statistieken)’. Nee, vriendelijker, met ‘Hier’ van Octavio Paz:

Mijn stappen in deze straat
weerklinken
in een andere straat
waar ik
mijn stappen hoor
voorbijgaan in deze straat
waar

Alleen de nevel werkelijk is.

Links

Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2010
ISBN 9789025367657
328p.

Geplaatst op 17/11/2010

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.