Zomer 1958. Annie Duchesne, dochter van kleine middenstanders, verlaat voor het eerst het ouderlijk huis. Zes weken lang zal ze als jeugdleidster werken in S., departement Orne, het luchtkuuroord dat tijdens die periode een vakantiekolonie voor verzwakte en moeilijk opvoedbare kinderen wordt. Annie is achttien, komt recht van het katholieke meisjespensionaat waar ze als externe leerling de lessen volgde.
Annie Ernaux (1940) beschrijft haar vroegere ik als een groot, vrij struis, bijziend en naïef wicht dat nog zelden of nooit uit is geweest, slechts een paar vriendinnen heeft, nooit Simone de Beauvoir, Marcel Proust of Virginia Woolf heeft gelezen, maar haar verbeelding laaft aan de stationsromannetjes uit Bonne Soirée en zich voor de grote, hartstochtelijke liefde spiegelt aan Scarlett O’Hara uit Gone with the Wind (1936), of aan Cosette en Marius uit Les Misérables (1862). Want:
ze leeft het meest intens in boeken, die ze gulzig verslindt sinds ze kan lezen. Boeken, en damesbladen, vormen haar venster op de wereld.
Het heeft als gevolg dat ‘ze geen welomschreven ik [heeft]; maar “ikken”, die van het ene boek op het andere overgaan.’
Op het moment dat haar moeder haar in Rouen achterlaat bij de chauffeur die haar naar het vakantieoord zal brengen, is ‘alles in haar verlangen en trots’. Trots omdat ze bijzonder is, omdat ze als eerste van haar familie door zal studeren, altijd de beste van de klas is geweest, het lievelingetje van zuster overste is die haar bestempelt als ‘de glorie van het pensionaat’. Verlangen omdat ze uitkijkt naar een ontmoeting met ‘degenen die ze zich als haar gelijken voorstelt. Die haar zullen erkennen als haar gelijken.’ En bovenal: ‘vol verlangen ziet ze uit naar een liefdesavontuur.’
Het valt allemaal tegen. Al meteen bij de eerste kennismaking voelt ze zich lomp, onhandig, een vreemde eend in de bijt. Ze durft zich niet tot de jongens te richten, die in haar veilige wereldje absoluut verboden terrein waren. De andere meisjes zijn in haar ogen veel vlotter, ongedwongen, zeker van zichzelf. Het lukt Annie niet zich thuis te voelen in hun gezelschap. Ze kent geen spelletjes, geen grappen, zelfs geen enkel liedje dat niet over God gaat. Vrijwel meteen wordt het haar duidelijk dat ze geen talent heeft om met de kinderen om te gaan; ze krijgt een administratieve klus toegewezen. Al haar hoop is gesteld op de eerste fuif, drie dagen na aankomst, waar ze tot haar verbazing wordt ‘uitverkoren’ door de hoofdleider en in diens bed belandt.
Wat zich daar afspeelt, ondergaat ze, verbijsterd. Zonder enig gevoel, als een getuige, ‘ze doet alleen waar hij zin in heeft.’ De desastreuze ervaring heeft haar hunkering naar seks, die ze verwart met liefde, alleen maar aangewakkerd. De volgende weken zal ze met een handvol andere jongens het bed delen. Wat haar op neerbuigende spot komt te staan, en haar de reputatie van ‘halve hoer’ oplevert. Hoe Annie achteraf, letterlijk, met zichzelf in het reine probeerde te komen, de gebeurtenissen waardoor ze – voorlopig, of toch gedeeltelijk – werd gered van de vernedering, de rol die Simone de Beauvoir daarin speelde… vormen het pièce de résistance van het boek.
Meer dan een halve eeuw heeft het geduurd voor Ernaux de gebeurtenissen van haar eerste nacht en de weken erna een plaats kon geven in haar literaire oeuvre. Al die tijd was er een allesoverheersend gevoel van schaamte, een gapend gat, een immense leegte waarin het meisje van toen moest verdwijnen, al die tijd heeft de schrijfster hardnekkige pogingen gedaan om haar te vergeten. Om een heel leven later vast te stellen dat dat nooit is gelukt:
Steeds weer zinnetjes in mijn dagboek, toespelingen op ‘het meisje van S.’, ‘het meisje van ’58’? Sinds 20 jaar noteer ik ‘’58’ bij mijn boekprojecten. Het is de tekst die steeds ontbreekt. Steeds wordt uitgesteld. Het gat waar geen woorden voor zijn.
Om het vervolg van de gebeurtenissen te kunnen begrijpen, de consequenties voor haar lichaam en haar geest, de keuzes die ze later heeft gemaakt, moest ze dat meisje weer tot leven wekken. Ook om haar niet het onrecht aan te doen dat ‘datgene wat dat meisje met uitsluiting van ieder ander, onverklaard zal blijven, voor niets meegemaakt zal zijn.’ Ook al leek 1958 in Ernaux’ ogen verder weg dan 1914, het was voor haar een kwestie van leven en dood.
In de haar kenmerkende sobere, haast droge stijl probeert de schrijfster met chirurgische precisie en op een zo objectief mogelijke manier het meisje dat ze is geweest te deconstrueren om haar daarna te reconstrueren, tot haar door te dringen, haar te begrijpen. Verhaaltechnisch wisselt ze hierbij af tussen het ik-perspectief, waar de vrouw van vandaag aan het woord is, en dat van haar personage van intussen bijna zestig jaar geleden: ‘zij’, ‘het meisje dat mij is geweest’. Dat is vanaf zo’n grote afstand in de tijd niet eenvoudig.
Ernaux beseft dat het meisje van toen zich wellicht niet in de beschrijving van nu zou herkennen. De historische achtergronden worden terloops aangeraakt – de oorlog in Algerije, de terugkeer van Charles de Gaulle, de winnaar van de Tour, de boeken die ze toen las (André Malraux, Jean-Paul Sartre, Albert Camus en later De Beauvoir) en de films die toen gedraaid werden (Et Dieu créa la femme, Les amants, Hiroshima, mon amour).
Of Ernaux helemaal geslaagd is in haar opzet? Wellicht niet. Er komen bij momenten nogal wat verklaringen, interpretaties achteraf om de hoek kijken. Wat vast onvermijdelijk is als je over jezelf probeert te schrijven, maar tegelijkertijd weet hoe de dingen achteraf zijn gelopen – je hebt je leven inderdaad vanaf de eerste rij meegemaakt.
Af en toe kan ik me niet van de indruk ontdoen dat de geesten uit het verleden niet helemaal werden bezworen. Het lijkt me wat te makkelijk om alle verantwoordelijkheid te leggen bij de ‘Ander’, die ze in het inleidende hoofdstuk opvoert. De ‘Ander, die de situatie meester is, die heerst over het verloop ervan, over het eerstvolgende moment, dat alleen hij kent.’ De Ander, die een paar paragrafen verder de Meester wordt, op wie je blijft wachten, ‘op zijn genadige bereidheid je toch tenminste één keer aan te raken. […] Alles wat je doet is voor de Meester die je heimelijk hebt gekozen.’ De leegte die dat achterlaat, kan dan moeiteloos ingepalmd worden door de anderen, zegt ze nog.
Betekent dat dan dat niets van wat het ‘meisje van S.’ is overkomen op haar eigen conto kan worden geschreven? De kampleider is, zoals hij door Ernaux wordt geportretteerd, op zijn zachtst geen toonbeeld van fatsoen. Als het klopt, zoals zij insinueert, dat hij uit het bed heeft geklapt, zodat zij de risee van het kamp werd, is dat inderdaad weinig fraai. Maar dan zou je achteraf, en zeker zo veel jaar na dato, toch in staat moeten zijn dat achter je te laten liggen, denk ik dan.
Oké, H. heeft zich als een schoft gedragen, hij was wellicht alleen op een avontuurtje uit en heeft misbruik gemaakt van haar naïveteit, maar als je dat wéét, moet je de man niet de eer gunnen zo’n allesbepalende rol in je leven te spelen.
Dat Ernaux dat niet heeft gekund, heeft vast te maken met het schuldgevoel, wat zeg ik, het zondebesef dat de katholieke jeugd in die tijd met de paplepel werd ingegoten, niet alleen thuis, maar vooral op school en in de kerk – een moraal waar in die tijd niet aan te ontkomen viel en waarvan de impact hier onderbelicht blijft. Niet op de voortplanting gerichte seks, en a fortiori seks buiten het huwelijk, was des duivels. Het kan verklaren waarom jongens voor Ernaux’ moeder golden als ‘de bare duivel’.
Voor een andere, opener visie op het geslachtelijk verkeer diende men te wachten op de jaren zestig en zeventig. Ik kan me niet ontworstelen aan het gevoel dat die tijd voor Ernaux nooit echt is aangebroken. Zo laat ze haar personage, tijdens het verslag over haar ‘eerste keer’, zeggen:
Niet aan hem onderwerpt ze zich, maar aan een onbetwistbare, universele wet, de wet van een mannelijke barbaarsheid die ze vroeg of laat toch zou hebben ondergaan. Die wet is bruut en smerig, maar dat is nu eenmaal zo.
Hier is niet het meisje van S. aan het woord – dat staat immers bol van de romantische verwachtingen –, wel iemand met een nogal verbitterde kijk op de mensheid, vooral dan op de mannelijke helft ervan, en op de seksualiteit. Hoewel Ernaux erin slaagt deernis en begrip op te wekken voor haar vroegere zelf, blijft de universele reikwijdte ervan vrees ik toch beperkt tot generatiegenotes met dezelfde strengkatholieke achtergrond en zullen jonge vrouwen van nu er zich weinig betrokken bij voelen. Maar misschien beseft ze dat zelf ook.
Tegen het eind van het verhaal geeft ze immers toe dat wat ze met haar boek weer naar boven heeft gehaald, niet het meisje van S. is, maar ‘de werkelijkheid van haar droom, […] voordat die droom werd bedekt en verdrongen door de schaamte hem te hebben gehad.’
Reacties
brunodewachter
“…toch in staat moeten zijn dat achter je te laten liggen”, “moet je de man niet de eer gunnen zo’n allesbepalende rol in je leven te spelen”… Wat een bizar gevoel van morele superioriteit wordt hier door de recensent uitgedrukt. Ironisch genoeg beschrijft Ernaux in Meisjesherinneringen net hoe dit soort oordelen door diegenen die zij aanzag als “de intellectuele elite” mee hebben bijgedragen tot de knoop waarin haar jongere zelf was beland.
“…zullen jonge vrouwen van nu er zich weinig betrokken bij voelen.” Spreek niet voor een ander, zou ik zo zeggen. Ik ben een man van nu die vrijzinnig is opgevoed door ouders die min of meer actief hebben meegedaan in ’68 en ik voel er mij toch heel erg bij betrokken. Ja, ik herken zelfs erg veel op basis van mijn eigen ervaringen en die van vrouwen en mannen uit mijn directe omgeving. Volgens mij gebeuren er vandaag nog voortdurend gelijkaardige ontsporingen, ook al zijn de nuances natuurlijk verschillend (die nuances zijn namelijk altijd verschillend, want elk verhaal is particulier). Maar grote verschillen in trajecten van seksuele ervaring en bewustzijn tussen jongeren zijn er vandaag nog altijd, o.a. door verschillen in achtergrond, en botsingen die dat oplevert, en verwarrende ideeën over hoe seks zou moeten zijn bij jongens en meisjes, en jongens die hun fysieke kracht t.o.v. meisjes misbruiken, en jeugdkampen waarin de dingen ontsporen, en gevoelens er niet bij te horen maar er zo graag te willen bij horen en wat voor vernederingen daarvoor niet allemaal worden ondergaan… De eenzaamheid die je als tiener kan voelen als je terecht komt in een groep van jongeren die het allemaal al beter weten, de mengeling van opwinding, schaamte en verwarring tijdens eerste seksuele ervaringen, het gevoel geen blijf te weten met het lichaam en zijn verlangens, de knoop tussen fysieke verlangens en de zucht naar liefde die ieder van ons in de loop van haar/zijn leven moet zien te ontwarren, de neiging om een ontgoocheling in de liefde door te spoelen met onverschillige seks, de slingerbeweging tussen seksuele onthouding en seksuele losbandigheid, en de pendant die dat kan krijgen in eetstoornissen… Dat hebben we jammer genoeg niet allemaal achter ons gelaten door de seksuele revolutie van de jaren zestig en zeventig, me dunkt. Integendeel, sommige aspecten daarvan zijn alleen maar problematischer geworden. En dan heb ik het nog niet eens over het meer algemene niveau waarop dit boek kan gelezen worden (“de kloof tussen de verbijsterende werkelijkheid van wat je overkomt op het moment dat je het overkomt, en de vreemde onwerkelijkheid waarin, jaren later, wat je is overkomen zicht tooit.”)
En bovendien: moet iemand een gelijkaardig geslacht, seksuele voorkeur, leeftijd en achtergrond hebben om zich bij een roman betrokken te voelen? Is het niet juist de kracht van goede literatuur dat ze ons laat invoelen in andere levens dan dat van onszelf? Natuurlijk kan alleen een goede roman zoiets. Als de recensent van dit boek de “universele reikwijdte” (een grote term natuurlijk) niet ziet, dan is het boek voor haar dus mislukt (wat er ook staat, een paar paragrafen eerder: “Of Ernaux helemaal geslaagd is in haar opzet? Wellicht niet.”) Of iemand een boek vindt werken of niet, is natuurlijk persoonlijk, maar van een recensent verwacht ik dan dat zij/hij analyseert waarom het boek volgens haar/hem niet slaagt in zijn opzet. Daarover lees ik hier niets – na “wellicht niet” volgen alleen nog oordelen, van morele en literaire aard, zonder analyse.
Rokus Hofstede
Vandaag, 18/01/22, verschijnt bij De Arbeiderspers een herdruk van ‘Meisjesherinneringen’ [https://www.singeluitgeverijen.nl/de-arbeiderspers/boek/meisjesherinneringen/]. Voor nieuwe lezers van bovenstaande recensie, twee kleine correcties: ‘Ook om haar niet het onrecht aan te doen dat ‘datgene wat dat meisje met uitsluiting van ieder ander, onverklaard zal blijven, voor niets meegemaakt zal zijn.’’ [lees: ‘Ook om haar niet het onrecht aan te doen dat datgene wat dat meisje met uitsluiting van ieder ander HEEFT MEEGEMAAKT, onverklaard zal blijven… ’] Ook al leek 1958 in Ernaux’ ogen verder weg dan 1914, het was voor haar een kwestie van leven en dood. [lees: ‘Ook al was de zomer van 1958 ANNO 2016 verder weg dan DESTIJDS de zomer van 1914, het was voor haar een kwestie van leven en dood.’]
De recensie van Katelijne De Vuyst blijft fascinerende lectuur. Voor wie benieuwd is naar de reactie op ‘Meisjesherinneringen’ van een ‘jonge vrouw van nu’, zie bijvoorbeeld het recente essay van Niña Weijers in De Groene, gepubliceerd onder de titel ‘De maagd van Rouen’ [https://www.groene.nl/artikel/de-maagd-van-rouen]. En wat De Vuysts stelling over de ‘beperkte reikwijdte’ van Ernaux’ boek betreft, al in maart 2017 schreef ik daarover op de blog van hofhaan.nl een soort anticiperende reactie, over schaamte, vernedering en de onuitwisbare verwarring van de eerste keer.[https://www.hofhaan.nl/2017/rokus-hofstede/esperanto-van-de-liefde-meisjesherinneringen-van-annie-ernaux/]
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.