In Tom Hoflands tweede roman Vele vreemde vormen, die net als zijn debuut Lyssa (2017) bij Querido is verschenen, volgen we Tomás, die in een soort ballingschap verkeert in Antwerpen en zijn kost verdient als privédetective. Jaren eerder was hij samen met zijn vader Peppino naar deze stad afgereisd vanuit het fictieve Paraqi, ‘een nog niet door de massatoerisme verpeste parel vlak boven de evenaar’. In deze grauwe, Europese havenstad gingen ze op zoek naar Peppino’s moeder, die van hem vervreemd was en bij aankomst dood blijkt te zijn. Ze besloten te blijven en gebruikten Peppino’s bekwaamheid als voormalig politieman om zich te vestigen als privédetectives. Peppino vertrok echter niet veel later in zijn eentje weer terug naar Paraqi.
Het verhaal begint met Tomás die verliefd wordt op de Antwerpse Camille, nadat hij is opgedragen haar te bespioneren voor een van zijn zaakjes. De rest van de roman speelt zich vooral of op zijn geboorte-eiland. Zijn vader is namelijk spoorloos verdwenen en samen met Camille gaat hij naar hem op zoek. Tomás kan zijn drang naar begrijpen en verklaren heerlijk botvieren op deze zaak, maar loopt uiteindelijk tegen de grenzen van zijn ambities aan. Deze grenzen worden Tomás trouwens vanaf het begin al aangewezen door de eilandbewoners, die hem waarschuwen dat de waarheid wel eens veel ongrijpbaarder zou kunnen zijn dan hij dacht, of eigenlijk, dat hier helemaal niet naar te grijpen valt. Tomás krijgt een lesje in ‘dingen nemen zoals ze zijn’, en de lezer met hem.
‘Write what you know’ en ‘schoenmaker blijf bij je leest’ zijn adviezen die regelmatig de kop opsteken tijdens schrijfcursussen. Ze passen bij een trend die zich voordoet in het werk van een jonge generatie Nederlandstalige schrijvers. Een ‘autobiografische hausse’ noemde Kim Schoof die trend in De Groene Amsterdammer (30 oktober 2019), waarna ze helder uiteenzette hoe auteurs als Saskia de Coster, Niña Weijers en Maartje Wortel vanuit een ‘21ste-eeuws breukmoment’ een nieuwe vorm proberen te vinden voor verhalen over liefde, ouderschap en volwassen worden. Hofland blijft hier ver vandaan in Vele vreemde vormen, door zijn pijlen vooral te richten op de vreugde van het fantaseren en vertellen, op de mogelijkheid om jezelf welbekende literaire genres toe te eigenen en hier je eigen draai aan te geven.
In Lyssa was dit ook al het geval; hier greep hij de tropes van het traditionele kostuumdrama aan om zijn fantasieland Mestopes, een soort amalgaam van een aantal laatnegentiende-eeuwse Oost-Europese landen, en zijn tragische held Gaspar Szabo tot leven te wekken. In zijn nieuwste boek gebruikt hij wederom een welbekend genre als springplank: de politieroman, specifiek gesteld, à la Maigret. De melancholisch gestemde Tomás is net eenendertig geworden en bevindt zich tot zijn eigen verbazing nog steeds in Antwerpen, met geen enkel uitzicht op een ander, beter leven. Zijn succes als privédetective is gebaseerd op een diep gewortelde overtuiging van én begrip voor het feit dat de mens een zwak en meelijwekkend wezen is, inclusief hijzelf. In andere woorden: zijn expertise is gebouwd op empathie en niet op een behendigheid in het deduceren van informatie of het gebruik van de nieuwste technologische foefjes.
Commissaris Maigret, bekend uit de tientallen detectiveromans van Georges Simenon (1903-1989), heeft eenzelfde voorliefde voor de zwakke kanten van de mens, maar het Antwerpen van Tomás steekt schril af bij het Parijs van Maigret, die ‘s avonds naar een knus appartementje kan terugkeren, waar zijn vrouw een Elzasserstoofpotje voor hem heeft klaarstaan. Tijdens een Maigretverhaal wordt altijd wel een van de vele gezichten van Parijs geschetst; dat van de nachtcaféhouders, de armlastige Italiaanse immigranten en ga zo maar door. Simenon maakte van de stad een literair universum waar plekken (pleinen, straten, cafés) en een verscheidenheid aan personages als een krioelende massa atomen constant tegen elkaar opbotsten om zo samen een narratief te vormen. Daarmee vergeleken is het Antwerpen van Tomás een lege woestenij. Hoewel ik nooit in Antwerpen heb gewoond, geloof ik dat ik de stad vaak genoeg heb bezocht om te kunnen zeggen dat de plaats die in Vele vreemde vormen wordt geschetst ook vele andere steden had kunnen zijn. Er worden bijna geen straatnamen genoemd, iedereen lijkt er perfect algemeen Nederlands te spreken – met amper een spoor van streektaal of regionale uitdrukkingen – en er wordt een keer zijdelings naar de haven verwezen, maar voor de rest blijft de stedelijke ruimte grotendeels onbeschreven. Tomás bewoont tijdelijk een appartement tegenover dat van Camille ‘in dit deel van de stad’, zodat hij haar kan bespioneren, maar hoe dit stadsdeel verschilt van de andere delen wordt nooit duidelijk. Een enkel ‘menneke’ of een verwijzing naar Cara-pils zorgt er niet voor dat de stad ooit echt als Antwerpen aanvoelt.
Deze setting wordt vervolgens ingeruild voor het fictieve Paraqi, waar Tomás en Camille samen met de ex-vrouw van zijn vader en de ogenschijnlijk lakse politieman Franco op zoek gaan naar Peppino. In het begin ondersteunt Franco Tomás nog in zijn methodische aanpak, in de ondervragingen van vrienden, vijanden en mensen op het eiland die ook een geliefde hebben verloren aan een plotselinge verdwijning. Maar op een gegeven moment mompelt hij tegen Tomás: ‘Wie op dit eiland wil leven moet bepaalde zaken accepteren. Wie dat niet kan, God weet wat er met ze gebeurt.’ De toverachtige ontknoping, die ik hier niet zal weggeven, bevestigt dit nog eens. Soms heeft het geen zin om méér vragen te stellen, om op zoek te gaan naar een verklaring die netjes past in het eigen wereldbeeld. Deze realisatie functioneert tevens als leesadvies. We worden constant terugverwezen naar de oppervlakte: neem de dingen zoals ze zijn, zoals ze hier beschreven staan en probeer hier niet te veel achter te zoeken. Kees ’t Hart noemt Hofland in zijn recensie voor De Groene Amsterdammer (22 januari 2020) niet voor niks ‘de goochelaar die precies laat zien hoe het allemaal werkt’.
In dezelfde recensie merkt ’t Hart op dat Hofmans zinnen soms ‘uit de kioskboekjestraditie zijn weggelopen’ en dat je zijn scènes ‘in fotoromans kunt tegenkomen’, maar hij beschouwt dit als een verlengstuk van de intentie van boek. Het heeft iets schaamteloos en ongedwongens, volgens hem. Weg met de geleerdheid, dubbele betekenissen en ironie, verrassende of simpelweg goed lopende zinnen, wat fijn dat we ons daar niet meer druk over hoeven te maken! Een lichte overdrijving, maar hier lijkt voor ’t Hart wel de charme van de roman in te zitten. Hij geeft toe dat het boek ‘geen diepzinnige of interessante ideeën over de juiste zin en de authentieke en originele opzet van de correcte romankunst’ bij hem oproept en is hier opgelucht over.
Politici zeggen ook altijd precies wat ze bedoelen en de roman is juist de plek waar deze houding tegenover ons dagelijks taalgebruik onder de loep genomen kan worden. Dit behelst niet alleen de mogelijkheid tot ‘doorprikken’, tot het tastbaar maken van de onmogelijkheden en hypocrisie die onderdeel zijn van de verhalen die ons voorgeschoteld worden én die we onszelf vertellen. Niet elk boek hoeft een satire te worden. Het kan genoeg zijn om te tonen dat er andere, idiosyncratischere manieren bestaan om met de taal toenadering te zoeken tot de werkelijkheid. Noem het een stem of een stijl, uiteindelijk gaat het om een bepaalde verwondering over wat er mogelijk is met een woord of een zin.
De kioskboekjestraditie en fotoromaninvloeden in Vele vreemde vormen, juist omdat er geen enkele ironische ruimte omheen wordt gecreëerd, floten mij constant terug naar juist de alledaagste aspecten van de taal. Ik liep daardoor ook op een gegeven moment vast in de vele clichés en vaagheden waarop de locaties en de onderlinge verhoudingen tussen de personages gebaseerd zijn. Pina, de ex-vrouw van Peppino, vraagt vóór de aankomst van Tomás en Camille op Paraqi aan de telefoon of zij van vis houden. Ik wil dan weten: welke vis? Wat voor vis eten ze op dit eiland? En hoe bereiden ze het gerecht? Eenmaal op het eiland aangekomen blijven de meeste beschrijvingen ook hangen in tropische gemeenplaatsen: het eiland is omringd door een ‘kobaltblauwe zee’ en het moment dat ze uit het vliegtuig stapten ‘werden ze overvallen door de broeierige warmte’. Een paar zinnen later snuift Camille ‘de warme geur van het vreemde land in zich op’ en wordt er nogmaals vermeld dat de hitte ‘als een nevel in de lucht [hing] en rook naar zoete vruchten’. Ook al leren we het eiland daarna wat beter kennen en worden we meegenomen naar stoffige vlaktes, verraderlijke baaien en een spiegelglad meer (dat nog een belangrijke rol in de ontknoping speelt), de beschrijvingen stijgen nooit echt uit boven een ietwat lusteloze Neckermann-fantasie van een Caribisch eiland.
Kort geleden las ik De tienduizend dingen (1955) van Maria Dermoût waarin, naast vele andere beschrijvingen van en verhalen over een eiland in de Molukken, verschillende stukken koraal en schelpen worden genoemd die in grootmoeders wonderkabinetje te vinden waren: ‘rechtopstaande, doorzichtige zeewaaiers’, ‘een paar takken rood hertehoorn’, een ‘tritonshoren […] oranjerood van binnen, met een mooi rond gaatje erin’ en het zeldzame ‘dubbele venushartje’. Het plezier van het benoemen en het inzetten van heerlijk klinkende woorden en ritmisch lopende zinnen om de beschreven wereld een extra glans te geven, is op weinig plekken te vinden in Vele vreemde vormen.
Het helpt trouwens ook niet dat er af en toe een strenger redactioneel oog over de tekst had kunnen gaan. Woorden worden bijvoorbeeld regelmatig op een knullige manier snel achter elkaar herhaald: ‘Ademen. Tel je ademhaling. Hij ademde in en uit. Hij wilde aan niets anders denken dan het gevoel van zijn ademhaling’ lezen we bijvoorbeeld tijdens Tomás’ eerste ontmoeting met Camille. Peppino ‘deed zijn uiterste best’ om aardig te zijn, ook al was hij niet in een goede bui, om een korte alinea later ook nog eens ‘altijd zijn best’ te doen om een praatje met iedereen te maken.
De stijl is sowieso relatief rechtlijnig, met hier en daar uitschieters die mij deden fronsen. De zinnen, vaak in de vorm van gedachten of dialogen, doen soms denken aan een melodramatische B-film. Een alinea over Tomás die zichzelf vragen stelt over de wenselijkheid van zijn voortkabbelend leventje, wordt afgesloten met de woorden: ‘Is het veilige leven de moeite waard?’ Later, volop verwikkeld in zijn affaire met Camille, komt er nog zo’n retorische vraag voorbij, als hij zich overgeeft aan een overpeinzing over de liefde: ‘is er een moment waarop je intenser leeft?’ In een flashback naar de kalverliefde van zijn jeugd, geeft zijn moeder hem het advies: ‘Zeg ja tegen het leven!’ Een positieve uitschieter, een moment waarop Hofland een meeslepende inventiviteit bereikt, is te vinden in hoofdstuk 39, waar Camille terugdenkt aan een droom die ze als kind vaak had: er is een zalm die uit elkaar spat en zich omvormt tot ‘tennisballen, attractieparken en grootouders, pandaberen […] pissebedden en staatshoofden’. Wat doen deze woorden in dezelfde zin? En wat voor leven heeft Camille als kind gehad dat haar hersenen dit soort beelden produceren? In tegenstellingen tot de andere dromen die in het boek voorkomen, die allemaal slaan op onvervulde maar concrete verlangens, wordt er hier ineens gehint naar het ongrijpbare.
Auteurs die schrijven met een autobiografische inslag hebben het voordeel dat ze hun proza makkelijk kunnen spiegelen aan hun ervaring van de werkelijkheid. Het genre kan functioneren als een soort overtrekpapier, naast alle mogelijke vorm- en stijlexperimenten. Hofland heeft er bewust voor gekozen om deze luxe de rug toe te keren. In plaats daarvan grijpt hij terug naar literaire genres (de detective) en locaties (het exotische, mysterieuze eiland) die al enkele decennia niet bepaald en vogue zijn.
Op Hoflands beste momenten komt het plezier in deze toe-eigening bovendrijven, maar het lukt hem in Vele vreemde vormen niet om zijn verbeelding zodoende uit te werken dat de oppervlakte echt gaat glinsteren. De locaties doen te vaak denken aan foto’s van een donkere filmstudio, met hoge plafonds en overal spots en lichtkappen, met in het midden de huiskamer van je favoriete sitcom. Ook de verschillende persoonlijke relaties worden geplaagd door een bepaalde onwerkelijkheid, waardoor er niet echt iets op het spel staat. Gelukkig zijn er wel zinnen die doen smaken naar meer en die in een ander, rijper verhaal beter tot hun recht waren gekomen. Elke keer dat de jonge Camille ontwaakt uit de eerdergenoemde droom, gaat er een vreemde sensatie door haar heen, ‘als een zuurstok die doormidden brak, ter hoogte van haar hart’. Het is niet haar hart dat breekt, maar de zuurstok. De knak van het mierzoete suikergoed galmde nog even na in mijn oren.
Recensie: Vele vreemde vormen van Tom Hofland door Willem Pije.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.